ECLI:NL:GHSHE:2015:1486

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
21 april 2015
Zaaknummer
HD200.149.882_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheidsverzekering en zorgplicht assurantietussenpersoon

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E.J. Eijsberg, heeft een vordering ingesteld tegen [geïntimeerden], vertegenwoordigd door mr. S. Colsen, met betrekking tot een arbeidsongeschiktheidsverzekering. De appellant stelt dat [geïntimeerde 1] V.O.F. toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de zorgplicht uit hoofde van de tussen hen gesloten overeenkomst van opdracht. Dit tekort zou hebben geleid tot schade voor de appellant, die hij begroot op € 341.630,13, te vermeerderen met rente en buitengerechtelijke kosten.

De rechtbank heeft de vordering van de appellant afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd zou zijn. In hoger beroep heeft de appellant zijn vordering gewijzigd en verzocht om een verklaring voor recht dat de geïntimeerden tekortgeschoten zijn in hun verplichtingen, alsook om een hoofdelijke veroordeling tot betaling van een bedrag van € 80.976,71.

Het hof heeft de zaak in volle omvang beoordeeld en vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de door [geïntimeerde 1] verstrekte informatie aan de verzekeraar ASR. De appellant heeft aangevoerd dat de geïntimeerden onjuiste gegevens hebben doorgegeven over de mate van handenarbeid die hij verrichtte, wat invloed heeft gehad op de hoogte van zijn arbeidsongeschiktheidspercentage. Het hof heeft de appellant toegelaten tot bewijsvoering over deze stelling en ook de geïntimeerden tot bewijsvoering over hun verweer dat de appellant zelf onjuiste informatie heeft verstrekt.

De uitspraak van het hof houdt in dat de zaak wordt aangehouden voor bewijslevering en dat partijen getuigen kunnen oproepen om hun stellingen te onderbouwen. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere procedurele stappen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.149.882/01
arrest van 21 april 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. E.J. Eijsberg te Capelle aan den IJssel,
tegen

1.[geïntimeerde 1] V.O.F.,gevestigd te [vestigingsplaats 1],

2.
B-Eager B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats 2],
3.
[geïntimeerde 3] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats 1],
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerden],
advocaat: mr. S. Colsen te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 mei 2014 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 juni 2013 en 26 februari 2014, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerden] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/02/259588/HA ZA 13-95)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met eiswijziging;
  • de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep;
  • de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
  • de bij brief van 5 maart 2015 door [appellant] toegezonden producties, die hij bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht;
  • de door [geïntimeerden] bij brief van 20 maart 2015 toegezonden producties, die zij bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht; de advocaat van [appellant] heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt onder de uitdrukkelijke vermelding dat de inhoud daarvan betwist wordt omdat door het late tijdstip van indiening van deze stukken geen tijd meer bestond voor overleg met [appellant].
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
De rechtbank heeft in 3.1 sub a tot en met k van het eindvonnis vastgesteld welke feiten tussen partijen vaststaan. De grief in het voorwaardelijk incidenteel appel richt zich tegen een onjuiste datum in combinatie met het percentage arbeidsongeschiktheid in het in 3.1 sub j. weergegeven overzicht. Nu [appellant] op dit punt een zelfde standpunt heeft ingenomen als [geïntimeerden], zal het hof in het hierna volgende deze fout herstellen.
Nu overigens geen grieven of bezwaren zijn aangevoerd tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten, zal het hof van diezelfde feiten uitgaan. Voorts staan nog enkele andere feiten als enerzijds gesteld en anderzijds niet voldoende gemotiveerd betwist tussen partijen vast.
Hieronder volgt een samenvatting van de relevante feiten.
a. [geïntimeerde 1] VOF (hierna: [geïntimeerde 1]) is werkzaam als assurantietussenpersoon. Geïntimeerden sub 2 en 3 zijn vennoten van [geïntimeerde 1]. [directeur B-Eager] (hierna: [directeur B-Eager]) is directeur grootaandeelhouder van geïntimeerde sub 2.
b. [appellant] heeft jarenlang als “zelfstandige zonder personeel” (ZZP-er) in de bouw gewerkt; zijn werkzaamheden bestonden onder meer uit timmerwerk, het plaatsen van keukens, stucwerk en tegelzetten. In 1999 heeft [appellant] personeel in dienst genomen.
c. [appellant] had destijds via zijn toenmalige tussenpersoon een arbeidsongeschiktheidsverzekering lopen bij Klaverblad Verzekeringen (hierna: Klaverblad), waarbij als arbeidsongeschiktheidscriterium “passende arbeid” was overeengekomen (polis: prod. 4 cva) . De premie bedroeg laatstelijk (2009) € 414,86 per maand.
