ECLI:NL:GHSHE:2015:1522

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
24 april 2015
Zaaknummer
20-000105-14 OWV
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de productie en verkoop van xtc-pillen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde, die betrokken was bij de productie en verkoop van xtc-pillen. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde een bedrag van € 11.550.676,67 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Dit bedrag is gebaseerd op een gedetailleerde berekening van de geproduceerde hoeveelheden MDMA en de verkoop van xtc-pillen. Het hof heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van dit voordeel bevestigd, ondanks verweren van de verdediging over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en de berekening van het voordeel. Het hof heeft geoordeeld dat er geen gronden zijn voor niet-ontvankelijkheid en dat de berekeningen van het wederrechtelijk verkregen voordeel correct zijn uitgevoerd. De veroordeelde is verplicht gesteld tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 11.545.676,67, na vermindering van het ontnemingsbedrag vanwege overschrijding van de redelijke termijn van behandeling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000105-14 OWV
Uitspraak : 24 april 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 10 januari 2014 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-889044-06 tegen:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
wonende te [woonplaats], [adres 1],
waarbij aan veroordeelde de verplichting werd opgelegd tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 11.564.019,00 ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel dat hij door middel van of uit de baten van de feiten ter zake waarvan hij is veroordeeld, heeft verkregen.
Hoger beroep
De veroordeelde en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. De officier van justitie heeft het hoger beroep op 7 februari 2014 ingetrokken.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Vordering
De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot de vaststelling van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 8.399.583,80 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte voordeel tot datzelfde bedrag. Ter terechtzitting in eerste aanleg van 17 oktober 2011 heeft de officier van justitie dit bedrag verhoogd tot een bedrag van € 9.609.599,60. Vervolgens heeft de officier van justitie ter terechtzitting in eerste aanleg van 29 november 2013 gematigd tot een bedrag van € 8.761.071,62.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de ontnemingsvordering
A.
Namens de veroordeelde is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de ontnemingsvordering. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat:
tijdens de politieverhoren van veroordeelde gebruik is gemaakt van informatie uit een geheimhoudersgesprek, welke informatie ook operationeel is gebruikt bij het financieel onderzoek, en dit gesprek ten onrechte niet is vernietigd;
het openbaar ministerie de belangen van veroordeelde met voeten heeft getreden, aangezien de berekening zoals opgenomen in het financieel rapport niet kan kloppen, terwijl op basis daarvan door het openbaar ministerie een overdreven grote productie wordt gesteld.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
B.1
Met betrekking tot het hiervoor onder A. 1. gestelde:
B.1.1
Aan het verweer is – onder verwijzing naar hetgeen in eerste aanleg is aangevoerd – ten grondslag gelegd dat het hof in de strafzaak heeft geoordeeld dat veroordeelde geen concreet nadeel heeft ondervonden van het vormverzuim omdat het voorhouden van het gesprek enkel plaatsvond in het kader van het financieel onderzoek, hetgeen met zich brengt dat veroordeelde wel concreet nadeel heeft ondervonden van dit vormverzuim in de ontnemingszaak.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
B.1.2
Het hof stelt met de verdediging vast dat, zoals het hof in de strafzaak ook heeft overwogen, het niet tijdig vernietigen van het geheimhoudersgesprek d.d. 17 november 2006 en het voorhouden daarvan aan veroordeelde in een verhoor op 31 juli 2007 een onherstelbaar vormverzuim oplevert. Naar het oordeel van het hof zijn evenwel geen feiten en omstandigheden gesteld of (anderszins) aannemelijk geworden die de stelling zouden kunnen rechtvaardigen dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Er bestaat daarom geen grond voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de ontnemingsvordering.
B.1.3
Op geen enkele wijze is aannemelijk geworden – dit is door de verdediging ook niet gesteld – dat de inhoud van het tapgesprek of de verklaring van de veroordeelde naar aanleiding van het voorhouden van dat gesprek, op enigerlei wijze heeft bijgedragen aan de (tactische) sturing van het strafrechtelijk financieel onderzoek, bijvoorbeeld door het aanwenden van opsporingsbevoegdheden. Voorts is het hof van oordeel dat de inhoud van het telefoongesprek noch de verklaring van veroordeelde in het verhoor van 31 juli 2007, afgelegd naar aanleiding van het voorhouden van genoemd telefoongesprek, van enig belang is voor de beoordeling van de ontnemingsvordering. Zij zullen dan ook niet tot het bewijs worden gebruikt.
Naar het oordeel van het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting dan ook niet aannemelijk geworden dat veroordeelde als gevolg van voormeld vormverzuim daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden. Het hof is aldus van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele constatering dat door het niet tijdig vernietigen van het geheimhoudergesprek en het voorhouden daarvan in een verhoor een onherstelbaar vormverzuim is begaan.
C.
Met betrekking tot het hiervoor onder A. 2. gestelde:
C.1
De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op de uitkomsten van een strafrechtelijk financieel onderzoek naar onder anderen de veroordeelde en [medeveroordeelde 1]. Dit strafrechtelijk financieel onderzoek heeft geleid tot het rapport d.d. 17 februari 2009.
C.2
Naar het oordeel van het hof zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of (anderszins) aannemelijk geworden die de stelling zouden kunnen rechtvaardigen dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging is daarom niet aan de orde.
D.
Naar het oordeel van het hof kunnen op grond van het bovenoverwogene de stellingen van de verdediging op zichzelf, noch in samenhang met elkaar bezien, leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de ontnemingsvordering. Evenmin zijn overigens gronden daartoe aannemelijk geworden.
Bijgevolg wordt het verweer in al zijn onderdelen verworpen.
De beoordeling
Veroordeelde is bij onherroepelijk arrest van dit hof van 16 november 2011 in de strafzaak onder parketnummer 20-001872-10 tot straf veroordeeld ter zake van onder meer:
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder B en D, (oud) van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, waarbij de handelingen in strijd met het onder B bedoelde verbod (bereiden, bewerken, verwerken) telkens zijn begaan in eendaadse samenloop met de handelingen in strijd met het onder D bedoelde verbod (vervaardigen);
  • als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, namelijk overtreding van artikel 2 onder A en B en C en D van de Opiumwet en van artikel 13 van de Wet bodembescherming en artikel 10 van de wet milieubeheer.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, het bewezen verklaarde feit of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Het bewijs
1. Het arrest van dit hof d.d. 16 november 2011, parketnummer 20-001872-10, waarbij veroordeelde is veroordeeld voor onder meer:
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder B en D, (oud) van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd in de periode van 1 februari 2004 tot en met 30 mei 2006 te Alkmaar en Liessel en Hechtel-Eksel (België), waarbij de handelingen in strijd met het onder B bedoelde verbod (bereiden, bewerken, verwerken) telkens zijn begaan in eendaadse samenloop met de handelingen in strijd met het onder D bedoelde verbod (vervaardigen) (bewezen verklaard onder 4.);
  • als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, namelijk overtreding van artikel 2, onder A en B en C en D, van de Opiumwet en van artikel 13 van de Wet bodembescherming, in de periode van 1 februari 2004 tot en met 30 mei 2006 (bewezen verklaard onder 7.).
2. Het rapport inzake strafrechtelijk financiële onderzoeken en bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, proces-nr. PL2219/06-000054, d.d. 17 februari 2009, opgemaakt door [verbalisant 2], inspecteur van politie, en [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar van politie, zijnde een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering (opgenomen op p. 5-44 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 1 Rapportage + BIJLAGE 1/1 t/m 4/7/3”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Naar aanleiding van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek onder de codenaam 22DR6010 (interne naam: Risico), hebben wij een strafrechtelijk financieel onderzoek ingesteld tegen
[veroordeelde]
Geboren op : [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats]
Verder ook [veroordeelde] genoemd
[medeveroordeelde 1]
Geboren op : [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats]
Verder ook [medeveroordeelde 1] genoemd
5.2.2 Geproduceerde hoeveelheid MDMA
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de hoeveelheid MDMA die de criminele organisatie heeft geproduceerd in de periode van 1 februari 2004 tot en met 30 mei 2006.
Gedurende het opsporingsonderzoek Risico zijn in de onderzoeksperiode verklaringen afgenomen van verdachten en getuigen. Deze verklaringen hebben wij nogmaals onderzocht op informatie over de geproduceerde hoeveelheid MDMA.
5.2.2.1 Verklaringen over de geproduceerde hoeveelheid MDMA
Dit zijn verklaringen waarin verdachten uit het onderzoek aangeven welke hoeveelheid MDMA werd geproduceerd en op welke locatie.
1. [medeveroordeelde 2] verklaart op 4 juni 2006, omstreeks 11.49 uur:
“Ik heb toen samen met [medeveroordeelde 1] en [naam 1] het poeder in de kofferbak gestopt. Ik vertelde zojuist over een privédeur, naast de gewone ingang. Achter deze deur stonden wat fusten bier, een voorraadkast. Ook in deze kast zat het poeder. Het was ongeveer 200 kilo. Het zat in gripzakken die weer in een zak zaten. Het waren 10 zakken van 20 kilo.”
2. [medeveroordeelde 2] verklaart op 12 oktober 2006, omstreeks 10.29 uur:
“Volgens mij hebben de Polen zo’n zeven à acht keer gedraaid achter het winkeltje. De Polen werkten dan 36 uur op en 12 uur af, omdat alles moest afkoelen. Ik denk bij benadering dat er ongeveer 840 liter is geproduceerd in het eerste proces”.
Tijdens het verhoor bij de Rechter-commissaris op 28 augustus 2007 verklaart [medeveroordeelde 2] hierover:
“Op de vraag van mr. Van Vugt hoe ik er bij kom dat het om 840 liter ging, zoals verklaard op pagina 451, kan ik zeggen dat ik dat afmeet aan het aantal jerrycans dat ik heb moeten brengen.”
3. [medeveroordeelde 2] verklaart op 19 december 2006, omstreeks 9.20 uur:
“U vraagt mij nu hoeveel kilo er nu eigenlijk is geproduceerd in Liessel op de [adres 2]. In ieder geval 200 kilo. En daarna nog eens 300 kilo. Deze 300 kilo was in een aantal fases.
Tijdens het verhoor bij de Rechter-commissaris op 28 augustus 2007 verklaart [medeveroordeelde 2] hierover:
‘Op pagina 465 spreek ik eerst over 200 en dan over 300 kilo. Dat komt omdat 200 kilo in 1 keer is vervoerd en die 300 kilo is daarna in delen vervoerd. Ik weet niet hoe ik die inschatting van het gewicht gemaakt heb. Van die 200 kilo kan ik, nu u dit dicteert, wel zeggen dat ik dat wist omdat die in boodschappentassen zat waarin 20 kilo kon en het waren 10 tassen.”
4. [medeveroordeelde 3] verklaart op 11 december 2006, omstreeks 10.18 uur:
“We hebben daar mogelijk 7 à 8 keer gekookt. Dat duurde ongeveer een week à 8 dagen”.
5. [medeveroordeelde 4] verklaart op 30 januari 2007, omstreeks 16.44 uur:
“In de eerste drie weken hebben [medeveroordeelde 5] en ik 200 kilo MDMA poeder geproduceerd.”
6. [medeveroordeelde 5] verklaart op 4 februari 2007, omstreeks 10.30 uur:
“Ik denk dat ik tussen de 10 à 15 keer de eerste fase hebben gedraaid. Ik bedoel hiermee de roerketel.”
7. [medeveroordeelde 5] verklaart op 6 maart 2007, omstreeks 13.26 uur:
“Ik vermoed dat er ongeveer 12 en de 14 keer honderd liter PMK verwerkt is.”
8. [medeveroordeelde 5] verklaart op 26 april 2007, omstreeks 08.35 uur:
“U vraagt aan mij of ik weet wat er in die tijd geproduceerd is aan MDMA-poeder. Ik heb vernomen van u dat er 63 waterstof cilindergasflessen zijn gevonden door de Belgische politie. Aan de hand van deze gasflessen kan je uitrekenen hoeveel keer er gedraaid is. Wij monteerden op de waterstofgasflessen manometers, daarop kon ik zien hoeveel waterstof er in een fles zat. Normaal horen in een gasfles twintig streepjes op de manometer te worden aangegeven. In die tijd zag ik ook op de manometer dat de flessen niet altijd geheel waren afgevuld, daarom kies ik voor een gemiddelde van 18 streepjes per fles. Voor één draai in de eerste fase had ik vierendertig streepjes waterstofgas nodig. Dat waren ongeveer bijna twee gasflessen. Er zijn 63 gasflessen x 18 strepen waterstofgas = 1134 strepen. Deze 1134 deel ik door 34 waterstofgas = 33 draaien. Per draai leverde dat plus/minus 110 kilo MDMA-poeder op. Bij benadering schat ik nu dat er in totaal 3630 kilo MDMA poeder is geproduceerd in de woning te België”.
