In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin haar verzoek om eenhoofdig ouderlijk gezag over de kinderen is afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. J. Tegelaers-Kerouache, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van 21 mei 2014 te vernietigen en om haar met het eenhoofdig gezag te belasten. De vader, aanvankelijk vertegenwoordigd door mr. P.J.W. de Water en later door mr. G. van der Meij, heeft in incidenteel appel verzocht om wijziging van de zorgregeling, waarbij hij gezinsbegeleiding bij hem thuis heeft aangevraagd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook een rol gespeeld in deze procedure.
De mondelinge behandeling vond plaats op 17 maart 2015, waarbij beide ouders en de raad aanwezig waren. De moeder heeft aangevoerd dat er geen communicatie is tussen de ouders, wat leidt tot problemen in de opvoeding van de kinderen. De vader heeft betwist dat de communicatieproblemen zo ernstig zijn dat het gezamenlijk gezag niet kan worden voortgezet. Het hof heeft vastgesteld dat er geen contra-indicaties zijn voor contact tussen de vader en de kinderen en dat de contacten die na de bestreden beschikking hebben plaatsgevonden goed zijn verlopen.
Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag heeft afgewezen, omdat de communicatieproblemen niet voldoende zijn om het gezag te wijzigen. Wat betreft de zorgregeling heeft het hof besloten dat de vader recht heeft op contact met de kinderen en heeft een nieuwe regeling vastgesteld, die de contacten tussen de vader en de kinderen moet bevorderen. De beschikking van de rechtbank is in zoverre vernietigd en opnieuw vastgesteld, met een uitvoerbaar bij voorraad verklaring.