ECLI:NL:GHSHE:2015:144

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
20 januari 2015
Zaaknummer
HD 200.158.342_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over loondoorbetaling en ontslag op staande voet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door een vrouw, hierna aangeduid als [appellante], tegen Zeeland Cleaning B.V., hierna aangeduid als Zeeland Cleaning. De vrouw was in dienst bij Zeeland Cleaning als medewerker Algemeen Schoonmaakonderhoud en is op 11 juli 2014 op staande voet ontslagen door de directeur van Zeeland Cleaning. De vrouw betwist de rechtsgeldigheid van het ontslag en vordert loondoorbetaling vanaf de datum van ontslag, vermeerderd met vakantietoeslag en wettelijke verhogingen. De kantonrechter heeft de vorderingen van de vrouw in eerste aanleg afgewezen, waarna zij in hoger beroep is gegaan.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat er een spoedeisend belang aanwezig is. De vrouw heeft in hoger beroep drie grieven ingediend en betwist dat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag. Het hof heeft overwogen dat Zeeland Cleaning de bewijslast draagt voor de dringende reden en dat deze niet voldoende aannemelijk is gemaakt. Het hof heeft geconcludeerd dat de grieven van de vrouw slagen en heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd. Zeeland Cleaning is veroordeeld tot betaling van het salaris van de vrouw voor de periode van 11 juli 2014 tot 5 september 2014, vermeerderd met vakantietoeslag en wettelijke verhogingen. Tevens is Zeeland Cleaning veroordeeld in de proceskosten van de vrouw in zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.158.342/01
arrest van 20 januari 2015
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante],
advocaat: mr. W.R. Aerts te Vlissingen,
tegen
Zeeland Cleaning B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Zeeland Cleaning,
advocaat: mr. M.A. Masséus te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 30 september 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis in kort geding van de kantonrechter, zittingsplaats Middelburg, van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 september 2014, gewezen tussen [appellante] als eiseres en Zeeland Cleaning als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 3271675/VV14-74)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep en het herstelexploot van 20 oktober 2014;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord met een productie;
  • de akte van [appellante] van 2 december 2014;
  • de antwoordakte van Zeeland Cleaning van 23 december 2014;
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1.
[appellante] is op 1 april 2014 in dienst getreden bij Zeeland Cleaning als medewerker Algemeen Schoonmaakonderhoud. Daarvoor was zij vanaf 8 januari 2013 werkzaam voor Contract Mass. Zoals ook het geval was bij Contract Mass werkte [appellante] op het project [project].
3.1.2.
De contractuele omvang van de dienstbetrekking is 10-40 uur. Partijen zijn het er over eens dat het laatst genoten loon € 10,70 bruto per uur bedroeg en dat van een gemiddeld genoten maandsalaris van in ieder geval € 1.189,04 bruto kan worden uitgegaan. Tijdens de zitting in eerste aanleg heeft [appellante] nog naar voren gebracht dat dit salaris, anders dan zijzelf aanvankelijk had aangevoerd, € 1.216,00 bedroeg, maar Zeeland Cleaning heeft dat weersproken. In het kader van de beoordeling van de hier gevorderde voorlopige voorziening zal het hof daarom van eerstgenoemd maandsalaris uitgaan.
3.1.3.
De directeur van Zeeland Cleaning, dhr. [directeur van Zeeland Cleaning B.V.], heeft [appellante] op 11 juli 2014 op staande voet ontslagen. Bij brief van 18 juli 2014 heeft [appellante] de nietigheid van de opzegging ingeroepen.
3.1.4.
Partijen twisten over de vraag of het op 11 juli 2014 gegeven ontslag rechtsgeldig is. [appellante] betwist dat sprake is van een dringende reden als bedoeld in art. 7:677 BW. Zij stelt dat de opzegging nietig is en vordert bij wege van voorlopige voorziening om Zeeland Cleaning -uitvoerbaar bij voorraad- te veroordelen tot:
- loondoorbetaling van haar bruto salaris ad € 1.189,04 vanaf 11 juli 2014 vermeerderd met vakantietoeslag en emolumenten;
- betaling van de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW;
- betaling van de wettelijke rente vanaf 11 juli 2014, een en ander met veroordeling van Zeeland Cleaning in de (na)kosten van deze procedure
3.1.5.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen.
