ECLI:NL:GHSHE:2015:1549

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 april 2015
Publicatiedatum
28 april 2015
Zaaknummer
HR 200.165.913-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot schuldsaneringsregeling wegens niet te goeder trouw ontstaan schulden en verslavingsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellant] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 februari 2015, waarin het verzoek van [appellant] was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat [appellant] te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De totale schuldenlast van [appellant] bedroeg € 277.385,61, met onder andere aanzienlijke schulden aan SNS Insolventie en ASR Schadeverzekeringen. Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van de processtukken en de mondelinge behandeling, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. L.C.A.M. Bouts.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellant] verklaard dat hij kampt met ernstige verslavingsproblematiek, maar dat hij meent dat deze nu onder controle is. Het hof heeft echter vastgesteld dat [appellant] geen bewijs heeft geleverd dat zijn verslaving al geruime tijd onder controle is. De rechtbank had eerder al overwogen dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen. Het hof heeft deze overwegingen bevestigd en geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling terecht was.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de schuldeisers en de noodzaak om misbruik van de schuldsaneringsregeling te voorkomen zwaar hebben gewogen in de beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 23 april 2015
Zaaknummer : HR 200.165.913/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/199096 / FT RK 14/1529
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. L.C.A.M. Bouts.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 februari 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 maart 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat het verzoekschrift dat namens hem is ingediend alsnog zal worden gehonoreerd.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 april 2015. Bij die gelegenheid is [appellant], bijgestaan door mr. Bouts, gehoord.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 3 februari 2015;
- de brieven met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 6 maart 2015, 17 maart 2015, 19 maart 2015 en 2 april 2015.

3.De beoordeling

3.1.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellant] blijkt een totale schuldenlast van € 277.385,61. Daaronder bevinden zich een schuld aan SNS Insolventie en Beschikking van € 126.508,84, NVF Voorschotbank van € 83.856,98, een schuld aan ASR Schadeverzekeringen NV van € 32.094,13 en een schuld aan F.O.D. van Financiën van € 13.067,03. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b en c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest en dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.3.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd:
“Hieronder begrepen is een schuld aan ASR Schadeverzekering ad € 32.091,13. Deze schuld is ontstaan doordat de verzoeker zonder rijbewijs in een voertuig van een derde heeft gereden en vervolgens schade heeft veroorzaakt. Voorts is er een hoge vordering van F.O.D. Financiën ad € 13.067,03. Deze schuld ziet op een vordering van de rechtbank Tongeren nadat met een voertuig, dat op naam van verzoeker stond, schade is veroorzaakt. De NVF Voorschotbank heeft een vordering ad € 83.856,98 op verzoeker welke ziet op een lening om een eigen kapperszaak te starten. Verzoeker heeft echter nooit een kapsalon geopend en heeft het geld aan zijn vader gegeven als pensioenvoorziening in Turkije. (…)
Ter zitting heeft de verzoeker verklaard nog immer niet geheel drugsvrij te zijn. Hij heeft weliswaar verklaard dat hij gedurende vijf dagen geen drugs meer heeft gebruikt, maar ook dat hij niet kan garanderen dat hij een dag later zijn gewoonte weer oppakt. Ten aanzien van de psychische klachten heeft hij verklaard dat hij de dag voor de zitting voor het eerst naar de praktijkondersteuner van de huisarts is geweest. Een behandeling bij Mondriaan is twee jaar eerder gestopt, omdat de verzoeker deze niet wilde voortzetten.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] is van mening dat zijn verslavingsproblematiek thans onder controle, inmiddels beheersbaar is. Voorts erkent [appellant] dat hij tien jaar geleden inderdaad een geldlening van
€ 30.000,00 heeft afgesloten voor het opstarten van een eigen kapperszaak. Het geleende geld is echter veelal aan drugsgebruik opgegaan. Het geld is, althans zo stelt [appellant] nu, derhalve niet ten titel van pensioenvoorziening naar zijn vader in Turkije zijn gegaan.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] geeft aan dat hij al twee maanden geen harddrugs meer gebruikt en dat hij de kans dat hij nu definitief gaat stoppen groot acht. Wel gebruikt hij nog softdrugs. [appellant] is pas twee maanden gestopt met het gebruik van harddrugs. Derhalve kan hij ook nog niet beschikken over een verklaring van een hulpverlener of hulpverlenende instantie – inhoudende dat zijn verslaving al geruime tijd ( in beginsel is dat één jaar (Hof)) , onder controle is .Derhalve verzoekt hij om aanhouding van deze zaak voor de duur van ten minste 10 maanden, teneinde hem in de gelegenheid te stellen een dergelijke verklaring te kunnen overleggen.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.6.2.
Het hof stelt allereerst vast dat, zoals ter zitting in hoger beroep ook is erkend, [appellant] in zijn beroepschrift geen grief heeft gericht tegen de overweging van de rechtbank dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan dan wel onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Doordat tegen deze overwegingen geen grief is gericht, is dit oordeel thans in hoger beroep rechtens onaantastbaar geworden. Het hof is op grond hiervan dan ook van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan dan wel onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het betreffende verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Het hof acht de hiervoor vermelde omstandigheden daarbij reeds voldoende ernstig om afwijzing van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te rechtvaardigen.
3.6.3.
Voorts staat vast, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] kampt met psychosociale problematiek en er daarnaast, naar eigen zeggen tot voor kort, eveneens sprake is geweest van verslavingsproblematiek. Ingevolge artikel 5.4.3. van het toepasselijke procesreglement wordt een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie. Ingevolge artikel 5.4.2. van het toepasselijke procesreglement wordt een verzoeker met verslavingsproblemen in beginsel alleen toegelaten tot schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat de verslaving al enige tijd onder controle is, in die zin dat de verzoeker al enige tijd geen verdovende middelen meer gebruikt. De periode waarover de verslaving onder controle dient te zijn bedraagt in beginsel één jaar. Deze periode kan korter of langer zijn, afhankelijk van, onder meer, de ernst en duur van de verslaving; afgaande reeds op de gedingstukken betrof/betreft het naar het oordeel van het hof in het geval van [appellant] een ernstige verslaving waarbij het overigens niet uitmaakt of het om harddrugs, softdrugs of een combinatie van beide soorten drugs gaat. Dat de verslaving onder controle is dient te worden bevestigd door een hulpverlener of hulpverlenende instantie. Verklaringen zoals bedoeld in voormelde artikelen van het toepasselijke procesreglement zijn door [appellant] evenwel niet overgelegd – de verklaring van de huisarts van 3 maart 2015 kan (zoals ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep [appellant] gemotiveerd door het hof te kennen is gegeven) niet als zodanig worden geduid en zo zij wel als zodanig had worden geduid dan is de periode van niet meer gebruiken te kort, namelijk enkel “de laatste maand” - waarbij het hof nadrukkelijk opmerkt dat [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep bij herhaling heeft gesteld dat hij pas een tweetal maanden geen harddrugs meer gebruikt, zodat van een verslaving die al enige tijd onder controle is ook geen sprake kan zijn. Het hof is op grond hiervan dan ook van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt, dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal (kunnen) nakomen en zich zal (kunnen) inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen.
3.7.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, L.Th.L.G. Pellis en F.J.M. Walstock en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2015.