d. In 2008 heeft [geïntimeerde 1] op verzoek van [appellant] de gehele verzekeringsportefeuille van [appellant] van zijn toenmalige assurantietussenpersoon overgenomen. [directeur B-Eager] werd de contactpersoon tussen [geïntimeerde 1] en [appellant]. [appellant] heeft vervolgens in 2008 20 tot 30 gesprekken gevoerd met [directeur B-Eager], waarin [directeur B-Eager] diverse voorstellen aan [appellant] heeft gedaan voor het oversluiten van een aantal verzekeringen, waaronder de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
e. [appellant] heeft vervolgens door tussenkomst en op advies van [geïntimeerde 1] per 1 december 2009 de arbeidsongeschiktheidsverzekering bij Klaverblad opgezegd en bij ASR Schadeverzekering N.V. (hierna: ASR) een andere arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten (polis: prod. 10 cva). Hierbij is het criterium “beroepsarbeidsongeschiktheid” overeengekomen. De premie hiervoor bedroeg € 415,26 per maand.
f. Op 4 juni 2010 heeft [appellant] ten gevolge van een ongeluk met een houtbewerkingsmachine ernstige beperkingen aan zijn hand opgelopen. Na melding van dit ongeval is ASR tot uitkering aan [appellant] overgegaan, waarbij de volgende arbeidsongeschiktheidspercentages zijn gehanteerd (brief d.d. 17 december 2010 van ASR aan [appellant], prod. 14 cva):
- direct na het ongeval 100 %;
- per 9 december 2010 65-80 %;
- per 1 mei 2011 25-35 %.
Bij brief van 8 april 2011 (prod. 15 cva) heeft ASR aan [appellant] meegedeeld dat in verband met een operatie aan zijn hand op 6 april 2011 het arbeidsongeschiktheidspercentage per die datum vooralsnog op 80 – 100 % gesteld wordt.
Per 1 november 2011 is de arbeidsongeschiktheid weer op 25-35% vastgesteld.
De uitkering van ASR uit dien hoofde bedraagt op jaarbasis € 15.000,--.
3.2.1
[appellant] heeft bij inleidende dagvaarding gevorderd – kort weergegeven - dat [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeeld worden tot betaling van € 341.630,13, te vermeerderen met rente en buitengerechtelijke kosten. [appellant] heeft daartoe aangevoerd dat [geïntimeerde 1] toerekenbaar tekort geschoten is in de nakoming van de op haar rustende zorgplicht uit hoofde van de tussen hem en [geïntimeerde 1] gesloten overeenkomst van opdracht en dat hij daardoor bovengenoemd bedrag aan schade heeft geleden. [geïntimeerde 1] had – aldus [appellant] – bij de aanvraag van deze verzekering bij ASR ten onrechte aan ASR doorgegeven dat zijn werkzaamheden slechts voor 30% uit handenarbeid zouden bestaan, terwijl dit 80% had moeten zijn.
3.2.2
[geïntimeerden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
3.2.3
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vraag of [geïntimeerde 1] toerekenbaar tekort is geschoten niet beantwoord behoeft te worden omdat [appellant] niet voldoende zou hebben aangevoerd om te concluderen dat [appellant] hierdoor schade zou hebben geleden. Op die grond heeft de rechtbank de vordering van [appellant] afgewezen en [appellant] in de kosten van de procedure veroordeeld.
3.3
De grieven van [appellant] hebben de strekking de zaak in volle omvang aan het oordeel van het hof te onderwerpen. Het hof zal derhalve hierna de grieven niet afzonderlijk beoordelen maar de zaak in zijn geheel opnieuw beoordelen. Het hof zal daarbij uitgaan van de in hoger beroep gewijzigde vordering van [appellant], die kort gezegd inhoudt:
- een verklaring voor recht dat [geïntimeerden] toerekenbaar tekortgeschoten zijn in de nakoming van hun verplichtingen jegens [appellant] en uit dien hoofde verplicht zijn de hierdoor ontstane schade te vergoeden;
- een hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van een bedrag van € 80.976,71, te vermeerderen met rente;
- een hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot het betalen van buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.4
[appellant] voert ter onderbouwing van zijn vordering kort weergegeven het volgende aan. Terecht heeft [geïntimeerde 1] in 2008 met [appellant] besproken dat zijn toenmalige arbeidsongeschiktheidsverzekering bij Klaverblad niet meer geschikt was voor de situatie waarin [appellant] toen verkeerde. Het verzekerde bedrag, het criterium en de einddatum van de verzekering (bij Klaverblad respectievelijk € 25.000,--, passende arbeid en 60 jarige leeftijd) zijn daarom bij de verzekering bij ASR terecht gewijzigd in respectievelijk € 50.000,--, beroepsarbeidsongeschiktheid en 65-jarige leeftijd. [geïntimeerde 1] heeft bij de aanvrage voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering bij ASR echter ten onrechte opgegeven dat de werkzaamheden van [appellant] voor 30% uit handenarbeid zouden bestaan, terwijl in werkelijkheid 80% van zijn werkzaamheden uit handenarbeid bestond. Er was volgens [appellant] geen enkele reden voor [geïntimeerde 1] om er vanuit te gaan dat de bij de polis van Klaverblad geldende situatie – een indeling in risicoklasse 4 als gevolg van het voor 80 % van de tijd verrichten van handenarbeid – niet meer juist zou zijn.