3.1.6.
In hoger beroep vordert [appellante] dat het beroepen vonnis wordt vernietigd en haar vorderingen alsnog worden toegewezen met veroordeling van Zeeland Cleaning in de kosten van beide instanties en nakosten. Zij heeft daartoe drie grieven voorgedragen.
3.1.7.
Zeeland Cleaning voert ook in hoger beroep verweer.
Spoedeisend belang
3.2.
Het hof acht een spoedeisend belang, gelet op de aard van de vordering, ten tijde van de uitspraak in hoger beroep aanwezig.
Inhoudelijke beoordeling; dringende reden ?
3.3.
Met de grieven I en II betwist [appellante] dat sprake was van een dringende reden voor het op 11 juli 2014 gegeven ontslag.
3.4.
Het hof stelt voorop dat op Zeeland Cleaning als degene die de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden heeft opgezegd de bewijslast rust van die dringende reden. In het kader van deze voorlopige voorziening dient Zeeland Cleaning derhalve aannemelijk te maken dat zij in dat bewijs in een bodemprocedure zal slagen.
In dat kader overweegt het hof nog het volgende. Indien van een door de werkgever als dringende reden voor ontslag aan de werknemer medegedeeld feitencomplex, na betwisting door de werknemer, slechts een gedeelte in rechte komt vast te staan, zal het ontslag niettemin kunnen gelden als te zijn verleend om een dringende, onverwijld medegedeelde reden indien (1) het vorenbedoelde gedeelte op zichzelf beschouwd kan gelden als een dringende reden voor ontslag op staande voet, (2) de werkgever heeft gesteld, en ook aannemelijk is, dat hij de werknemer ook op staande voet zou hebben ontslagen indien hij anders dan hij blijkens de ontslagaanzegging meende - daarvoor slechts de grond zou hebben gehad die in rechte is komen vast te staan, en (3) dit laatste voor de werknemer in het licht van de gehele inhoud van die aanzegging en de overige omstandigheden van het geval ook duidelijk moet zijn geweest.
3.5.
Het hof zal allereerst bezien welke reden Zeeland Cleaning aan [appellante] heeft meegedeeld.
3.5.1.
Daarvoor is van belang wat dhr. [directeur van Zeeland Cleaning B.V.] aan [appellante] heeft medegedeeld tijdens de aanzegging van het ontslag op vrijdag 11 juli 2014 en wat in de brief van 14 juli 2014 (hierna: de ontslagbrief) door Zeeland Cleaning aan [appellante] is geschreven.
De inhoud van de ontslagbrief luidt -voor zover relevant- als volgt:
“Naar aanleiding van de omstandigheden die zich vorige week vrijdag bij [cliënt van Zeeland Cleaning B.V.] B.V. hebben plaatsgevonden, hebben wij u op staande voet ontslagen. Ondanks diverse waarschuwingen van uw leidinggevende, mevrouw [leidinggevende van appellante], ten aanzien van de door u te verrichten werkzaamheden en de wijze waarop, heeft u wederom geweigerd uw werkzaamheden conform deze instructie te verrichten.
Om er zeker van te zijn dat er geen onduidelijkheden bestonden over de ontvangen waarschuwingen bij [cliënt van Zeeland Cleaning B.V.] B.V. hebben wij op 9 juli 2014 een speciale bijeenkomst georganiseerd, waarbij deze nogmaals uitgebreid uitgelegd en toegelicht werden. Zowel tijdens als na afloop van deze bijeenkomst, heeft u meerdere malen uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat u begreep wat er tijdens deze bijeenkomst werd besproken. (…)”
3.5.2.
De ontslagbrief verwijst naar eerdere waarschuwingen en een op 9 juli 2014 gegeven uitgebreide toelichting. Van de bijeenkomst van 9 juli 2014 is een gespreksformulier opgemaakt dat mede door [appellante] is ondertekend. Dit verslag bevat de volgende passages:
“(…)
Bespreekpunten/klachten:
- Eerder ontvangen waarschuwing mondeling van Christi m.b.t. pauzeren gedurende werktijd..
