ECLI:NL:GHSHE:2015:1526

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 april 2015
Publicatiedatum
24 april 2015
Zaaknummer
F 200.154.582_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarige na wijziging van omstandigheden

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het gezamenlijk gezag over de minderjarige [de dochter] na een hoger beroep van de vader. De vader, die in detentie heeft gezeten en worstelt met een drugsverslaving, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het gezamenlijk gezag werd beëindigd, te vernietigen. De moeder heeft de grief van de vader bestreden en verzocht de beschikking in stand te laten. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 maart 2015 is de vader gehoord, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de moeder niet ter zitting verscheen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd de beschikking te bekrachtigen, gezien de nog prille positieve ontwikkelingen bij de vader.

Het hof heeft overwogen dat de omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag zijn gewijzigd, maar dat het in het belang van [de dochter] noodzakelijk is dat de moeder voortaan het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefent. Het hof heeft vastgesteld dat de vader, ondanks zijn behandelingen, onvoldoende in staat is om zijn verantwoordelijkheden als gezaghebbende ouder waar te nemen. De vader heeft in het verleden regelmatig in detentie gezeten en heeft een problematische relatie met drugs, wat het vertrouwen in zijn huidige situatie ondermijnt. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [de dochter] voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 23 april 2015
Zaaknummer: F 200.154.582/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/187712 / FA RK 14-297
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.W.M. Hendriks,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. S.A.M. Bakker.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Maastricht,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 mei 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 augustus 2014, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen ten aanzien van de verzochte beëindiging van het gezamenlijk gezag over de hierna nader te noemen minderjarige [de dochter].
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 2 oktober 2014, heeft de moeder verzocht de grief van de vader ongegrond te verklaren en de beschikking waarvan beroep in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 maart 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Hendriks;
-namens de moeder mr. Bakker;
-de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger raad].
2.3.1.
De moeder is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 29 april 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit hun relatie is geboren:
- [de dochter] (hierna: [de dochter]), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats].
De vader heeft [de dochter] erkend.
[de dochter] verblijft bij de moeder
.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank bepaald dat het gezamenlijk ouderlijk gezag wordt beëindigd en dat de moeder voortaan alleen het gezag heeft over [de dochter].
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan. Anders dan de rechtbank heeft overwogen is de vader wel degelijk in staat om structureel invulling te geven aan zijn verantwoordelijkheden als gezaghebbende ouder, ook als hij in detentie verblijft en er een (tijdelijke) terugval in drugsgebruik zou zijn. De vader stelt wel bereikbaar en betrouwbaar te zijn. De vader wijst erop dat hij bij vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 mei 2014 strafrechtelijk is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde het volgen van een klinisch behandeltraject, gevolgd door een ambulante behandeling. Doordat thans hulpverlening gedurende de proeftijd gegarandeerd is, is de vader in staat om zijn rol als vader te vervullen en zijn verantwoordelijkheid te nemen.
De vader heeft [de dochter] voor het laatst gezien in november 2013. Op 16 oktober 2014 heeft de vader bij de rechtbank een procedure in gang gezet om de omgang tussen hem en [de dochter] weer vlot te trekken.
Na een detentie van acht maanden is de vader op 15 september 2014 op vrije voeten gesteld. Hij verblijft thans nog in de kliniek van Mondriaan te [vestigingsplaats] voor de behandeling van zijn harddrugsverslaving. Hij volgt daar een resocialisatietraject. De vader gebruikt geen drugs en alcohol meer. De afbetaling van zijn schulden wordt geregeld door een bewindvoerder. Het is de bedoeling dat de vader over vier à zes maanden de kliniek verlaat en zelfstandig gaat wonen.
De vader heeft op dit moment geen contact met de moeder.
3.5.
De moeder bestrijdt het hoger beroep van de vader en verwijst daartoe naar de overwegingen van de rechtbank. De moeder is in het geheel niet op de hoogte van de huidige situatie van de vader.
3.6.
De raad heeft ter zitting geadviseerd de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen. De positieve ontwikkelingen bij de vader zijn nog pril.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.7.2.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat sinds de aanvang van het gezamenlijke gezag de omstandigheden zijn gewijzigd. Wel is in geschil of deze wijziging van omstandigheden tot een wijziging van het gezag over [de dochter] moet leiden.
Het hof is met de rechtbank en de raad van oordeel dat voortzetting van het gezamenlijk gezag de belangen van [de dochter] schaadt dan wel zal schaden.
Het hof stelt voorop dat voor de uitoefening van gezamenlijk gezag vereist is dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over [de dochter] in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond [de dochter] kunnen voordoen. Met de rechtbank stelt het hof vast dat van een feitelijke invulling van een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening ten gevolge van de regelmatige detentie van de vader en zijn terugval in drugsgebruik al langere tijd geen sprake meer is. De vader stelt weliswaar sedert 15 september 2014 onder behandeling te staan bij Mondriaan, maar dat neemt niet weg dat zijn problematiek en de gevolgen daarvan ernstig zijn. Het hof wil met de vader aannemen dat er sprake is van een prille ommekeer in zijn doen en denken en dat er hoop is op verdere vooruitgang. Voor het hof staat evenwel onvoldoende vast dat deze ontwikkeling bestendig is. Gelet op de onvoorspelbare en wisselende gedragingen van de vader in het verleden heeft het hof op dit moment onvoldoende vertrouwen dat de vader daadwerkelijk in staat is om invulling te geven aan zijn verantwoordelijkheden als gezaghebbende ouder.
Gelet op het voorgaande is het hof met de rechtbank en de raad van oordeel dat wijziging van het gezag in het belang van [de dochter] noodzakelijk is, in die zin dat de moeder voortaan het eenhoofdig ouderlijk gezag over [de dochter] zal uitoefenen.
De beschikking waarvan beroep zal dan ook worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 mei 2014;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, O.G.H. Milar en E.L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2015.