Tijdens het verhoor bij de Rechter-commissaris op 27 augustus 2007 verklaart getuige [medeveroordeelde 5] hierover:
“Op de vraag hoe vaak ik en hoeveel er geproduceerd werd kan ik niet exact een antwoord geven. Het klopt dat ik een berekening heb gemaakt met de verbalisanten hoeveel dat ongeveer geweest moet zijn. Dat gebeurde aan de hand van het aantal gasflessen. Dat aantal heeft de politie mij voorgehouden. Ik heb ze niet zelf geteld. Ik heb gehoord dat het om 63 lege flessen waterstof ging.”
en
“Voor wat betreft de met de politie gemaakte berekening aan de hand van de gasflessen kan ik u verklaren dat ik die flessen wel gezien heb maar ze niet zelf geteld heb en ik weet ook niet hoeveel er daar van vol en hoeveel er daar van leeg waren”.
Overzicht verklaringen over de geproduceerde MDMA
Verklaring
van
Verklaring
Datum en tijd
Locatie
Productie periode
Hoeveelheid
1. [medeveroordeelde 2]
4 juni 2006 11.49 uur
Liessel
sep 05 - mrt 06
200 kilogram
2. [medeveroordeelde 2]
12 oktober 2006 10.29 uur
Liessel
sep 05 - mrt 06
355 liter
3. [medeveroordeelde 2]
19 december 2006 9.20 uur
28 augustus 2007 RC
Liessel
sep 05 - mrt 06
500 kilogram
4. [medeveroordeelde 3]
11 december 2006 10.18 u
Liessel
okt 05 - mrt 06
7 à 8 keer
5. [medeveroordeelde 4]
30 januari 2007 16.44 uur
Hechtel-Eksel
sep 04 - jul 05
200 kilogram
6. [medeveroordeelde 5]
4 februari 2007 10.30 uur
Hechtel-Eksel
jul 04 - nov 04
10 à 15 keer
7. [medeveroordeelde 5]
6 maart 2007 13.26 uur
Hechtel-Eksel
jul 04 - nov 04
1200 à 1400 liter
8. [medeveroordeelde 5]
26 april 2007 08.35 uur
27 augustus 2007 RC
Hechtel-Eksel
jul 04 - nov 04
3630 kilogram
5.2.2.2 Factor voor opbrengstverwachting bij de MDMA productie
Een aantal verdachten in het onderzoek verklaart over deze opbrengstfactor. Tevens publiceert Justitie via het Nederlands Forensisch Instituut informatie over de opbrengstverwachting van de diverse productiemethoden voor MDMA.
Hieronder volgen de aanwijzingen over deze opbrengstverwachting uit het onderzoek:
1. Op 19 december 2006 omstreeks 09.20 uur verklaarde [medeveroordeelde 2] onder meer het volgende:
“[medeveroordeelde 1] wist aangaande de productie ongeveer op de kilo af wat de productie op zou leveren. [medeveroordeelde 1] en [veroordeelde] was duidelijk dat de grondstoffen een bepaald aantal kilo’s op zou leveren. Ik weet het niet zeker maar er hangt mij iets bij dat een liter bruine olie 1,3 kilo eindproduct opleverde. Met eindproduct bedoel ik MDMA.”
2. Op 6 maart 2007 omstreeks 18.38 uur verklaarde [medeveroordeelde 5] onder meer het volgende:
“In principe zou 1 liter PMK 1,2 kilo eindproduct moeten opleveren, maar door het zuinig aan doen met de grondstoffen haalden we krap 1,1 kilo eindproduct. Ik bedoel hiermee de productie van MDMA.”
3. Op 26 april 2007 omstreeks 08.35 uur verklaarde [medeveroordeelde 5] onder meer het volgende:
“De mengverhoudingen van de eerste fase waren 100 liter olie (PMK)” en “Per draai leverde dat plus/minus 110 kilo MDMA-poeder op.”
5. Infoblad v20040708 van het Nederlands Forensisch Instituut over de opbrengstverwachting van MDMA productie via de verhoogde druk methode geeft de volgende opbrengstschatting:
Uit 1 liter PMK (= 1,2 kg PMK) kan redelijkerwijs 1,2 kg MDMA hydrochloride worden verkregen.
Overzicht aanwijzingen opbrengstverwachting MDMA
Verklaring van
Verklaring datum en tijd
Opbrengst factor MDMA
1. [medeveroordeelde 2]
19 december 2006 9.20 uur
1,3
2. [medeveroordeelde 5]
6 maart 2007 18.38 uur
1,1
3. [medeveroordeelde 5]
26 april 2007 08.35 uur
1,1
5. NFI
NFI_infoblad_v20040708
1,2
Het rekenkundig gemiddelde van de verklaringen van [medeveroordeelde 2] en [medeveroordeelde 5], alsmede die van het NFI is 1,3 + 1,1 + 1,2 = 3,6 : 3= 1,2.
Door ons rapporteurs wordt echter, mede gezien de verklaringen van [medeveroordeelde 5], een opbrengst aangehouden van 1,1 kilogram MDMA per liter PMK, zijnde in het voordeel van de organisatie.
5.2.2.3 Berekeningen ter bepaling van de productie van MDMA
Berekening op basis van verklaring 2:
Teneinde te kunnen betekenen hoeveel PMK er zit in een mengsel van 840 liter, afkomstig uit het ‘eerste proces’, dienen we allereerst de toegepaste mengverhouding vast te stellen.
[medeveroordeelde 5] zegt hierover in zijn verklaring van 26 april 2007, omstreeks 8.35 uur, het volgende:
“Op een gegeven moment moest er bezuinigd worden op de grondstoffen en [veroordeelde] bepaalde de nieuwe mengverhoudingen. De mengverhoudingen van de eerste fase waren 100 olie (PMK), 85 liter methanol en 85 liter mono (methylamine).
De nieuwe mengverhoudingen werden aangepast door [veroordeelde] en het werd 75 liter methanol en 75 liter mono (methylamine). De verhouding van de olie (PMK) bleef gehandhaafd.”
Uitgaande van een gemiddelde mengverhouding van 100:80:80 betekent dit dat er in 840 liter mengsel, afkomstig uit het ‘eerste proces’, ongeveer 323 liter PMK zit.
Met de gemiddelde opbrengstverwachting van 1,1 kg MDMA per liter PMK levert dit minimaal 355 kilo MDMA op.
Berekening op basis van verklaring 4:
Het rekenkundig gemiddelde van 7 en 8 is 7,5.
7,5 maal 60 liter is 450 liter mengsel uit de eerste fase van de MDMA-productie.
450 liter levert, teruggerekend volgens de berekeningsmethodiek beschreven onder verklaring 2, een hoeveelheid van 173 liter PMK op.
Met de gemiddelde opbrengstverwachting van 1,1 kg MDMA per liter PMK levert dit minimaal 190 kilo MDMA op.
Berekening op basis van verklaring 6:
Het rekenkundig gemiddelde van 10 en 15 is 12,5. Honderd liter PMK levert, uitgaande van opbrengst verwachtingsfactor 1,1, ongeveer 110 kilo MDMA als eindproduct op.
12,5 x 110 = 1375 kilo MDMA
Berekening op basis van verklaring 7:
Het rekenkundig gemiddelde van 12 en 14 is 13. Honderd liter PMK levert, uitgaande van opbrengst verwachtingsfactor 1,1, ongeveer 110 kilo MDMA als eindproduct op.
13 x 110 = 1430 kilo MDMA
Berekening op basis van verklaring 8.
Uit het onderzoek in België blijkt dat er 66 gasflessen zijn aangetroffen. Hiervan zijn er 60 gevuld geweest met waterstofgas, 5 flessen uit Spanje met zoutzuurgas (cloruro du hidrogeno) en 1 met onbekende inhoud.
Met betrekking tot het feit welke flessen leeg waren werd later een onderzoek ingesteld. Hierbij bleek dat er 63 flessen leeg waren en 3 gevuld. In het Belgische proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] te Hasselt, nummer 004630/2007 wordt gesteld dat 3 gele flessen uit Barcelona/Spanje, gevuld met waterstofgas nog gevuld waren. Gezien het proces-verbaal van aantreffen, nummer 101184/05 van [verbalisant 5] wordt hier bedoeld zoutzuurgas. Dit is door ons vastgesteld op basis van de kleur geel, Barcelona/Spanje. Alle andere flessen zijn namelijk niet afkomstig van een firma uit Spanje. (Zie bijlage 7/68). Ook uit het aanvullend proces-verbaal, nummer 000892/2009 (bijlage 7/73) van [verbalisant 3] te Hasselt blijkt dat zoutzuurgas werd bedoeld. Derhalve wordt er door ons rapporteurs van uit gegaan dat er 60 lege flessen waterstofgas waren.
60 gasflessen waterstof, met een inhoud van gemiddeld 18 streepjes gas, leveren in totaal 1080 streepjes waterstofgas op. Voor de productie van MDMA zijn per draai van 100 liter PMK 34 streepjes waterstofgas nodig. 1080 streepjes gedeeld door 34 streepjes per draai zijn 31,8 draaien, afgerond 31 draaien in het voordeel van de organisatie.
Een ‘draai’ van 100 liter PMK levert ongeveer 110 kilo MDMA als eindproduct op. Uitgaande van de opbrengst verwachtingsfactor 1,1 levert dit 31 x 110 kilo = 3410 kilo MDMA poeder op.
Overzicht verklaringen over de geproduceerde hoeveelheid MDMA
Verklaring
van
Verklaring
Datum en tijd
Locatie
Productie periode
Hoeveelheid in
kilogram
1. [medeveroordeelde 2]
4 juni 2006 11.49 uur
Liessel
sep 05 - mrt 06
200
2. [medeveroordeelde 2]
12 oktober 2006 10.29 uur
Liessel
sep 05 - mrt 06
355
3. [medeveroordeelde 2]
19 december 2006 9.20 uur
28 augustus 2007 RC
Liessel
sep 05 - mrt 06
500
4. [medeveroordeelde 3]
11 december 2006 10.18 u
Liessel
okt 05 - mrt 06
190
5. [medeveroordeelde 4]
30 januari 2007 16.44 uur
Hechtel-Eksel
sep 04 - jul 05
200
6. [medeveroordeelde 5]
4 februari 2007 10.30 uur
Hechtel-Eksel
jul 04 - nov 04
1375
7. [medeveroordeelde 5]
6 maart 2007 13.26 uur
Hechtel-Eksel
jul 04 - nov 04
1430
8. [medeveroordeelde 5]
26 april 2007 08.35 uur
27 augustus 2007 RC
Hechtel-Eksel
jul 04 - nov 04
3410
5.2.2.4 Bepaling geproduceerde hoeveelheid MDMA
Liessel
Voor wat betreft de geproduceerde hoeveelheid MDMA op de locatie Liessel is de verklaring van [medeveroordeelde 2] van 19 december 2006 9.20 uur, het meest aannemelijk, daar hij spreekt over de hoeveelheden van 200 en 300 kilo waar hij, tijdens het verhoor bij de Rechter-Commissaris op 28 augustus 2007, nog gedetailleerder over verklaard.
Deze verklaringen worden ondersteund door zijn eerdere verklaringen van 4 juni 2006 en 12 oktober 2006 en de verklaringen van [medeveroordeelde 3] en [medeveroordeelde 4], die middels berekeningen op vergelijkbare (deel) hoeveelheden uitkomen.
Hechtel Eksel
Met betrekking tot de geproduceerde hoeveelheid MDMA op de locatie Hechtel-Eksel is de verklaring van [medeveroordeelde 5], afgelegd op 26 april 2007 omstreeks 8.35 uur, het meest aannemelijk. Deze verklaring met berekening, gebaseerd op het verbruik van gasflessen waterstof, wordt ondersteund door het aantal aangetroffen lege gasflessen te België.
De verklaring van [medeveroordeelde 5], met de gasflessenberekening, zegt bovendien iets over de totale productie van MDMA op deze locatie. Verklaringen van de andere verdachten, en ook andere verklaringen van [medeveroordeelde 5], gaan slechts over een gedeelte van de MDMA productie te Hechtel Eksel.
Samengevat is het aannemelijk dat de criminele organisatie in de onderzoeksperiode minimaal de volgende hoeveelheden MDMA heeft geproduceerd:
Liessel
500
kilo MDMA
Hechtel Eksel
3.41
kilo MDMA
Totaal
3.91
kilo MDMA.
5.2.3.4
Inbeslagneming van XTC pillen
Bij [medeveroordeelde 2] heeft kort na zijn aanhouding, op 30 mei 2006, een doorzoeking van zijn woning plaatsgevonden. Hierbij is onder meer een hoeveelheid van 73 kilo XTC pillen (242.115 stuks) in beslag genomen.
5.2.4.1 Bepalen verkoopprijs van xtc-pillen
Door ons is onderzoek gedaan naar de verkoopprijzen van XTC pillen. Het is aannemelijk dat het hier gaat om groothandel. Door de verdachten in het onderzoek wordt hier echter niets over verklaard.