- Per post ontvangen officiële waarschuwing m.b.t. pauzeren gedurende werktijd op vrijdag 4 juli, hierbij is door mijzelf ([leidinggevende van appellante]) geconstateerd dat mevrouw [appellante] zich niet aan de gemaakte afspraken houdt.
- Het niet komen verschijnen op zaterdag 5 juli voor de werkzaamheden, ook hiervan heeft mevrouw [appellante] een officiële waarschuwing ontvangen.
- Op 9 juli is zij bij de klant binnen gestapt om alle problemen te bespreken. Dit totaal tegen de gemaakte afspraken in. Het beleid van Zeeland Cleaning B.V. is dat de klant niet persoonlijk wordt betrokken inzake kwesties die spelen tussen collega’s onderling of inzake kwesties tussen werkgever en werknemer.
Gezien bovengenoemde feiten en omstandigheden zien we deze bespreking als laatste officiële waarschuwing. Mocht er vanaf heden iets zich voordoen m.b.t. eerder besproken waarschuwingen zal ontslag op staande voet volgen.
Hierbij verklaar ik dat ik op 9-7-2014 de bijeenkomst betreffende de klachten heb bijgewoond. Ik verklaar hierbij dat ik begrijp wat er is verteld, wat er van mij verwacht wordt en door ondertekening bereid verklaar de door de werkgever oplegde instructies op te volgen.”
3.5.3.
Hoewel de ontslagbrief algemeen is geformuleerd -de brief vermeldt als dringende reden dat [appellante] wederom heeft geweigerd de werkzaamheden conform de instructie te verrichten- leidt het hof uit de verwijzing naar het gesprek van 9 juli 2011 en de inhoud van dat verslag af dat die instructie zag op:
het daadwerkelijk werken tijdens de werktijden en
het niet betrekken van [cliënt van Zeeland Cleaning B.V.] bij discussies tussen werknemers onderling en bij discussies tussen de werkgever en werknemer.
Deze redenen voor het ontslag waren ook voor [appellante], naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk.
3.5.4
Op grond van de processtukken acht het hof ook niet aannemelijk dat bij de aanzegging van het ontslag op 11 juli 2014 nog andere dringende redenen zijn genoemd. Zo stelt Zeeland Cleaning onder nummer 53 van de conclusie van antwoord dat [directeur van Zeeland Cleaning B.V.] tijdens het gesprek van 11 juli 2014 heeft aangegeven dat [appellante] wederom heeft geweigerd de werkzaamheden conform de instructies uit te voeren. Hij heeft haar, aldus Zeeland Cleaning, meegedeeld dat zij wederom haar geheimhoudingsbeding heeft overtreden. In het licht van het gesprek van 9 juli 2014 en het gestelde onder nummer 42 van de conclusie van antwoord
(“Vervolgens is gebleken dat [appellante] op 10 juli 2014 -exact één dag na de waarschuwing- de klant weer in haar privé aangelegenheden heeft betrokken“), is daarmee kennelijk bedoeld dat [directeur van Zeeland Cleaning B.V.] heeft aangegeven dat [appellante] wederom de klant, [cliënt van Zeeland Cleaning B.V.], heeft betrokken in het dispuut tussen haar en Zeeland Cleaning.
Zeeland Cleaning heeft in de gedingstukken nog de volgende klachten over het gedrag van [appellante] naar voren gebracht. [appellante] zou haar collega’s (ook) op 10 juli 2014 op een onprettige manier hebben bejegend en op 11 juli 2014 zou zijn gebleken dat [appellante] eerder foto’s op de werkvloer heeft gemaakt, terwijl dit verboden is. [appellante] heeft deze klachten weersproken. Wat daar ook van zij, deze klachten zijn niet in de ontslagbrief naar voren gebracht. Er is evenmin gebleken dat [appellante] ten tijde van het ontslag hoefde te begrijpen dat deze klachten aan dat ontslag ten grondslag werden gelegd. De klachten over de bejegening van collega’s en het maken van foto’s worden derhalve verder buiten beschouwing gelaten, aangezien het hier gaat om de beoordeling van de dringende reden voor het ontslag die onverwijld aan de werknemer zijn meegedeeld.
