3.1.Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist staan tussen partijen de volgende feiten vast.
[geïntimeerde] exploiteert een amusements- en speelautomatenhal, welke is gevestigd in [vestigingsplaats]. Zij maakt onderdeel uit van een groep vennootschappen, waarin activiteiten worden ontplooid met betrekking tot de exploitatie van speelautomaten in de horeca of in de amusementscentra.
[appellant], geboren op [geboortedatum] 1993, is per 15 februari 2012 in dienst getreden bij [geïntimeerde] voor de duur van zes maanden. De arbeidsovereenkomst is op grond van artikel 7:668 BW stilzwijgend voortgezet tot 15 februari 2013.
[appellant] was werkzaam in de functie van cateringmedewerker op basis van een oproepcontract, waarbij zijn brutosalaris € 19,50 per uur bedroeg.
[appellant] is op 10 september 2012 door [statutair directeur geïntimeerde], statutair directeur van [geïntimeerde], mondeling op staande voet ontslagen. Bij brief van 12 september 2012 is het ontslag door [recreatiemanager], recreatiemanager bij [geïntimeerde], schriftelijk bevestigd aan [appellant].
De brief van 12 september 2012 (productie 8 bij de conclusie van antwoord) luidt voor zover van belang als volgt:
“Hierbij bevestig ik u het op 10 september 2012 aan u gegeven ontslag op staande voet. De reden hiervoor is gelegen in uw verklaring op 10 september 2012 in het bijzijn van de heren [statutair directeur geïntimeerde] en [medewerker geïntimeerde] dat uw tasje, dat u altijd meeneemt en zich in de kleedkamer bevond, softdrugs (hasj) bevatte. Uw verklaring volgde op het verzoek van de heer [geïntimeerde] om uw tasje in het bijzijn van hem en de heer [medewerker geïntimeerde] te openen, omdat het vermoeden bestond dat u verdovende middelen bij u had en u deze in het amusementscenter verkocht. U verklaarde voorts dat u deze drugs niet in het amusementscenter verkocht, maar dat deze drugs bestemd waren voor eigen gebruik. Ook verklaarde u dat u de drugs niet thuis wilde bewaren, omdat uw ouders het dan zouden kunnen vinden en dan zouden de rapen gaar zijn. De heer [geïntimeerde] heeft u na het horen van uw verklaring ontslag op staande voet verleend voor het bewaren c.q. voorhanden hebben van drugs in de kleedkamer.
In artikel 16 van het bedrijfsreglement, alsook in de Gedragscode [geïntimeerde] Amusementscenters is bepaald, dat het de werknemer uitdrukkelijk is verboden om verdovende middelen voorhanden te hebben, te bewaren of aanwezig te hebben in het amusementscenter en de kleedkamer. Deze verboden heeft deze onderneming niet voor niets in deze reglementen uitdrukkelijk opgenomen. Het exploiteren van kansspelautomaten is nu eenmaal aan strikte vergunningsvereisten gebonden. Bij constatering van de aanwezigheid van drugs in het amusementscenter lopen wij een zeer groot risico dat onze exploitatievergunning per direct wordt ingetrokken.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden kan niet van ons gevergd worden het dienstverband met u voort te zetten en hebben wij met onmiddellijke ingang uw dienstverband opgezegd.”
Bij brief van 18 september 2012 heeft (de advocaat van) [appellant] met beroep op de vernietigbaarheid van het ontslag ex artikel 6 juncto 9 BBA 1945 wegens het ontbreken van een ontslagvergunning het ontslag vernietigd en zich bereid en in staat verklaard om zijn werkzaamheden te verrichten. Voorts heeft [appellant] een voorstel gedaan voor een minnelijke regeling.
[geïntimeerde] is niet op het voorstel voor een regeling ingegaan en heeft het ontslag gehandhaafd.