Op Politie KennisNet staat onder ‘drugsprijzen’ de volgende informatie met bron vermeld.
A) Drugsprijzen 2004
Hier wordt verwezen naar een rapportage van Dienst Nationale Recherche Informatie (DNRI), inbeslaggenomen verdovende middelen en drugsprijzen 2004 met daarin de volgende informatie over de gemiddelde prijzen in Nederland van Ecstasy in 2004:
Groothandelsprijs € 0,60 per tablet
B) Drugsprijzen 2005
Hier is het gedeelte van de rapportage van de DNRI, drugsprijzen 2005 opgenomen met daarin de volgende informatie over de gemiddelde prijzen in Nederland van Ecstasy in 2005:
Groothandelsprijs € 0,20 - 0,60 per tablet
C) Drugsprijzen 2006
Hier wordt verwezen naar nieuwsbrief nr. 1 van 8 april 2007 en nieuwsbrief nr. 2 van 10 juli 2007 van het Nationaal Netwerk Drugsexpertise (NND) waarin de volgende informatie over de groothandelsprijzen van XTC over 2006 is vermeld:
Groothandel € 0,40 per tablet
Gezien het feit dat het zwaartepunt van de productie ligt in de tweede helft van het jaar 2004 (3410 kilo MDMA, Hechtel-Eksel) hebben we ervoor gekozen de groothandelsprijs Ecstasy te bepalen door middel van een gewogen gemiddelde.
De prijs in 2004 is € 0,60 per tablet. In 2005 en 2006 is de prijs gemiddeld € 0,40 per tablet.
Hierbij wordt aangenomen dat alle geproduceerde MDMA direct is verwerkt in Ecstasytabletten die vervolgens direct zijn verhandeld. Uitgangspunt daarvoor is dat er niet geproduceerd zou zijn wanneer er geen afzet is. Tevens wordt er door verdachten verklaard over een groot aantal transporten gedurende de hele onderzoeksperiode. Uitgaande van een gewogen gemiddelde komen we tot de volgende groothandelsprijs voor een XTC-tablet: (3.410 kilo x € 0,60 + 500 kilo x € 0,40) / 3.910 kilo = € 0,5744.
Met betrekking tot de groothandels prijs van 1 XTC pil zoals geproduceerd en/of verhandeld door de criminele organisatie in de periode van 1 februari 2004 tot en met 30 mei 2006 is het aannemelijk dat:
De gemiddelde groothandelsprijs van 1 XTC pil (afgerond naar beneden) is: € 0,57
5.2.4.2 Bepalen kostprijs van xtc-pillen
Door ons is onderzoek gedaan teneinde de kostprijs van MDMA en XTC pillen te bepalen. Essentieel bij deze bepaling zijn de inkoopprijzen van de precursoren (grondstoffen) waarbij de inkoopprijs van PMK de belangrijkste is, daar het de grootste kostenpost op de ‘begroting’ betreft.
Uit het onderzoek Risico is hier geen informatie over naar voren gekomen. Door de verdachten wordt hier niet over verklaard. Derhalve hebben wij onze bepaling gebaseerd op onderstaand proces-verbaal en informatie van Politie Kennis Net.
Proces verbaal KLPD / Nationale Recherche [verbalisant 6] & [verbalisant 7]
Dit betreft een kostprijsberekening van deskundigen gebaseerd op de verwerking van 10.000 kilo PMK (125 miljoen pillen), welke in Nederland is aangekocht en met stelposten voor de hardware en het tabletteren.
Uitgaande van een PMK prijs van € 1.350,00 per kilo (€ 1.620,- per liter: 1 liter PMK weegt 1,2 kg PMK) resulteert dit in een kostprijs van € 0,15 per tablet.
Met betrekking tot de gemiddelde kostprijs van 1 XTC pil zoals geproduceerd en/of verhandeld door de criminele organisatie in de onderzoeksperiode is het aannemelijk dat de gemiddelde integrale kostprijs van 1 XTC pil € 0,15 bedraagt.
5.2.8.2 Loonkosten productie
Alle leden van de criminele organisatie hebben gedurende de tactische onderzoeksperiode op diverse locaties en tijden werkzaamheden verricht voor de criminele organisatie. Uit het onderzoek is gebleken dat de leden van de criminele organisatie door de leidinggevenden werden betaald voor hun werkzaamheden.
Het inzichtelijk maken van de verdeling van het WVV van de criminele organisatie wordt bemoeilijkt daar uit het tactisch onderzoek Risico is gebleken dat:
 De leidinggevenden van de criminele organisatie verschillende afspraken maakten met de leden (uitvoerenden) over vergoedingen voor de geleverde werkzaamheden.
 Er werd gewerkt in wisselende samenstellingen op verschillende productielocaties.
 Er werd gewerkt aan de productie van verschillende soorten synthetische drugs.
 Er werd gewerkt in wisselende samenstellingen aan deelprocessen van de productie.
 Er niet door de hoofdverdachten over werd verklaard.
De aan de leden verstrekte vergoedingen voor de werkzaamheden zijn door ons aangemerkt als kostenpost ‘loonkosten’ voor de criminele organisatie.
Uit het onderzoek blijkt dat op de locaties Hechtel-Eksel (België) en Liessel werd geproduceerd. Door de deelnemers [medeveroordeelde 4], [medeveroordeelde 5], [medeveroordeelde 6] en [medeveroordeelde 3] werden werkzaamheden verricht te Hechtel Eksel (België) en door [medeveroordeelde 6], [medeveroordeelde 3] en [medeveroordeelde 2] te Liessel.
Hieruit volgt het navolgende:
Totaal WVV
[medeveroordeelde 4]
€ 10.458,-
[medeveroordeelde 5]
€ 37.500,-
[medeveroordeelde 6]
€ 4.250,-
[medeveroordeelde 3]
€ 8.750,-
[medeveroordeelde 2]
€ 13.000,- +
Totaal
€ 73.958,-
5.2.8.3 Huurkosten productielocaties
Hechtel-Eksel (België)
Uit het tactisch dossier Risico, delict 4 België, blijkt het volgende.
• Op 21 juli 2005 vond een doorzoeking plaats door de Federale Politie te Hasselt op de productielocatie [adres 3] te Hechtel-Eksel te België.
• De betreffende woning werd gehuurd vanaf 15 februari 2004 tot en met 30 juni 2005.
• Uit de verklaring van [medeveroordeelde 5] de dato 31 januari 2007 omstreeks 09.18 uur blijkt dat de huurprijs € 1.200,- per maand bedroeg.
• Uit het overzicht met betrekking tot productieperiode en locaties blijkt dat te
Hechtel-Eksel werd geproduceerd van omstreeks juli 2004 tot en met juli 2005.
Uit vorenstaande blijken de huurkosten voor de productielocatie te Hechtel-Eksel in België (15-2-2004 t/m 07-2005) 17,5 maanden x € 1.200,- = € 21.000,- te bedragen.
Liessel
Tijdens doorzoeking op de (productie)locatie [adres 2] te Liessel op 26 juli 2006 werd een factuur, de dato 31-12-2005 aangetroffen voor [medeveroordeelde 1]. Hierop staat vermeld: huur winkel en appartement tot en met 31 december € 16.000,-.
Uit het overzicht met betrekking tot productieperiode en locaties blijkt dat te Liessel werd geproduceerd van september 2005 tot en met maart 2006. Tevens blijkt uit het onderzoek dat deze locatie hiervoor eerst werd verbouwd en dat de aanhouding van [medeveroordeelde 2] plaatsvond op 30 mei 2006.
Derhalve wordt er van uitgegaan dat het winkeltje en appartement werden gehuurd over de periode van 1 augustus 2005 tot en met 30 mei 2006, zijnde 10 maanden. Voor 5 maanden in 2005 werd € 16.000,- gefactureerd, zijnde € 3.200,- per maand.
Derhalve bedraagt de vermoedelijke totale huurprijs voor de locatie Liessel
10 maanden x € 3.200,- = € 32.000,-.
5.2.11.1 Verdeling van het WVV over de verdachten
Uit het tactisch onderzoek Risico is ons het volgende gebleken:
• [veroordeelde] was de (mede)leider en het aanspreekpunt van de criminele organisatie.
• [medeveroordeelde 1] was de (mede)leider en het aanspreekpunt van de criminele organisatie.
• [medeveroordeelde 7] had de leiding over de dagelijkse gang van zaken met betrekking tot de werkzaamheden binnen de organisatie.
Het inzichtelijk maken van de verdeling van het WVV onder de hoofdverdachten [veroordeelde], [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 7] wordt bemoeilijkt daar uit het tactisch onderzoek Risico is gebleken dat:
• Zij geen administratie bijhielden van de verdeling.
• Er geen verklaringen werden afgelegd over hun verdiensten of de verdeling daarvan.
3. Het aanvullend rapport inzake strafrechtelijk financiële onderzoeken en bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, proces-nr. PL2219/06-000054.a, d.d. 3 juni 2010, opgemaakt door [verbalisant 2], inspecteur van politie, en [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar van politie, zijnde een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering (opgenomen in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 1 Rapportage + BIJLAGE 1/1 t/m 4/7/3”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Onder bijlage 2 is een proces-verbaal van bevindingen bijgevoegd van verbalisant [verbalisant 8], betreffende een herberekening tabletten per kilo. In de daarbij gevoegde rapportage van het NFI, kenmerk PL2200/06-545861, werd ter informatie medegedeeld dat de gemiddelde dosering MDMA base in 2006 circa 62 mg per tablet bedroeg.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen dat de gemiddelde dosering MDMA base van door het NFI onderzocht monsters in 2005 circa 62 mg en in 2004 circa 70 mg MDMA per tablet bedroeg.
Uit de hoofdrapportage blijkt dat
  • in de periode juli 2004 – november 2004 3.410 kilo MDMA en
  • in de periode september 2005 – maart 2006 500 kilo MDMA
is geproduceerd.
Met de gegevens van het NFI kan door ons bij de berekening van het gehalte MDMA per tablet en aantal pillen worden uitgegaan van:
Een ongewogen gemiddelde over de jaren 2004 t/m 2006 van (70 mg + 62 mg + 62 mg) : 3 = 64,667 mg, afgerond 65 mg MDMA per tablet (afronding in het voordeel van verdachte).
Een gewogen gemiddelde over de jaren 2004 t/m 2006 van ((3410 kilo x 70 mg) + (500 kilo x 62 mg)) : 3910 = 68,977 mg, afgerond 69 mg MDMA per tablet (afronding in het voordeel van verdachte).
In het voordeel van verdachte over alle jaren 70 mg per tablet.
Wij gaan bij de berekening van het aantal pillen uit van een gemiddelde werkzame stof / gehalte per tablet van 70 milligram MDMA.
4. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor, mutatienr. PL2219/06-000054, d.d. 30 januari 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 9], brigadier van politie, en [verbalisant 10], inspecteur van politie (opgenomen op p. 3823 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 8 BIJLAGEN 5/9 t/m 7/39”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [medeveroordeelde 5]:
Ik weet dat ik verdacht word van het behulpzaam zijn bij de productie van synthetische drugs. De productieplaats was in België, in de gemeente Hechtel-Eksel.
Ik heb de betreffende bungalow gehuurd onder mijn eigen naam. Ik deed dit in opdracht van een Nederlandse man, genaamd [veroordeelde]. [veroordeelde] was de baas, samen met een ander. Deze andere man was een Nederlandse man. Hij was brildragend. Deze man woont op een woonwagenkamp.
5. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor, mutatienr. PL2219/06-000054, d.d. 31 januari 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 11], hoofdagent van politie, en [verbalisant 12], brigadier van politie (opgenomen op p. 3829-3830 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 8 BIJLAGEN 5/9 t/m 7/39”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [medeveroordeelde 5]:
Er heeft een tabletteermachine in de garage gestaan met een deken erover.
De man met de bril heet [medeveroordeelde 1].
6. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor, mutatienr. PL2206/06-000054, d.d. 31 januari 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 12] en [verbalisant 8], beiden brigadier van politie (opgenomen op p. 3842-3846 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 8 BIJLAGEN 5/9 t/m 7/39”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [medeveroordeelde 5]:
Ik weet dat ik van [veroordeelde] te horen heb gekregen aan welke eisen de te huren woning moest voldoen. In een van de volgende ontmoetingen met [veroordeelde] kreeg ik te horen dat er nog andere mensen in het huis zouden komen te wonen. Ik kreeg ook het advies om in België te gaan huren. [veroordeelde] heeft toen ook gezegd dat hij de huur van het huis zou betalen.
Toen ik mijn keuze had gemaakt heb ik bij een makelaar een huurcontract afgesloten. Door [veroordeelde] werd tegen mij op een gegeven moment gezegd dat ik het huurcontract moest verlengen.