Hierdoor is [appellant] naar zijn zeggen thans door het ongeval in een te geringe mate als arbeidsongeschikt aangemerkt en heeft hij een te lage uitkering van ASR ontvangen.
Subsidiair voert [appellant] aan dat, zelfs al zou hij aan [geïntimeerde 1] hebben meegedeeld dat hij minder dan 80% handenarbeid verrichtte, [geïntimeerde 1] als redelijk handelend en redelijk bekwaam tussenpersoon er niet zonder meer vanuit had mogen gaan dat deze voor de verzekering essentiële gegevens juist waren.
3.5
[geïntimeerden] betwisten dat zij tekortgeschoten zijn in de zorgplicht jegens [appellant]. Allereerst voeren zij aan dat [appellant] in de vele gesprekken met [directeur B-Eager] zelf aan hem heeft meegedeeld dat hij veel minder met zijn handen was gaan werken en dat hij geen hogere premie wilde betalen dan hij bij Klaverblad betaalde. [directeur B-Eager] en [appellant] hebben aldus [geïntimeerden] samen het aanvraagformulier (hierna: het aanvraagformulier, prod. 6 cva) doorgenomen en ingevuld waarna het door [appellant] is ondertekend omdat de dekking bij ASR beter overeen kwam met de feitelijke situatie van [appellant]. ASR heeft op basis van het aanvraagformulier een offerte uitgebracht (hierna: de offerte, prod. 7 cva), die rechtstreeks naar het huisadres van [appellant] is gestuurd. In de offerte staat als beroep “directeur bouwbedrijf” vermeld en staat voorts vermeld dat de werkzaamheden voor 30% uit handenarbeid bestonden. De offerte en de consequenties daarvan - waaronder de verschillen met de bestaande verzekering bij Klaverblad en de hoogte van de premie - zijn volgens [geïntimeerden] door [directeur B-Eager] met [appellant] besproken, waarna [appellant] instemde met de offerte en de daarin opgenomen uitgangspunten. [geïntimeerde 1] heeft vervolgens in overleg met [appellant] een digitaal aanvraagformulier (hierna: digitaal aanvraagformulier, prod. 8 cva) met dezelfde uitgangspunten als de offerte bij ASR ingediend en bij brief van 1 november 2009 aan [appellant] (prod. 9 cva) deze uitgangspunten nogmaals bevestigd, aldus [geïntimeerden]
betwisten voorts dat [appellant] in 2008/2009 voor 80% van zijn tijd handenarbeid verrichtte. Zij voeren aan dat zij ook geen reden hadden om aan de juistheid van de verklaring van [appellant] te twijfelen.
3.6
[appellant] betwist dat hij voornoemde offerte, het digitale aanvraagformulier en de brief van 1 november 2009 van of via [geïntimeerde 1] heeft ontvangen. Hij voert voorts aan dat hij een aantal blanco “machtigingen” heeft ondertekend, waaronder voornoemd aanvraagformulier.
3.7
[appellant] verwijt [geïntimeerden] allereerst dat zij onjuiste gegevens omtrent de werktijdindeling van [appellant] heeft doorgegeven aan ASR. Volgens [appellant] werkte hij ten tijde van de aanvrage voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering bij ASR 80% van zijn tijd met zijn handen en niet – zoals opgegeven – 30% .
Nu [geïntimeerden] gemotiveerd betwisten dat de deze gegevens onjuist zijn, dient [appellant] dit te bewijzen. Dit bewijs heeft [appellant] naar het oordeel van het hof niet op voorhand geleverd. De twee daartoe in het geding gebrachte verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] (prod. 1 en 2 tgv het pleidooi in hoger beroep) zijn daartoe te weinig specifiek en daarmee onvoldoende overtuigend. Gelet daarop behoeft het hof niet in te gaan op het door [geïntimeerden] in dit stadium aangeleverd tegenbewijs.