3.2.1.Bij dagvaarding in eerste aanleg vorderde [appellant], kort gezegd, verklaring voor recht dat het ontslag is vernietigd, veroordeling van [geïntimeerde] tot wedertewerkstelling, veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van loon vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente en veroordeling van [geïntimeerde] in de buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant], samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellant] ontkent dat er drugs in zijn tasje zaten. Voorts ontkent hij dat hij in een gesprek met zijn werkgever heeft toegegeven dat er drugs in zijn tasje zaten en dat hij heeft gezegd dat hij drugs in zijn tasje bewaarde omdat hij die niet thuis wilde bewaren, omdat zijn ouders het dan zouden kunnen vinden en dat dan de rapen gaar zouden zijn. Ook betoogt [appellant] dat, veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat hij wel (een geringe hoeveelheid) softdrugs onder zich had in de vorm van hasj, dit enkele feit geen dringende reden voor ontslag oplevert. Ten slotte blijkt uit de ontslagbrief dat het risico op vergunningsintrekking een onderdeel van de ontslagreden is, hetgeen niet aan [appellant] bekend was en door hem wordt betwist, en voldoet het ontslag op staande voet niet aan het vereiste van de onverwijlde mededelingsplicht van artikel 7:677 BW nu dit risico op vergunningsintrekking niet is meegedeeld ter gelegenheid van de (mondelinge) ontslaggave, aldus [appellant].
3.2.3.Bij incidentele conclusie tot ontslag van instantie tevens conclusie van antwoord heeft [geïntimeerde] in het incident gevorderd dat zij van instantie wordt ontslagen wegens niet (tijdige) betaling van griffierecht door [appellant] en heeft zij in de hoofdzaak gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, bij de bespreking van de grieven aan de orde komen.
3.3.1.Nadat [appellant] een conclusie/akte van antwoord in het incident had genomen, heeft de kantonrechter bij het vonnis van 3 april 2013 in het incident de incidentele vordering afgewezen en iedere verdere beslissing aangehouden en in de hoofdzaak een comparitie van partijen gelast, welke heeft plaatsgevonden op 8 mei 2013.
3.3.2.In het vonnis waarvan beroep van 5 juni 2013 heeft de kantonrechter [geïntimeerde] opgedragen te bewijzen dat:
a. a) [appellant] op 10 september 2012 aan [statutair directeur geïntimeerde] en [medewerker geïntimeerde] heeft gezegd, dat hij drugs in zijn tasje had, dat die voor eigen gebruik bestemd waren, en dat hij deze drugs niet thuis wilde bewaren, omdat hij in geval van ontdekking thuis grote problemen met zijn vader zou krijgen;
b) [statutair directeur geïntimeerde] op 10 september 2012 aan [appellant] heeft gezegd, dat het voorhanden hebben van drugs was verboden in het bedrijfsreglement en volgens de Gedragscode en dat het gevaar bestond, dat [geïntimeerde] de vergunning tot exploitatie van het amusementscenter zou kwijtraken.
3.3.3.Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft [geïntimeerde] drie getuigen doen horen, te weten [statutair directeur geïntimeerde], [medewerker geïntimeerde] en [appellant]. In contra-enquête is [getuige 1] gehoord als getuige.
3.3.4.Nadat [geïntimeerde] een conclusie na enquête had genomen en [appellant] een antwoordconclusie na enquête, heeft de kantonrechter in het vonnis waarvan beroep van 11 december 2013 [geïntimeerde] geslaagd geacht zowel in de bewijsopdracht onder a als de bewijsopdracht onder b.
Op grond daarvan heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten veroordeeld.
3.4.1.[appellant] heeft in hoger beroep zijn eis gewijzigd en twee grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en tot het alsnog toewijzen van zijn – gewijzigde – vorderingen.
3.4.2.Na eiswijziging, waarbij [appellant] zijn vordering tot wedertewerkstelling en tot betaling van buitengerechtelijke kosten niet heeft gehandhaafd en zijn loonvordering in tijd heeft beperkt, vordert hij blijkens het petitum in de dagvaarding in hoger beroep, kort gezegd, verklaring voor recht dat het ontslag is vernietigd, veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van loon en vakantiegeld over de periode van 10 september 2012 tot 15 februari 2013 vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente en veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
3.4.3.[geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijzing van [appellant]. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.