Ik heb [veroordeelde] op diverse locaties ontmoet. Ik heb ook wel eens een ontmoeting gehad samen met [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1]. Ik heb [medeveroordeelde 1] een aantal keren bij het huis in België gezien. Bij een ontmoeting met [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] deed [veroordeelde] het woord. Ik kreeg de indruk dat [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] dikke maatjes waren.
Bij dit soort ontmoetingen met [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] werden er dingen besproken zoals mijn geldzaken (huurwoning in België en onkosten voor water en licht) en er werd ook wel eens iets meegegeven zoals een pakketje. Dit werd dan in mijn auto gestopt. [medeveroordeelde 7], de twee Polen, [medeveroordeelde 4] en ik waren de werkers. Iedereen moest naar de pijpen van [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] dansen.
[veroordeelde] heeft de opdrachten gegeven om in de woning in België drugs te produceren.
Medio juni/juli is de opdracht gegeven door [veroordeelde] om te starten met de opbouw van het laboratorium.
[medeveroordeelde 1] is in de woning gekomen op het moment dat wij zelfstandig konden produceren. In mijn beleving is [medeveroordeelde 1] gekomen toen er uiteindelijk eindproduct, poeders klaar lagen in de woning te Hechtel-Eksel. [medeveroordeelde 1] kwam dus als er een eindproduct was en haalde dit ook met zijn auto op.
7. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor, mutatienr. PL2219/06-000054, d.d. 5 februari 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 9] en [verbalisant 8], beiden brigadier van politie (opgenomen op p. 3858 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 9 BIJLAGEN 7/40 t/m 7/86”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [medeveroordeelde 5]:
Op enig moment kwam er in het pand te België een pillenmachine binnen. Ergens oktober 2004 werd de pillenmachine binnen gebracht. De machine was groen van kleur. De pillenmachine stond ingepakt met dekens en zeil eroverheen. Kennelijk was het de bedoeling om pillen te gaan maken.
Ik ben op enig moment ’s avonds laat thuisgekomen in het pand te België. Toen ik thuiskwam, was de pillenmachine geplaatst in de ruimte van het voorportaal. Ik zag dat [veroordeelde] bezig was met die pillenmachine. [veroordeelde] had een kabel in zijn handen voor krachtstroom. [medeveroordeelde 1] was daar ook bij aanwezig. [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] waren dus op dat moment bezig met het aansluiten van de pillenmachine, echter die kabel voor krachtstroom kon niet zomaar aangesloten worden. Ze hadden een soort verlengkabel die aangesloten was op de kabel die alleen geschikt is voor 380 watt. Dat lukte dus niet en de stroom viel meteen uit. In het gehele pand was stroomuitval. [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] hebben het toen nog een aantal keren geprobeerd doch dat is niet gelukt.
De pillenmachine is vervolgens een lange tijd in het voorportaal blijven staan en is niet in werking geweest. Later is de pillenmachine weggehaald uit het pand.
8. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor, mutatienr. PL2219/06-000054, d.d. 6 maart 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 8], brigadier van politie, en [verbalisant 13], hoofdagent van politie (opgenomen op p. 3881 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 9 BIJLAGEN 7/40 t/m 7/86”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [medeveroordeelde 5]:
U vraagt mij wanneer [medeveroordeelde 1] de eerste maal in of bij de woning is geweest. Ik kan u verklaren dat ik een situatie weet toen er problemen waren met de distillatie-opstelling.
Een onderdeel van deze opstelling, namelijk de grootste ketel, werd toen opgehaald door [medeveroordeelde 1]. Een paar dagen later kwam [medeveroordeelde 1] met de gerepareerde ketel terug. [medeveroordeelde 1] heeft de ketel afgeleverd en is weer weggegaan.
U vraagt mij of er meer voorvallen zijn geweest waarop [medeveroordeelde 1] in de woning in België kwam. Ik kan u verklaren dat [medeveroordeelde 1] af en toe bij de woning kwam om het MDMA-poeder op te halen. Als [medeveroordeelde 1] kwam, stond het poeder al klaar en was hij zo weer weg.
U vraagt mij of [medeveroordeelde 1] en [veroordeelde] een keer olie (PMK) hebben gebracht naar de woning in België. Ik kan u verklaren dat ik me herinner dat dit gebeurd is. Wij moesten van [veroordeelde] de olie (PMK) wegen en met maatkannen nameten. [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] hadden het vermoeden dat de leveranciers van de olie (PMK) minder leverden.
9. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor, mutatienr. PL2219/06-000054, d.d. 6 maart 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 8], brigadier van politie, en [verbalisant 13], hoofdagent van politie (opgenomen op p. 3889-3894 in de ordner met het opschrift ““22DR6010 RISICO 9 BIJLAGEN 7/40 t/m 7/86”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [medeveroordeelde 5]:
In de periode van het productieproces van MDMA in het huis in België is rond september 2004 [medeveroordeelde 4] gekomen. In opdracht van [veroordeelde] is hij mee gaan draaien in het productieproces.
Ik kan u verklaren dat [medeveroordeelde 1] en [veroordeelde] regelmatig samen bij de woning in België kwamen. Zij kwamen samen olie (PMK) brengen, zij kwamen kijken hoe het productieproces verliep, zij spraken met ons af om het eindproduct klaar te zetten dat dan door [medeveroordeelde 1] werd opgehaald bij de woning en (het hof begrijpt: zij spraken) over de reparatie van de distillatieketel.
Ik kan u verklaren dat ik en [medeveroordeelde 7] bestelbussen gehuurd hebben. Ik kan u verklaren dat de bestelbussen in opdracht van [veroordeelde] werden gehuurd. U vraagt mij waarvoor de gehuurde bestelbussen gebruikt werden. De ene keer werden ze gebruikt voor het afvoeren van afvalstoffen en de andere keer voor het halen van grondstoffen voor het productieproces.
U vraagt mij wie de platina kon regelen. Ik kan u verklaren dat [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] dit konden regelen. Als er platina nodig was, werd dit doorgegeven aan [veroordeelde] of [medeveroordeelde 1]. Als [medeveroordeelde 7], [medeveroordeelde 3] of ik in contact kwamen met [medeveroordeelde 1] of [veroordeelde], werd ons verteld waar de platina verstopt lag. De platina lag verstopt in de tuin van de woning in België. Het kwam ook wel eens voor dat [veroordeelde] of [medeveroordeelde 1] de platina kwamen brengen. Soms kregen wij de platina mee na een ontmoeting met [veroordeelde] en/of [medeveroordeelde 1].
10. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor, mutatienr. PL2219/06-000054, d.d. 2 mei 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 11], hoofdagent van politie, en [verbalisant 8], brigadier van politie (opgenomen op p. 3999 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 9 BIJLAGEN 7/40 t/m 7/86”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [medeveroordeelde 4]:
U vraagt mij of ik [veroordeelde] of [medeveroordeelde 1] wel eens in het huis in Hechtel-Eksel (B) heb gezien. Ik heb [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] daar op een avond een keer bezig gezien met werken aan de pillenmachine. [medeveroordeelde 3] was hen daarbij behulpzaam. Ik zag dat [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] aan het werk waren. Ik zag dat er gereedschap op de grond lag, rondom de pillenmachine.
11. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor, mutatienr. PL2219/06-000054, d.d. 20 februari 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 14] en [verbalisant 15], beiden brigadier van politie (opgenomen op p. 3798-3800 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 8 BIJLAGEN 5/9 t/m 7/39”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [medeveroordeelde 3]:
Ik ben bereid te verklaren over hetgeen er is gebeurd in de woning in België in de plaats Hechtel-Eksel. Ik heb [medeveroordeelde 1] en [veroordeelde] daar gezien. Ik zag [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] wat rondkijken en ik zag hen praten met [medeveroordeelde 7].
Ik heb eenmaal gezien dat [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] vaten hadden meegebracht met olie. Een keer moesten wij kartonnen dozen inladen in de auto van [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1]. Eén zo’n doos woog ongeveer 10 kilo. We hebben toen vijf à zes dozen in die auto geladen.
[veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] hadden de leiding. Dat kon ik uit hun gedragingen opmaken. Ook hoe zij omgingen met [medeveroordeelde 7]. [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] hebben daar niet gewerkt, maar voerden wel regelmatig controles uit. Wij moesten het werk doen.
12. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor, mutatienr. PL2219/06-000054, d.d. 20 februari 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 14] en [verbalisant 8], beiden brigadier van politie (opgenomen op p. 3809 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 8 BIJLAGEN 5/9 t/m 7/39”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [medeveroordeelde 3]:
Wij waren de werkers in opdracht van [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1]. De opdrachten van hen beiden kwamen door [medeveroordeelde 7] bij ons. [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] bleven meestal op de achtergrond. [medeveroordeelde 2] heeft dat later in Liessel overgenomen van [medeveroordeelde 7]. Toen werd [medeveroordeelde 2] aangestuurd door [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1]. Wij moesten altijd samen met [medeveroordeelde 5] en [medeveroordeelde 4] het vuile werk doen zoals koken en roeren.
13. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor, mutatienr. PL2219/06-000054, d.d. 15 februari 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 11], hoofdagent van politie, en [verbalisant 8], brigadier van politie (opgenomen op p. 3759-3761 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 8 BIJLAGEN 5/9 t/m 7/39”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [medeveroordeelde 6]:
Ik heb geholpen in het productieproces van drugs. [medeveroordeelde 7] was mijn directe opdrachtgever met wie ik te maken had met betrekking tot de praktische zaken omtrent het maken van drugs.
Ik heb [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] een paar keer in het huis in België gezien. Op basis van dat wat ik in België geobserveerd en gezien heb, zou ik kunnen zeggen dat zij beiden boven [medeveroordeelde 7] stonden. Dat zij zijn baas waren.
Ik denk op basis van mijn observaties dat de personen die [medeveroordeelde 7] aangestuurd hebben in België, [medeveroordeelde 2] aangestuurd hebben in Liessel. Dit zijn [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1].
14. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor, mutatienr. PL2219/06-545861, d.d. 1 juni 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 16], hoofdagent van politie, en [verbalisant 8], brigadier van politie (opgenomen op p. 3617-3618 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 8 BIJLAGEN 5/9 t/m 7/39”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [medeveroordeelde 2]:
In november 2005 bood [veroordeelde] mij een karweitje aan. Ik moest pillen ophalen in de buurt van Alkmaar. Ik ben toen met mijn Alfa daar naartoe gegaan. Net voor Alkmaar, bij het [hotel], moest ik op de parkeerplaats wachten. Mijn auto werd even meegenomen door personen en later kwamen zij terug. In mijn auto zaten toen pillen in kartonnen dozen, soortgelijk aan wat u in mijn huis heeft aangetroffen. Ik ben toen met de pillen naar huis gereden. [veroordeelde] kwam ze dan ophalen. Ik wist dat er pillen in zaten, dat had [veroordeelde] gezegd. Thuis werden de dozen geopend en zag ik dat er pillen inzaten, met de logo's kersjes, klavertjes vier en haaien. [veroordeelde] heeft die partij toen zelf meegenomen.
Ik moest regelmatig naar Alkmaar rijden, net voor de brug heb je een cafeetje en daar sprak ik af. Ik moest zelf vrachtwagens en busjes huren. Ik sprak daar dan met ene [naam 2]. Die nam dan de vrachtwagen mee en later bracht hij hem terug, waarop ik weer naar huis ging. De lege vaatjes deed ik in vuilniszakken en in de grijze container.
[veroordeelde] heeft een week of drie geleden gezegd dat er nog een miljoen pillen aankwamen.
15. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor, mutatienr. PL2219/06-545861, d.d. 3 juni 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 16], hoofdagent van politie, en [verbalisant 8], brigadier van politie (opgenomen op p. 3632 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 8 BIJLAGEN 5/9 t/m 7/39”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [medeveroordeelde 2]:
Op de kleine slaapkamer heeft een keer een kartonnen doos gestaan, met 30.000 xtc-pillen erin met kersjes als logo. Dit is ongeveer anderhalve maand geleden. [veroordeelde] kwam deze ophalen. Volgens mij was dit een restpartij van een eerdere partij die ik naar Venlo heb gebracht. Ik ben een keer naar Venlo gereden met 150.000 xtc-pillen. Ik weet dat [veroordeelde] of [medeveroordeelde 1] er 180.000 gemaakt hadden.
16. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor, mutatienr. PL2219/06-545861, d.d. 3 juni 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 16], hoofdagent van politie, en [verbalisant 8], brigadier van politie (opgenomen op p. 3635-3638 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 8 BIJLAGEN 5/9 t/m 7/39”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [medeveroordeelde 2]:
Toen ik in het begin karweitjes kreeg, ging dit via [veroordeelde]. Dit was ongeveer in de periode november tot de kerst 2005. Ik krijg dan de eerste opdracht om naar Alkmaar te gaan. Ik moest daar xtc-pillen halen bij het [hotel] ongeveer 10 kilometer voor Alkmaar bij de snelweg. [veroordeelde] zei me dat ik daar naar toe moest en dat daar een man op mij zou wachten.