Het hof zal derhalve [appellant] toelaten tot het bewijs van zijn stelling dat [geïntimeerde 1] onjuiste gegevens omtrent de werktijdindeling van [appellant] ten tijde van het aanvragen van die verzekering heeft doorgegeven aan ASR.
3.8
Indien [appellant] niet in dit bewijs slaagt, is het hof voorshands van oordeel dat daarmee de grondslag aan zijn vordering is komen te ontvallen.
3.9
Indien [appellant] wel in dit bewijs slaagt, komen de volgende verweren van [geïntimeerden] aan de orde:
a. [appellant] heeft zelf aan [geïntimeerde 1] doorgegeven dat hij nog slechts 30% van zijn tijd handenarbeid verrichtte (zie hierna 3.10), en/of
b. [appellant] heeft ingestemd met de in de offerte/het digitale aanvraagformulier/ brief van 1 november 2009 vermelde weergave van zijn werkzaamheden, omdat het totale pakket van de arbeidsongeschiktheidsverzekering bij ASR inclusief te daarvoor te betalen premie hem beviel (zie hierna 3.11).
Het hof zal op grond van proces-economische redenen reeds thans deze twee verweren beoordelen.
3.1
Indien vast komt te staan dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering van [appellant] bij ASR onjuiste gegevens bevat omtrent de mate waarin [appellant] ten tijde van het aanvragen van die verzekering handenarbeid verrichtte, is relevant of - zoals [geïntimeerden] aanvoeren - [appellant] zelf aan [geïntimeerde 1] deze onjuiste gegevens heeft verstrekt. Naar het oordeel van het hof ligt het op de weg van [geïntimeerden] om deze stelling te bewijzen.
Het hof acht [geïntimeerden] op de volgende onder a. tot en met d. genoemde gronden voorshands in dit bewijs geslaagd.
a. a) Tussen partijen staat vast dat er zeer veel gesprekken zijn gevoerd tussen [appellant] en [directeur B-Eager] over de nieuw af te sluiten verzekeringen en dat – naar partijen bij het pleidooi hebben verklaard – een aantal van deze gesprekken specifiek de nieuwe arbeidsongeschiktheidsverzekering van [appellant] betrof.
b. Voorts bevindt zich bij de gedingstukken het aanvraagformulier, dat door [appellant] is ondertekend en van zijn firmastempel is voorzien. Dit met de hand ingevulde formulier vermeldt als beroep/bedrijf van [appellant] “
eigenaar bouwbedrijf” en dat hij dit beroep al 10 jaar uitoefent. Voorts vermeldt dit formulier dat hij daarvoor als timmerman heeft gewerkt met de toevoeging “
nu bouwbedrijf werkt niet mee, soms”.
Het hof ziet voorshands geen reden om er vanuit te gaan dat dit formulier pas door [geïntimeerde 1] is ingevuld nadat – zoals [appellant] aanvoert – hij op het blanco formulier zijn firmastempel en handtekening heeft gezet. [appellant] heeft op voorhand dit in het geheel niet aannemelijk gemaakt.
c. Uit de hiervoor onder a. en b. genoemde feiten en omstandigheden leidt het hof af dat tijdens de gesprekken tussen [directeur B-Eager] en [appellant] de arbeidsindeling van [appellant] aan de orde is geweest in de in het aanvraagformulier vermelde zin. De hiervoor geciteerde formulering duidt naar het oordeel van het hof veeleer op de tijdsindeling zoals genoemd in het digitale aanvraagformulier, dan de 80% handenarbeid, die door [appellant] wordt genoemd.
d) [appellant] heeft erkend dat hij de polis van ASR (prod. 10 cva) heeft ontvangen en doorgelezen. Op de tweede pagina van het polisblad staat als beroep van [appellant] vermeld “
directeur bouwbedrijf”, terwijl deze pagina voorts onder meer de volgende tekst inhoudt: “
Deze polis is tot stand gekomen op basis van een digitale aanvraag en een digitale gezondheidsverklaring. U of verzekerde heeft de vragen op deze formulieren beantwoord of namens u of verzekerde laten beantwoorden. Op grond van de beantwoording van die vragen hebben wij de polis opgemaakt. Na ontvangst van de digitale aanvraag hebben wij u een kopie van het ingevulde aanvraagformulier en de gezondheidsverklaring toegestuurd. U bent verplicht de gegevens op uw aanvraagformulier, de gezondheidsverklaring en het polisblad te controleren. Als u onjuistheden of onvolledigheden constateert dan moet u ons hiervan binnen 14 dagen na ontvangst van het polisblad schriftelijk mededeling doen. Na het verstrijken van deze termijn nemen wij aan dat de door of namens u of verzekerde verstrekte gegevens juist zijn en dat u instemt met de op het polisblad omschreven algemene voorwaarden. (…)”
[appellant] heeft desgevraagd op het pleidooi verklaard dat hij bij doorlezing van de polis niet heeft bedacht dat hij – zoals hij thans in de procedure aanvoert – het digitale aanvraagformulier nooit heeft ontvangen. Evenmin heeft [appellant] kennelijk in de tekst van de polis aanleiding gezien om dit formulier bij [geïntimeerde 1] op te vragen teneinde de daarin vermelde gegevens te controleren of [geïntimeerde 1] overigens daarover te bevragen.