Ik ben met mijn Alfa naar de parkeerplaats toe gereden. Ik moest hem daar op de parkeerplaats zetten. De man zag mij en kwam op mij af op de parkeerplaats. Hij zei toen dat hij mijn auto meenam en dat ik een kop koffie moest gaan drinken. Hij was ruim een half uur weggeweest. Toen hij terug kwam, kwam hij mij binnen opzoeken. Hij zei toen dat het in de kofferbak stond. Ik ben naar huis gereden. Ik heb de pillen neergezet bij mij thuis. [veroordeelde] kwam ze dan halen. Hij keek toen welke kleur het was en welk logo. Volgens mij was het logo een klavertje. De pillen zaten in gesealde zakken (gripzakken) in 4 kartonnen dozen.
[medeveroordeelde 7] heet met zijn achternaam [medeveroordeelde 7]. Ik noemde in een vorige verklaring de naam [naam 2], maar voor mij bleek dat later een en dezelfde persoon te zijn.
Ik kan verder over [medeveroordeelde 7] zeggen dat hij gruwelijk genaaid is door [medeveroordeelde 1] en [veroordeelde], specifiek met betrekking tot geld. [medeveroordeelde 7] was in dit spel op dezelfde wijze misbruikt als ik, zoals bijvoorbeeld niet betaald worden.
17. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor, mutatienr. PL2219/06-545861, d.d. 4 juni 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 16], hoofdagent van politie, en [verbalisant 8], brigadier van politie (opgenomen op p. 3641-3644 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 8 BIJLAGEN 5/9 t/m 7/39”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [medeveroordeelde 2]:
Zoals ik al eerder verteld heb, was mijn eerste xtc-pillen transport vanuit Alkmaar naar Eindhoven. Ik denk dat het een doos of vier à vijf was. Ik heb de pillen bij het [hotel] opgehaald en deze stonden in mijn kofferbak.
De tweede keer was ergens in december, rond de periode van Sinterklaas. Toen werden door [veroordeelde] drie dozen met xtc-pillen bij mij thuis afgegeven. Ik kreeg van [veroordeelde] de opdracht om deze dozen met xtc-pillen naar Venlo te brengen. Een doos met een restant is bij mij thuis blijven staan voor een tijdje. Dit waren xtc-pillen met een kersjes logo. Ik moest naar de McDonalds net voor Venlo. Ik moest daar gaan staan en dan zou ik vanzelf aangesproken worden. Ik reed met mijn Alfa en als ik er was, moest ik mijn lichten aanlaten. Ik zag toen dat er een lichtkleurige Mercedes met twee mensen erin aan kwam rijden. Ik ben achter de Mercedes aan gereden in Venlo. Volgens mij zijn wij zelfs in Blerick geweest. Ergens op een pleintje met garageboxen, werden de dozen overgeladen in de Mercedes. Na deze transactie ben ik teruggekeerd naar huis. Ik heb de twee mannen later nog eens gezien. Een keer bij [medeveroordeelde 1] thuis en bij een tweede levering.
De tweede levering aan Venlo, ging op dezelfde wijze. Dat was ergens eind januari begin februari 2006. Het betrof ook weer xtc-pillen met een kersjes logo. De dozen zijn bij mij thuis opengemaakt samen met [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1]. Het waren zes kartonnen dozen. Volgens mij is het toen ook gebracht door [veroordeelde]. Alles ging op dezelfde wijze, op dezelfde plek, dezelfde mensen, dezelfde auto. In die tijd had ik al frequenter contact met [medeveroordeelde 1]. [medeveroordeelde 1] wist van deze contacten af, omdat ik de mannen ook gezien heb bij [medeveroordeelde 1] in de caravan.
Ik heb nog een opdracht gekregen van [veroordeelde] om xtc-pillen te halen in Haarlem. Ik ben toen met de Opel Corsa naar het [hotel] in Haarlem gereden. Dit was begin mei 2006. Ik reed de parkeerplaats op en ontmoette dezelfde man als toen in Alkmaar. Hij heeft toen de Corsa meegenomen en ik heb gewacht tot hij terug was. De man zei dat het pillen betrof met het logo haaitjes. Hij was ongeveer een half uurtje weg. Het betrof 4 dozen met xtc-pillen. Ik heb toen de pillen meegenomen naar huis en thuis bewaard totdat [veroordeelde] ze op kwam halen. [veroordeelde] is deze niet op komen halen, want deze pillen zijn nu door de politie in beslag genomen.
18. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor, mutatienr. PL2219/06-000054, d.d. 13 juni 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 16], hoofdagent van politie, en [verbalisant 8], brigadier van politie (opgenomen op p. 3661 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 8 BIJLAGEN 5/9 t/m 7/39”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [medeveroordeelde 2]:
Ik weet dat [medeveroordeelde 1] en [veroordeelde] zaken deden samen, omdat ik van hen beiden opdrachten kreeg. Als [medeveroordeelde 1] ergens mee zat, wilde [medeveroordeelde 1] [veroordeelde] altijd spreken. Ik bedoel dan problemen als het niet kunnen krijgen van grondstoffen zoals aceton. Ook heeft [medeveroordeelde 1] zich uitgelaten over de markt dat deze op zijn kont lag. Hij kon het niet afzetten. Ik zou geen andere markt weten die [medeveroordeelde 1] bedoelde, dan de verkoop van xtc-pillen. Over andere zaken hebben wij het nooit gehad.
Ik kreeg van [veroordeelde] de opdracht om xtc-pillen te halen en [medeveroordeelde 1] betaalde mij daarvoor uit.
19. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor, mutatienr. PL2219/06-000054, d.d. 8 mei 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 11], hoofdagent van politie, en [verbalisant 14], brigadier van politie (opgenomen op p. 3730 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 8 BIJLAGEN 5/9 t/m 7/39”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [medeveroordeelde 2]:
Ik heb 1 keer XTC pillen naar [naam 3] gebracht. Dit heb ik gedaan in opdracht van [veroordeelde]. Ik heb hem ongeveer 30.000 XTC pillen geleverd. De pillen die ik aan [naam 3] heb geleverd zaten in een verhuisdoos. [naam 3] heeft deze doos zelf, in zijn woning in ontvangst genomen.
20. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor, mutatienr. PL2219/06-000054, d.d. 9 mei 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 17] en [verbalisant 11], beiden hoofdagent van politie (opgenomen op p. 3734-3736 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 8 BIJLAGEN 5/9 t/m 7/39”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [medeveroordeelde 2]:
[veroordeelde] was de baas, de opdrachtgever en contactpersoon van de hele organisatie die zich bezighield met de productie van synthetische drugs. [veroordeelde] vervulde tevens de rol van makelaar naar afnemers van de xtc-pillen.
Ik heb in opdracht van [veroordeelde] een vijftal dozen met xtc-pillen opgehaald in Haarlem. Deze xtc-pillen zijn aangetroffen in mijn woning.
Een andere keer werden er 5 dozen met xtc-pillen door [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] gebracht naar mijn woning. Dit waren 5 dozen met xtc-pillen voorzien van het “kersjes” logo. Deze 5 dozen met xtc-pillen zijn ook naar Blerick gebracht. Dit was de 2e zending pillen naar Blerick.
Voor de jaarwisseling 2005/2006 kreeg ik nagenoeg alle opdrachten van [veroordeelde]. Ik zal nu enkele voorbeelden noemen. [veroordeelde] gaf de opdracht aan mij om productieafval van synthetische drugs op te gaan halen in Alkmaar. [veroordeelde] gaf de opdracht aan mij om grondstoffen voor het productieproces van synthetische drugs weg te gaan brengen. [veroordeelde] gaf de opdracht aan mij om naar [medeveroordeelde 1] te gaan, om daar te horen te krijgen wat ik moest doen. [veroordeelde] gaf de opdracht aan mij om een grote hoeveelheid xtc-pillen op te gaan halen in Alkmaar en later Haarlem. Ik heb gehoord en gezien dat [veroordeelde] opdrachten gaf aan de beiden Polen, [medeveroordeelde 6] en [medeveroordeelde 3], betrekking hebbende op het maken van synthetische drugs. [veroordeelde] gaf mij de opdracht vrachtwagens en personenauto’s te gaan huren bij Hertz-autoverhuur te Tilburg. Dit huren had betrekking op het vervoeren van afval en grondstoffen die gebruikt werden voor het productieproces van synthetische drugs.
Ook heb ik in opdracht van [veroordeelde] een blanco huurcontract moeten tekenen. Dit huurcontract bleek later betrekking te hebben op de huur van een winkelruimte op de [adres 2] te Liessel.
Ik heb gezien dat [veroordeelde] heeft geholpen met de verbouwing van het appartement boven de kantine van de [adres 2] te Liessel. Ik heb gehoord dat [veroordeelde] tegen mij zei dat hier straks de productie van de MDMA plaats gaat vinden. Bij dit gesprek was ook [medeveroordeelde 1] aanwezig. [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] maakten onderling uit waar de ketels, het drooghok en de vrieskisten moesten komen te staan. Ik hoorde dat [veroordeelde] aanwijzingen gaf waar kozijnen moesten komen en dat hij aanwijzingen gaf over het luchtdicht maken van de ruimte. Ook is in onderling overleg tussen [medeveroordeelde 1] en [veroordeelde] bepaald waar de afzuiging, waterleiding en gasflessen moesten komen te staan.
21. Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor, mutatienr. PL2219/06-000054, d.d. 9 mei 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 11] en [verbalisant 17], beiden hoofdagent van politie (opgenomen op p. 3739-3741 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 8 BIJLAGEN 5/9 t/m 7/39”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [medeveroordeelde 2]:
Ik kan [medeveroordeelde 1] het beste omschrijven als de leider van de organisatie samen met [veroordeelde]. [medeveroordeelde 1] deelde opdrachten uit en onderhield contacten met leveranciers van grondstoffen voor MDMA en afnemers van het eindproduct.
[medeveroordeelde 1] was degene die in principe de betalingen deed aan de ‘werkers’. Hiermee bedoel ik de mensen die allerlei opdrachten in dienst van de organisatie vervulden zoals produceren van MDMA, dumpen van productieafval, transporten van grondstoffen en eindproducten.
Ik heb in opdracht van [medeveroordeelde 1] de bevoorrading van grondstoffen voor het produceren van MDMA gedaan. Ik heb in opdracht van [medeveroordeelde 1] ook gezorgd voor het afvoeren van de afvalstoffen die vrijkwamen bij het productieproces van MDMA.
[medeveroordeelde 1] heeft hiervoor aanwijzingen gegeven. Ik ben in zijn opdracht naar de [adres 2] gekomen en heb busjes gehuurd voor het ophalen van grondstoffen en het afvoeren van afvalstoffen. [medeveroordeelde 1] heeft mij ook aanwijzingen gegeven voor locaties en tijdstippen om te dumpen.
[medeveroordeelde 1] was ook de opdrachtgever voor het organiseren en het halen van de grondstoffen.
22. Het ambtsedig proces-verbaal, PL2219/06-000054, d.d. 7 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 14], brigadier van politie, en [verbalisant 18], inspecteur van politie (opgenomen op p. 4267-4270 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 9 BIJLAGEN 7/40 t/m 7/86”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten en/of één van hen:
Op 30 januari 2007 werd [medeveroordeelde 4] gehoord. De passages omtrent de door hem verkregen gelden zijn:
A) “Ik kan u dat huis precies beschrijven. Ik sliep in een periode van september 2004 tot en met juni/juli 2005 daar op een slaapkamer waar een matras op de grond lag. In die genoemde periode heb ik daar ongeveer 19 weken verbleven. Ik heb daar een periode van drie weken aaneengesloten gewerkt en kreeg daar 2000,- euro voor.”
B) “Ik heb in totaal zo'n 10.000 euro verdiend, in 18 weken. Ik zag dat meerdere mensen grote sommen geld bij zich hadden.”
Gezien vorenstaande verklaringen blijkt dat [medeveroordeelde 4] een wederrechtelijk voordeel heeft verkregen van:
ad A
Verblijf van 19 weken. Voor 3 weken heeft hij € 2.000,- gekregen. De berekening is dan
19 weken / 3 weken x € 2000,-
6 1/3 x € 2.000,- = € 12.667,- (afgerond)
ad B
[medeveroordeelde 4] verklaarde uit 18 weken zo’n € 10.000,- verdiend te hebben.
Op 31 januari 2007 werd [medeveroordeelde 4] gehoord. De passage omtrent de door hem verkregen gelden is:
“De eerste keer dat ik daar gewerkt heb was een cyclus van drie weken en beurde daarvoor 2.000 euro. Daarna heb ik een keer 10 dagen gewerkt. Ik kreeg daarvoor 1.000 euro. Ik heb ook een keer een dag gewerkt en kreeg daarvoor 500 euro. Een keer heb ik vier weken gewerkt en kreeg daarvoor 4.000 euro.”
Gezien vorenstaande verklaringen blijkt dat [medeveroordeelde 4] een wederrechtelijk voordeel heeft verkregen van:
Gewerkte periode
Bedrag
3 weken
€ 2.000,-
10 dagen
€ 1.000,-
1 dag
€ 500,-
4 weken
+
€ 4.000,- +
8 weken en 4 dagen
€ 7.500,-
Naar aanleiding van de verklaring van [medeveroordeelde 4] heeft hij in een periode van 8 weken en 4 dagen een bedrag van € 7.500,- aan geld ontvangen voor zijn werkzaamheden.
Op 2 mei 2007 werd [medeveroordeelde 4] gehoord. De passages omtrent de door hem verkregen gelden zijn:
A) “Vervolgens heb ik vanaf die datum 21 dagen gewerkt in het huis in België. Ik heb daarvoor een bedrag gekregen van 2.000 euro.”
B) “Toen ik weer terug kwam in België was er wel olie en heb ik 14 dagen gewerkt. Voor deze 14 dagen heb ik 1.000 euro gekregen van [medeveroordeelde 7].”
C) “Ik heb hier plaatsgenomen in afwachting van [medeveroordeelde 7] met het geld. Dit betrof 1000 of 1500 euro.”
D) “Voor deze periode van vijf weken heb ik 4000 euro gekregen.”
Gezien vorenstaande verklaringen blijkt dat [medeveroordeelde 4] een wederrechtelijk voordeel heeft verkregen van:
ad A:
€ 2.000,-
ad B:
€ 1.000,-
ad C:
1000 – 1500 is gemiddeld
€ 1.250,-
ad D:
€ 4.000,- +
totaal
€ 8.250,-
Gezien de bovenstaande berekeningen werd hierin gemiddeld. De hoogste inkomsten waarover [medeveroordeelde 4] heeft verklaard bedragen € 12.667,- (afgerond). De laagste inkomsten waarover [medeveroordeelde 4] heeft verklaard bedragen € 7.500,-. Over de laagste inkomsten valt op te merken dat deze een werkperiode van 8 weken en 4 dagen betreffen. [medeveroordeelde 4] heeft verklaard ongeveer 18 weken in België gewerkt te hebben. De laagste inkomsten waarover [medeveroordeelde 4] heeft verklaard bedragen € 8.250,- over 18 weken.
De berekening van het gemiddelde wederrechtelijk verkregen voordeel is hierdoor:
€ 12.667,- (afgerond) + € 8.250,- = € 20.917,-
€ 20.917,- / 2 = € 10.458,50.
Het gemiddelde van het vermoedelijke wederrechtelijke voordeel van [medeveroordeelde 4] is hierdoor: € 10.458,- afgerond.
23. Het ambtsedig proces-verbaal, PL2219/06-000054, d.d. 7 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 14], brigadier van politie, en [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar (opgenomen op p. 4271-4273 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 9 BIJLAGEN 7/40 t/m 7/86”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten en/of één van hen:
[medeveroordeelde 6] verklaart in de navolgende verklaringen over zijn inkomsten:
Uit de verklaring van 15 februari 2007 te 13.18 uur:
“Ik werd voornamelijk door [medeveroordeelde 7] betaald. [medeveroordeelde 7] stelde voor dat ik voor 750 euro per 100 liter moest werken. Ik ging hiermee akkoord.
In Liessel kregen wij niet meer per liter betaald. Wij kregen voor 2 weken bijvoorbeeld 700 tot 800 euro.”
Uit de verklaring van 21 februari 2007 te 12.51 uur:
“In de eerste periode december 2004, januari en begin februari 2005 werden wij betaald voor 150 à 200 liter olie. Dit is 1500 euro.
In de 2e periode februari, maart, april, begin mei hadden wij meer dan 200 liter... Ik denk dat ik daarvoor ook 1500 euro heb gekregen. Ik kreeg slechts betaald voor 200 liter, omdat er nog geen eindproduct (pasta) klaar was.”
Uit de verklaring van 22 februari 2007 te 12.53 uur:
“Dus hebben wij, [medeveroordeelde 3] en ik, besloten om terug te gaan naar [medeveroordeelde 1]. Wij werden toen binnengelaten in de caravan van [medeveroordeelde 1]. Ik zag toen dat [veroordeelde] daar binnen zat. Wij hebben toen gevraagd om ons loon. Het ging ons om het geld wat wij tegoed hadden voor de productie van drugs in Liessel. Ook hadden wij nog geld tegoed van de verbouwingen bij [naam 4]. Voor ons waren [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] degenen die we moesten hebben om geld te krijgen. Wij werden door [veroordeelde] en [medeveroordeelde 1] naar [medeveroordeelde 2] gestuurd want die had het geld en moest ons betalen.
Wij zijn meteen daarna naar [medeveroordeelde 2] gegaan en hebben hem gevraagd om geld. [medeveroordeelde 2] zei dat hij geen geld had en dat hij moest wachten op [medeveroordeelde 1] want die zou geld brengen. Wij hebben bij [medeveroordeelde 2] thuis gewacht. [medeveroordeelde 1] is naar de woning van [medeveroordeelde 2] gekomen. [medeveroordeelde 1] heeft het geld in de woning van [medeveroordeelde 2] aan [medeveroordeelde 3] gegeven. Ik heb van [medeveroordeelde 3] mijn deel gekregen, dit was 1250 euro. Dit geld was niet alleen voor de productie van drugs maar ook achterstallig geld van bouwwerkzaamheden.”
Opmerking verbalisanten :
Gezien het feit dat de genoemde 1.250,- euro van [medeveroordeelde 1] werd ontvangen betreft het hier vermoedelijk een gedeeltelijke betaling voor de verbouwingswerkzaamheden van het “winkeltje” en het “appartement” te Liessel waar de productie van synthetische drugs plaatsvonden. Deze betreffen voorbereidingshandelingen in verband met de productie van synthetische drugs. Derhalve wordt het gehele bedrag van 1.250,- euro aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel.
Uitgaande van de door verdachte genoemde verdiensten over de “eerste periode” en “tweede periode” plus het via [medeveroordeelde 2] en [medeveroordeelde 3] van [medeveroordeelde 1] ontvangen bedrag van 1.250,- euro, bedraagt het verkregen wederrechtelijk voordeel:
1e periode
1.500,-
2e periode
1.500,-
Via [medeveroordeelde 2] / [medeveroordeelde 3] van [medeveroordeelde 1] ontvangen
1.250,-
4.250,-
24. Het ambtsedig proces-verbaal, PL2219/06-000054, d.d. 7 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 14], brigadier van politie, en [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar (opgenomen op p. 4274-4275 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 9 BIJLAGEN 7/40 t/m 7/86”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten en/of één van hen:
[medeveroordeelde 3] verklaart op 21 februari 2007 omstreeks 09.50 uur het navolgende:
“[medeveroordeelde 7] vertelde dat wij 1.500 euro per maand kregen of we nu wel of niet werkten. In het begin kregen wij inderdaad 1.500 euro per maand.”
“Ik werd 5 of 6 maanden goed uitbetaald, dus kreeg ik 1.500 euro per maand en soms 500 euro meer, omdat er goed was gedraaid. Ik heb nu nog 4 à 500 euro tegoed “
“De uitbetalingen waren wisselend, een keer kregen wij 1500 en dan weer 4000 euro. Ook kwam het voor dat we maar een klein bedrag kregen en later de rest. Als we naar Polen gingen kregen wij een klein bedrag en het restant als we terug in België waren.”
Uitgaande van een gemiddelde van 5,5 maanden (5 of 6 maanden) uitbetaling van € 1.500,- per maand bedraagt het minimaal verkregen wederrechtelijk voordeel:
(“Soms” impliceert dat er minimaal eenmaal 500,- euro werd uitbetaald.)
5,5 x 1.500,- =
8.250,-
Soms
500,-
8.750,-
25. Het ambtsedig proces-verbaal, PL2219/06-000054, d.d. 6 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 14], brigadier van politie, en [verbalisant 2], inspecteur van politie (opgenomen op p. 4276-4277 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 9 BIJLAGEN 7/40 t/m 7/86”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten en/of één van hen:
Op 12 februari 2007 omstreeks 12.52 uur verklaarde [medeveroordeelde 5] onder meer het volgende:
- Over het werken in de drugs productie is de afspraak gemaakt, dat ik 3000 Euro zou verdienen per verwerkte 100 liter olie (PMK).
- Wanneer wij 100 liter verwerkten, dat duurde zo ongeveer vijf dagen, totdat wij een eindproduct hadden. Het zou ongeveer 10 à 15 keer zijn geweest.
Uitgaande van een gemiddelde van 12,5 producties (10 à 15) eindproduct en een opbrengst voor [medeveroordeelde 5] van € 3.000,- per productie, bedraagt het wederrechtelijk verkregen voordeel € 37.500,-.
26. Het ambtsedig proces-verbaal, PL2219/06-000054, d.d. 7 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], inspecteur van politie, en [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar (opgenomen op p. 4278-4279 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 9 BIJLAGEN 7/40 t/m 7/86”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten en/of één van hen:
[medeveroordeelde 2] verklaart in de navolgende verklaringen over zijn ontvangsten:
Op 13 juni 2006 omstreeks 11.28 uur verklaarde hij onder andere:
“De eerste uitbetaling heeft plaatsgevonden voor kerstmis 2005. Dit werd door [medeveroordeelde 1] en [veroordeelde] samen uitbetaald. Dit was op het kamp in de caravan waar ik [medeveroordeelde 1] altijd getroffen heb. Ik heb toen 6000 Euro gekregen van [medeveroordeelde 1]. Ik kreeg van [veroordeelde] de opdracht om xtc-pillen te halen en [medeveroordeelde 1] betaalde mij daarvoor uit. Tijdens deze ontmoeting werd door [medeveroordeelde 1] en [veroordeelde] het voorstel gedaan om mij 1000 Euro per week te betalen. Er werd meteen gezegd: “Dit is ons voorstel”. Ik ging hier mee akkoord.
Ik kreeg de ene keer 4000 Euro en de andere keer zou dan het resterende bedrag worden uitgekeerd.
Ik denk dat ik in totaal drie keer betaald ben door [medeveroordeelde 1]. Dit is in totaal ongeveer 13.000 euro geweest.
Ik heb nu van [medeveroordeelde 1] nog 12.000 Euro tegoed voor het werk wat ik voor hem heb gedaan.
Nu ik zo de maanden bij elkaar optel, kom ik uit op ongeveer 28 weken dat ik voor [medeveroordeelde 1] en [veroordeelde] gewerkt heb. De genoemde bedragen komen dan ongeveer overeen met het bedrag van 25.000 Euro.”
Op 9 mei 2007, omstreeks 14:04 uur verklaarde hij onder andere:
“De keren dat ik betaald ben is dit gedaan door [medeveroordeelde 1].
Met oud en nieuw heb ik 6000 euro gehad, daarna heb ik nog een keer 4000 euro gehad.”
Uitgaande van de door verdachte genoemde verdiensten die hij betaald kreeg, bedraagt het verkregen wederrechtelijk voordeel: € 13.000,-.
27. Het ambtsedig proces-verbaal ter zake het witwassen van voorwerpen die onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf, en/of hiervan een gewoonte maken dan wel witwassen door schuld, PL2219/06-005514, d.d. 12 juli 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], buitengewoon opsporingsambtenaar (opgenomen op p. 10752-10762 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 23 BIJLAGEN 10/1/1 t/m 11/1”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisant:
Legale financiële positie verdachte [medeveroordeelde 7]:
[medeveroordeelde 7] genoot in 2004 winst uit de onderneming [bedrijf]. De winst bedroeg € 13.382,- en na aftrek van de zelfstandigenaftrek bedroeg het verzamelinkomen box 1: € 7.260,- Andere bronnen van inkomen zijn niet bekend en ook niet aangegeven. [medeveroordeelde 7] heeft geen vermogen in box 3 aangegeven.
De accountant [naam 6] te Drachten van het [bedrijf] heeft telefonisch informatie over de verlies en winstrekening over 2005 gegeven. Hieruit blijkt een voorlopig nettoresultaat van € 45.992,-.
Op 12 september 2006 vond er een doorzoeking plaats van het perceel [adres 4] te Alkmaar, zijnde de woning van de vriendin van de [medeveroordeelde 7], genaamd [getuige]. Hier werden onder meer de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • Een contant geldbedrag van 10.000 euro.
  • Diverse kwitanties en facturen welke volgens zijn vriendin [getuige] door [medeveroordeelde 7] zijn betaald.
Verklaringen [getuige] (vriendin van [medeveroordeelde 7]):
Op 12 september 2006 werd een verklaring opgenomen van [getuige].
Zij verklaart onder meer het volgende:
  • “Ik heb sinds 1980 een WAO uitkering.”
  • “In de kast ligt een pak geld. Dat geld is van [medeveroordeelde 7]”.