Het voorgaande rechtvaardigt naar het oordeel van het hof voorshands het vermoeden dat [appellant] wel op de hoogte was van hetgeen in het digitale aanvraagformulier stond vermeld omtrent zijn arbeidstijdindeling.
Het hof zal [appellant] toelaten tot tegenbewijs.
3.11
Indien vast komt te staan dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering van [appellant] bij ASR onjuiste gegevens bevat omtrent de mate waarin [appellant] ten tijde van het aanvragen van die verzekering handenarbeid verrichtte, is relevant of - zoals [geïntimeerden] aanvoeren - [appellant] al dan niet achteraf welbewust heeft ingestemd met het totale pakket aan voorwaarden (waaronder de arbeidstijdverdeling en de hoogte van de premie) van de arbeidsongeschiktheidsverzekering bij ASR. Ook van deze stelling hebben [geïntimeerden] in casu de bewijslast. Het hof merkt hierbij op dat met het woord “welbewust” wordt gedoeld op een keuze van [appellant] voor de verzekeringsvoorwaarden van ASR na een behoorlijke voorlichting door [geïntimeerde 1] over andere mogelijkheden tot verzekering van de arbeidsongeschiktheid.
Hoewel er naar het oordeel van het hof wel aanwijzingen zijn die gaan in de richting van een welbewuste keuze van [appellant] voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering bij ASR, acht het hof deze aanwijzingen niet voldoende overtuigend om thans deze stelling van [geïntimeerden] op voorhand bewezen te achten.
Het hof zal [geïntimeerden] derhalve toelaten tot het bewijs van deze stelling.
3.12
Indien [geïntimeerden] slagen in het bewijs van hun stellingen zoals weergegeven in 3.10 en/of 3.11 van dit arrest, betekent dit dat er weliswaar onjuistheden in de arbeidsongeschiktheidsovereenkomst met ASR staan vermeld, maar dat dit is veroorzaakt door onjuiste informatie van [appellant] (3.10) of dat [appellant] welbewust heeft ingestemd met het gehele pakket aan voorwaarden (3.11). In elk van beide gevallen brengt dit mee dat [geïntimeerden] niet kan worden verweten dat zij hun zorgplicht jegens [appellant] hebben verzaakt. [appellant] heeft immers onvoldoende concreet onderbouwd waarom met betrekking tot het in 3.10 behandelde verweer [geïntimeerde 1] niet mocht uitgaan van de juistheid van de aan haar verstrekte gegevens. In dat geval leidt de subsidiaire grondslag niet tot een toewijzing van de vordering.
3.13
Voor het overige wordt iedere beslissing aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal hoger beroep
4.1
laat [appellant] toe te bewijzen dat [geïntimeerde 1] onjuiste gegevens omtrent de werktijdindeling van [appellant] ten tijde van het aanvragen van de verzekering heeft doorgegeven aan ASR;
4.2
laat [appellant] toe tot tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling, dat [appellant] onjuiste gegevens omtrent zijn arbeidstijdindeling aan [geïntimeerde 1] heeft verstrekt;
4.3
laat [geïntimeerden] toe tot het bewijs dat [appellant] al dan niet achteraf welbewust heeft ingestemd met het totale pakket aan voorwaarden (waaronder de arbeidstijdverdeling en de hoogte van de premie) van de arbeidsongeschiktheidsverzekering bij ASR;
bepaalt, voor het geval partijen of één van hen bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. T. Rothuizen-van Dijk als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 12 mei 2015 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
verstaat dat partijen tevoren overleg plegen over het aantal en de persoon van de getuigen dat tegen deze datum zal worden opgeroepen en de volgorde waarin de getuigen zullen worden voorgebracht;
bepaalt dat de advocaten tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zullen opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. T. Rothuizen-van Dijk, D.A.E.M. Hulskes en J.M.H. Evers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 april 2015.
griffier rolraadsheer