  • “De briljanten ring en oorsieraad heb ik zomaar van hem gekregen. De fietstrainer heeft ie vorige week voor me gekocht. Voorts zijn alle facturen in de door u getoonde map '[bedrijf]' afkomstig uit mijn kast, betaald door [medeveroordeelde 7]”.
Op 12 oktober 2006 werd [getuige] nogmaals gehoord, te Alkmaar. In dit verhoor verklaart zij onder meer:
  • “Zowel voor de kosten voor het stukadoren en het schilderen van mijn woning als voor die voor de aanleg voor de tuin heb ik nooit een rekening ontvangen. [medeveroordeelde 7] heeft voor alle kosten zorg gedragen.”
  • “Het enige wat [medeveroordeelde 7] wel eens nam als hij gedronken had was een snuifje cocaïne.”
Onderzoek telecommunicatie:
In de periode van 13 juli 2006 tot 12 september 2006 zijn diverse telefoongesprekken opgenomen van het [telefoonnummer] van [medeveroordeelde 7]. Hieronder volgt een samenvatting van de voor deze zaak relevante afgeluisterde telefoongesprekken.
Gespreknr: 260161497 de dato 13 juli 2006, 14.00 uur
[medeveroordeelde 7] belt zijn vriendin [getuige] dat ze de luxe vakantie kan gaan betalen, daar heeft ze nog genoeg geld voor.
Gespreknr: 260162449 de dato 15 juli 2006, 15.24 uur
[medeveroordeelde 7] belt naar zijn moeder en vraagt haar of ze hem € 7000,- kan komen brengen. Moeder zegt dat ze wel even kijkt en vraagt hoeveel er nog in die “pakketjes” zit. [medeveroordeelde 7] zegt: “Ja dat is goed, want ... kijk maar effe”.
Gespreknr: 260164930 de dato 25 juli 2006, 16.11 uur
[naam 8] belt naar [medeveroordeelde 7]. Gesprek gaat over wietplantjes in de tuin en geld dat door de ouders van zijn vriendin meegenomen is. [medeveroordeelde 7] zegt dat hij het geld nu niet nodig heeft maar het wel koste wat kost gaat halen als hij het nodig heeft.
Gespreknr: 260165294 de dato 29 juli 2006 13.03 uur
[medeveroordeelde 7] belt naar NN vrouw en zegt dat hij stopt met coke snuiven en 3 pakjes coke door de wc heeft weggespoeld.
Gespreknr: 260165561 de dato 1 augustus 2006 14.38 uur
[naam 8] belt naar [medeveroordeelde 7]. Gesprek gaat over 60.000 euro drugsgeld van [medeveroordeelde 7] die bij [getuige] in huis zou liggen.
Gespreknr: 260168250 de dato 17 augustus 2006 10.32 uur
[medeveroordeelde 7] belt naar [naam 7] over interessante ontwikkelingen in de vastgoed. [naam 7] zegt dat ze dan iets van [medeveroordeelde 7] in de “wasmachine” kunnen gooien.
Uit vorenstaande blijkt onder andere dat verdachte veel geld uitgeeft en cocaïne gebruikt. Verdachte was bij zijn aanhouding ook in het bezit van een sachetje cocaïne.
Bevindingen ten aanzien contante uitgaven van [medeveroordeelde 7]
Tijdens de doorzoeking van het woonhuis van [getuige] zijn diverse kwitanties en facturen aangetroffen, welke betaald zijn door [medeveroordeelde 7].
Deze uitgaven zijn door mij nader onderzocht voor wat betreft de wijze van betaling en het tijdstip van betaling en vergeleken met de contante geldopnames van de bankrekening van het [bedrijf] [medeveroordeelde 7], waarover [medeveroordeelde 7] kon beschikken.
Ik constateerde ten aanzien van deze contante uitgaven van [medeveroordeelde 7] het volgende:
Op 1 april 2005 bestelt [medeveroordeelde 7] voor adres [adres 4], het woonadres van [getuige], een luxe tuinset bij [bedrijf] te Alkmaar voor een bedrag van € 9.575,-. Bij bestelling doet hij een aanbetaling van € 575,-. Op 17 mei 2005 wordt er € 7.000,- contant betaald. In een periode van 14 dagen direct hieraan voorafgaand neemt hij echter geen contant geld op.
Op 17 november wordt door [medeveroordeelde 7] € 5.900,- contant betaald aan [bedrijf] uit Heerhugowaard voor een eiken vloer. In een periode van 14 dagen hieraan voorafgaand wordt in totaal €400,- aan contant geld opgenomen.
Op 2 december 2005 betaalt [medeveroordeelde 7] contant een eethoek van [bedrijf] uit Beverwijk ter waarde van € 3.072,-. In een periode van 14 dagen direct hieraan voorafgaand is er een geldopname van € 500,- op 2 december en van €250,- op 29 november 2005.
Op 15 juli 2006 koopt [medeveroordeelde 7] een briljanten ring en gouden oorsieraad bij [bedrijf] in Alkmaar voor een bedrag van € 6.800,- contant. Op dezelfde dag betaalt hij voor een reis naar Italië € 6.503,-, eveneens contant. In een periode van 14 dagen direct hieraan voorafgaand wordt slechts eenmalig € 250,- aan contant geld opgenomen.
[medeveroordeelde 7] betaalt in de periode van 1 april 2005 tot eind augustus 2006 in totaal
€ 59.455,09 contant aan diverse uitgaven, voornamelijk voor zijn vriendin [getuige] en haar huis.
Zie bijgevoegd overzicht uitgaven [medeveroordeelde 7] onder dossierparagraaf 15.18.
28. Het geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, d.d. 12 juli 2007, dossierparagraaf 15.18 (opgenomen op p. 10968 in de ordner met het opschrift “22DR6010 RISICO 23 BIJLAGEN 10/1/1 t/m 11/1”), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Uitgaven [medeveroordeelde 7]
Datum
Leverancier
Omschrijving
factuur
Betaal-datum
Betaal-wijze
Bedrag
01-04-05
[bedrijf]
Parasol, kussens etc.
17-07-05
contant
€ 2.000,00
01-04-05
[bedrijf]
Parasol, kussens etc.
17-05-05
contant
€ 7.000,00
01-04-05
[bedrijf]
Parasol, kussens etc.
01-04-05
contant
€ 575,00
17-06-05
[bedrijf]
Sun Garden hoes
17-06-05
contant
€ 45,00
29-06-05
[bedrijf]
Siemens SL55
contant
€ 159,00
03-08-05
[bedrijf]
Div. sanitair
03-08-05
contant
€ 1.100,00
28-09-05
[bedrijf]
Orderbevestiging Helex openhaard
€ 4.300,00
15-10-05
[bedrijf]
55m2 eiken e/r rustiek etc.
17-11-05
contant
€ 5.900,00
15-10-05
[bedrijf]
monteren houtenvloer
€ 1.390,79
18-10-05
[bedrijf]
koffietafel en kast
contant
€ 1.000,00
18-10-05
[bedrijf]
koffietafel en kast
€ 3.870,00
28-10-05
[bedrijf]
Aantekening envelop Kast, Tafel
contant
€ 385,00
02-11-05
[bedrijf]
schouw model 1007
26-09-05
contant
€ 230,00
02-11-05
[bedrijf]
schouw model 1007
€ 2.078,38
02-11-05
[bedrijf]
kandelaar
€ 43,80
02-11-05
[bedrijf]
bezorgkosten
02-11-05
contant
€ 30,00
09-11-05
[bedrijf]
mendosa, stofferen trap etc.
€ 1.759,32
25-11-05
[bedrijf]
2 zits-bank etc.
25-11-05
contant
€ 1.678,00
01-12-05
[bedrijf]
geleverde meubels
02-12-05
contant
€ 3.072,00
13-12-05
[bedrijf]
brommer
13-12-05
contant
€ 3.000,00
13-12-05
[bedrijf]
brommer
25-03-06
contant
€ 450,00
30-12-05
[bedrijf]
Vliesdoek
30-12-05
contant
€ 64,60
Subtotaal 2005
€ 40.130,89
12-04-06
[bedrijf]
verzekering Derbi
€ 716,71
08-07-06
[bedrijf]
zwarte Tomos
08-07-06
contant
€ 1.298,00
08-07-06
[bedrijf]
Nokia 8800 + telefoonsieraad
contant
€ 905,94
08-07-06
[bedrijf]
stuur
08-07-06
contant
€ 142,50
15-07-06
[bedrijf]
Briljanten ring, oorsieraad
contant
€ 6.800,00
15-07-06
[bedrijf]
vakantie Italië
15-07-06
contant
€ 6.503,75
15-07-06
[bedrijf]
vakantie Italië
08-07-06
contant
€ 115,00
31-07-06
[bedrijf]
Huur [kenteken] tnv [naam 5]
€ 2.482,52
01-08-06
[bedrijf]
Huur [kenteken] tnv [naam 5]
€ 82,28
02-08-06
[bedrijf]
annuleringskosten
€ 1.500,00
11-08-06
[hotel]
Huur kamer
11-08-06
contant
€ 682,50
21-08-06
[bedrijf]
Box, Ficus, Kast
21-08-06
contant
€ 360,50
22-08-06
[bedrijf]
Tunturi Fietstrainer F35
21-08-06
contant
€ 540,00
24-08-06
[bedrijf]
Verzekering Tomos
€ 194,50
Subtotaal 2006
€ 19.324,20
Totaal
€ 59.455,09
29. Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [medeveroordeelde 7], d.d. 11 januari 2012, opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank ’s-Hertogenbosch, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik weet wat ik zelf gehad heb. Dat was 1 keer 25.000 euro, 1 of 2 keer 5000 euro en 1 keer 2000 euro. Op de vraag waarom ik het ontvangen heb, zeg ik dat dat voor mijn aandeel in de productie was. Het gaat over Hechtel-Eksel. Het was voor mijn werkzaamheden in het laboratorium, in de productie. De genoemde geldbedragen heb ik voor die werkzaamheden gehad met uitzondering van de 2000 euro want die hadden betrekking op het uitgraven van de tuin van [medeveroordeelde 2] en de in verband daarmee door mij gehuurde machines.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
D.
Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel dat de veroordeelde door middel van het begaan van de bewezen verklaarde feiten een voordeel heeft genoten als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht en berekent dat voordeel op de navolgende wijze.

E. Hoeveelheid geproduceerd MDMA-poeder

Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen acht het hof, overeenkomstig het ontnemingsrapport, aannemelijk dat de criminele organisatie, waaraan veroordeelde leiding gaf, een hoeveelheid van
3.910 kilogram MDMAheeft geproduceerd, te weten: 3.410 kilogram in Hechtel-Eksel en 500 kilogram in Liessel.

F. Hoeveelheid geproduceerde xtc-pillen

F.1.1
Namens de veroordeelde is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden uitgegaan van de winst behaald uit de verkoop van een hoeveelheid MDMA-poeder waarvan nog geen xtc-pillen waren vervaardigd, aangezien niet aannemelijk is dat het door de criminele organisatie vervaardigde MDMA-poeder daadwerkelijk door haar is verwerkt in xtc-pillen. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat:
  • in het dossier elke aanwijzing voor het produceren van xtc-pillen ontbreekt, terwijl evenmin kan worden vastgesteld dat deze xtc-pillen zijn verkocht;
  • het openbaar ministerie nog geen begin van aannemelijkheid heeft gemaakt dat ook daadwerkelijk van geproduceerd MDMA-poeder xtc-pillen zijn gemaakt;
  • [medeveroordeelde 2] heeft verklaard dat hij van geen enkele relatie weet tussen het geproduceerde MDMA-poeder en xtc-pillen.
Subsidiair is betoogd dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel enkel zal worden uitgegaan van de 242.000 onder [medeveroordeelde 2] in beslag genomen xtc-pillen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
F.1.2
Uit de hierboven weergegeven verklaringen van [medeveroordeelde 2] leidt het hof af dat de onderhavige criminele organisatie, geleid door de veroordeelde en [medeveroordeelde 1], grote hoeveelheden xtc-pillen heeft geleverd aan derden alsmede dat veroordeelde en [medeveroordeelde 1] op enig moment dozen met xtc-pillen naar [medeveroordeelde 2] hebben gebracht. Voorts leidt het hof uit de verklaringen van [medeveroordeelde 5] en [medeveroordeelde 4] af dat de veroordeelde en [medeveroordeelde 1] een tabletteermachine voorhanden hebben gehad, hetgeen duidt op het bij hen bestaande oogmerk om daarmee xtc-pillen te vervaardigen.
F.1.3
Gelet op het hiervoor onder F.1.2 weergegevene, bezien in samenhang en verband met de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, acht het hof aannemelijk dat voormelde criminele organisatie het door haar geproduceerde MDMA heeft verwerkt tot xtc-pillen, welke
xtc-pillen zij vervolgens heeft verkocht.
F.1.4
Het hof ziet geen enkele aanleiding om bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel enkel uit te gaan van de 242.000 onder [medeveroordeelde 2] in beslag genomen xtc-pillen, reeds omdat deze pillen als gevolg van de inbeslagneming niet tot enig voordeel hebben geleid.
F.1.5
Het hof verwerpt op grond van het vorenoverwogene het verweer in al zijn onderdelen.
F.2
De verdediging heeft voorwaardelijk, te weten voor het geval dat het hof bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet enkel zou uitgaan van de onder [medeveroordeelde 2] in beslag genomen xtc-pillen, verzocht nader onderzoek te doen naar de verkoopprijs van MDMA-poeder.
Uit hetgeen door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht, is het hof de noodzaak van dit onderzoek niet gebleken. Aan het verzoek ligt immers ten grondslag de stelling dat niet aannemelijk is dat het MDMA-poeder daadwerkelijk is verwerkt in xtc-pillen en dat aan de hand van de hoeveelheid geproduceerd MDMA-poeder het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend zou moeten worden, terwijl het hof, zoals hiervoor overwogen, aannemelijk acht dat de criminele organisatie het door haar geproduceerde MDMA heeft verwerkt tot xtc-pillen, welke xtc-pillen zij vervolgens heeft verkocht. Aangezien van voormelde noodzaak ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken, wijst het hof het verzoek af.
F.3
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen is het hof, overeenkomstig het aanvullend ontnemingsrapport, van oordeel dat moet worden uitgegaan van een gemiddelde hoeveelheid van 70 milligram MDMA per pil. Het hof komt gelet daarop tot de volgende hoeveelheid geproduceerde xtc-pillen:
3.910 kilogram MDMA : 70 milligram MDMA = (afgerond) 55.857.142 xtc-pillen.
F.4
Onder [medeveroordeelde 2] zijn 242.115 xtc-pillen in beslag genomen. Gelet op het vorenoverwogene alsmede de gebezigde bewijsmiddelen acht het hof aannemelijk dat deze xtc-pillen door de criminele organisatie zijn geproduceerd. Aldus heeft de criminele organisatie wederrechtelijk voordeel kunnen verkrijgen uit de levering van
(55.857.142 - 242.115 =)
55.615.027 xtc-pillen.

G. Brutowinst

G.1
Uit de voormelde bewijsmiddelen volgt dat de gemiddelde groothandelsprijs € 0,57 per
xtc-pil bedroeg. Voorts leidt het hof uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat de gemiddelde kostprijs € 0,15 per xtc-pil bedroeg. Gelet hierop bedroeg de brutowinst per xtc-pil
(€ 0,57 - € 0,15 =)
€ 0,42.
G.2
De totale brutowinst behaald door de verkoop van xtc-pillen wordt op grond van het voorgaande geschat op (55.615.027 xtc-pillen x € 0,42 per pil =)
€ 23.358.311,34.
H.Loonkosten
H.1
Het hof acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen aannemelijk dat [medeveroordeelde 4],
[medeveroordeelde 5], [medeveroordeelde 6], [medeveroordeelde 3] en [medeveroordeelde 2] een vergoeding hebben ontvangen voor hun werkzaamheden op de productielocaties in Hechtel-Eksel en Liessel. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen schat het hof deze vergoeding op de volgende bedragen:
[medeveroordeelde 4]
€ 10.458,00
[medeveroordeelde 6]
€ 4.250,00
[medeveroordeelde 3]
€ 8.750,00
[medeveroordeelde 5]
€ 37.500,00
[medeveroordeelde 2]
€ 13.000,00 +
totaal
€ 73.958,00
H.2.1
Namens de veroordeelde is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel ten minste door drie dient te worden gedeeld, aangezien ook medeveroordeelde [medeveroordeelde 7] heeft meegedeeld in de winst.
H.2.2
Uit de gebezigde bewijsmiddelen is naar het oordeel van het hof aannemelijk geworden dat ook aan [medeveroordeelde 7] een deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel is toegekomen. Anders dan de raadsman heeft betoogd, zal het hof evenwel niet overgaan tot een pondspondsgewijze verdeling van dat voordeel over veroordeelde, [medeveroordeelde 1] en [medeveroordeelde 7], omdat het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk acht dat het aandeel van [medeveroordeelde 7] in de opbrengsten van de organisatie gelijk moet worden gesteld aan het aandeel van veroordeelde en [medeveroordeelde 1] daarin. Immers volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat laatstgenoemden moeten worden gezien als de enige leidinggevenden van de criminele organisatie, terwijl de rol van de verdachte eerder dient te worden gekwalificeerd als werknemer, die per gelegenheid door de leiding van de organisatie werd betaald voor zijn werkzaamheden.
H.2.3
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof af dat [medeveroordeelde 7]:
  • in de periode van 1 april 2005 tot eind augustus 2006 diverse contante uitgaven heeft gedaan tot een totaalbedrag van € 59.455,09;
  • in de onderhavige periode cocaïne gebruikte, terwijl het hof aannemelijk acht dat dit cocaïnegebruik voor hem aanzienlijke uitgaven met zich heeft gebracht;
  • een contant bedrag van € 10.000,00 in de woning van zijn vriendin had liggen;
  • heeft verklaard dat hij eenmaal € 25.000,00 en één of twee maal € 5.000 heeft gekregen voor zijn productiewerkzaamheden in het laboratorium in Hechtel-Eksel.
H.2.4
Op grond van het hiervoor onder H.2.2. weergegevene schat het hof dat het door [medeveroordeelde 7] voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de organisatie ontvangen bedrag totaal
€ 130.000,00 bedraagt. Het hof merkt dit bedrag aan als loonkosten van de criminele organisatie die voor aftrek op het totaal te schatten wederrechtelijk verkregen voordeel in aanmerking komen.
H.3
De totale loonkosten bedragen gelet op het vorenstaande (€ 73.958,00 + € 130.000,00 =)
€ 203.958,00.
I.Huurkosten
I.1
De criminele organisatie heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen € 21.000,00 betaald voor de huur van de productielocatie te Hechtel-Eksel.
I.2
De criminele organisatie heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen € 32.000,00 betaald voor de huur van de productielocatie te Liessel.
I.3
De totale huurkosten bedragen (€ 21.000,00 + € 32.000,00 =)
€ 53.000,00.

J. Nettowinst

Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel wordt op grond van het voorgaande geschat op:
€ 23.358.311,34 - € 203.958,00 - € 53.000,00 =
€ 23.101.353,34.

K. Voordeel uit besparing van kosten

K.1
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep zich opnieuw op het standpunt gesteld dat de besparing van de kosten van het op legale wijze afvoeren van afval als voordeel in de berekening moet worden meegenomen. De advocaat-generaal schat deze besparing op een bedrag van € 47.858,00.
K.2
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat geen sprake is van voordeel uit besparing van kosten. In het onderhavige geval wordt door middel van toepassing van de ontnemingsmaatregel de veroordeelde in financieel opzicht gebracht in de situatie als hadden de productie van en handel in xtc-pillen nimmer plaatsgevonden. Daartoe heeft het openbaar ministerie een schatting gemaakt van het exploitatieresultaat van de organisatie. Het hof volgt de advocaat-generaal in de keuze voor deze methode. Het hof acht de keuze voor deze methode juist, omdat de productie van en de handel in MDMA op zichzelf nimmer op legale wijze kunnen worden uitgevoerd.
Anders zou dit hebben gelegen in het geval dat een op zichzelf legale situatie op (deels) illegale wijze wordt uitgeoefend. De opbrengst van dergelijke activiteiten is niet per definitie geheel wederrechtelijk te noemen. Slechts dat deel moet worden ontnomen wat ziet op de illegale handelingen. Wanneer de illegale handelingen betrekking hebben op het niet doen van bepaalde uitgaven (zoals uitgaven voor het op juiste wijze doen afvoeren van afval, uitgaven voor de vereiste vergunning, of uitgaven voor een CAO-conform salaris) kan het wederrechtelijk verkregen deel van de opbrengst het meest doeltreffend worden bepaald aan de hand van de besparingsmethode. Toepassing van deze methode creëert de situatie dat (het financiële voordeel van) de deels illegale situatie wordt opgeheven en de activiteiten geheel gelijk zijn geworden als waren ze geheel legaal uitgevoerd.
Met de te berekenen besparingen die de advocaat-generaal in de onderhavige situatie voorstaat, vindt een combinatie van twee berekeningsmethoden plaats die in dit geval niet met elkaar te verenigen zijn. Men kiest ofwel voor het brengen van de veroordeelde in de situatie als ware hij nimmer met illegale activiteiten actief, ofwel men heft het illegale element uit het totale samenstel van activiteiten op.
Gelet op het voorgaande wordt het deel van de vordering van de advocaat-generaal dat ziet op besparing van kosten door het hof afgewezen.

L. Verdeling

L.1
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen acht het hof aannemelijk dat het wederrechtelijk verkregen voordeel – verkregen uit de productie van en handel in xtc-pillen door de criminele organisatie – is toegekomen aan de leiders van die criminele organisatie, zijnde veroordeelde en [medeveroordeelde 1].
L.2
Uitgangspunt is dat bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel in aanmerking wordt genomen het voordeel dat de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk gezegd kan worden te hebben genoten.
De omstandigheden in het onderhavige geval bieden voor een dergelijke concrete vaststelling in de onderhavige zaak naar het oordeel van het hof evenwel onvoldoende aanknopingspunten. Het dossier bevat immers geen aanknopingspunten ten aanzien van de concrete, feitelijke verdeling van de opbrengst en de veroordeelde zelf heeft daarover niet verklaard. Om die reden is het hof van oordeel dat de opbrengst pondspondsgewijs over de veroordeelde en [medeveroordeelde 1] moet worden verdeeld, hetgeen voor veroordeelde neerkomt op een toedeling van 50% van de netto-opbrengst.

M. Hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Gelet op al het voorgaande schat het hof het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van (50% x € 23.101.353,34 =)
€ 11.550.676,67.
De strekking van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is, blijkens de wetsgeschiedenis, te bewerkstelligen dat datgene dat een veroordeelde aan door een strafbaar feit verkregen profijt heeft verworven, weer aan hem wordt ontnomen.
Op te leggen betalingsverplichting
N.1
Namens de veroordeelde is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat het in
artikel 6 EVRM bedoelde recht van veroordeelde op een openbare behandeling van de ontnemingszaak binnen een redelijke termijn is geschonden.
Het hof stelt voorop dat elke veroordeelde recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een veroordeelde langer dan redelijk is onder de dreiging van een ontnemingsvordering zou moeten leven.
De termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens de veroordeelde een handeling is verricht waaruit de veroordeelde heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat tegen hem een vordering tot ontneming aanhangig zal worden gemaakt. In het onderhavige geval stelt het hof vast dat deze termijn moet worden gerekend vanaf 17 januari 2008, de dag waarop de officier van justitie bij gelegenheid van zijn requisitoir in de hoofdzaak in eerste aanleg zijn voornemen kenbaar heeft gemaakt een ontnemingsvordering aanhangig te zullen maken.
Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 10 januari 2014. Er is derhalve sprake van een tijdsverloop van bijna 6 jaar na aanvang van de hiervoor genoemde termijn tot aan de afronding van de behandeling in eerste aanleg, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht die een zo langdurig tijdsverloop rechtvaardigen.
Een en ander brengt met zich dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, hetgeen in casu moet leiden tot vermindering van het ontnemingsbedrag. Die vermindering bedraagt in beginsel niet meer dan € 5.000,-.
Gelet op de mate van overschrijding van de redelijke termijn is het hof van oordeel dat een vermindering van de betalingsverplichting met een bedrag van € 5.000,00 in het onderhavige geval voldoende compensatie biedt.
Bij dit oordeel heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de veroordeelde en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld, alsmede de specifiek voor ontnemingszaken geldende omstandigheden dat de afdoening van de zaak mede afhankelijk is van de termijn die met de behandeling van de strafzaak is gemoeid, en dat de ontnemingszaak zo spoedig mogelijk doch in elk geval binnen twee jaren na de uitspraak in eerste aanleg in de strafzaak nog aanhangig kan worden gemaakt.
N.2
Uit het onderzoek ter terechtzitting is ook overigens niet van omstandigheden gebleken, die voor het hof aanleiding zijn het door de veroordeelde te betalen bedrag op de voet van artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht lager vast te stellen dan het geschatte voordeel.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de veroordeelde tot het beloop van
(€ 11.550.676,67 - € 5.000,00 =)
€ 11.545.676,67de verplichting opleggen tot betaling aan de staat.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelthet bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 11.550.676,67 (elfmiljoen vijfhonderdvijftigduizend zeshonderdzesenzeventig euro en zevenenzestig cent).
Legtde veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 11.545.676,67 (elfmiljoen vijfhonderdvijfenveertigduizend zeshonderdzesenzeventig euro en zevenenzestig cent).
Aldus gewezen door
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mr. P.T. Gründemann en mr. G.Th.C. van der Bilt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 24 april 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.Th.C. van der Bilt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.