3.6.1.
[appellante] betwist dat zij na 9 juli 2014 in strijd met de hiervoor in rov. 3.5.3. onder a en b vermelde instructies heeft gehandeld. Het hof zal in het kader van de gevorderde voorziening dienen te bezien of Zeeland Cleaning voorshands voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [appellante] in strijd met de hiervoor onder a en b vermelde instructies heeft gehandeld en -bij bevestigende beantwoording van die vraag- of aldus sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet.
a)
Niet of onvoldoende werken tijdens werktijden na 9 juli 2014
3.6.2.
Zeeland Cleaning heeft niet gesteld dat [appellante] na 9 juli 2014 niet of onvoldoende heeft gewerkt tijdens de werktijden. Dat deze instructie is geschonden is derhalve niet aannemelijk geworden.
b)
Het na 9 juli 2014 betrekken van de klant door [appellante] bij haar dispuut met andere collega’s of met Zeeland Cleaning
3.6.3.
Zeeland Cleaning voert aan dat [appellante] [cliënt van Zeeland Cleaning B.V.] op 10 juli 2014 wederom heeft betrokken in haar privé aangelegenheden. Zeeland Cleaning werd op die dag door [cliënt van Zeeland Cleaning B.V.] gebeld. [cliënt van Zeeland Cleaning B.V.] gaf aan dat [appellante] haar had verzocht Zeeland Cleaning aan te spreken op de waarschuwingen die [appellante] haars inziens ten onrechte had gekregen, aldus Zeeland Cleaning.
Het hof overweegt dat Zeeland Cleaning tegenover de uitdrukkelijke betwisting van [appellante], noch in eerste aanleg noch in hoger beroep enig begin van bewijs heeft bijgebracht van haar stelling dat [appellante] na de aan haar gegeven waarschuwing op 9 juli 2014 contact heeft opgenomen met [cliënt van Zeeland Cleaning B.V.] over haar dispuut met Zeeland Cleaning.
Het hof sluit geenszins uit dat Zeeland Cleaning door [cliënt van Zeeland Cleaning B.V.] is gebeld en dat er op 10 en 11 juli 2014 nader overleg heeft plaatsgevonden, maar uit niets blijkt dat de reden daarvoor is gelegen in gedragingen van [appellante] na 9 juli 2014. Het had op de weg van Zeeland Cleaning gelegen om in het kader van deze voorlopige voorziening de door haar aannemelijk te maken stelling dat sprake is geweest van een dergelijk gesprek tussen [appellante] en [cliënt van Zeeland Cleaning B.V.] na 9 juli 2014 nader te concretiseren en hard te maken, bijvoorbeeld via een daarop betrekking hebbende verklaring van [cliënt van Zeeland Cleaning B.V.]. In eerste aanleg heeft Zeeland Cleaning ter zitting naar voren gebracht dat er wel degelijk een verklaring van [cliënt van Zeeland Cleaning B.V.] over het gedrag van [appellante] is, maar dat deze vanwege zakelijke belangen niet in het geding is gebracht. Wat de inhoud van die verklaring zou zijn is niet vermeld en het blijft voor rekening van Zeeland Cleaning dat zij heeft nagelaten haar stelling te onderbouwen. Nu Zeeland Cleaning dat heeft nagelaten, is voorshands onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure het beroep van Zeeland Cleaning op het bestaan van de hiertoe aangevoerde dringende reden slaagt. Voor bewijslevering acht het hof, gelet op het spoedeisend karakter van deze voorzieningenprocedure, geen termen aanwezig.
3.7.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de grieven I en II slagen. Het beroepen vonnis zal worden vernietigd en de loonvordering van [appellante] zal met inachtneming van het volgende worden toegewezen.
3.7.1.
Uit de procestukken blijkt dat bij beschikking van 4 september 2014 van de kantonrechter te Middelburg, rechtbank Zeeland-West-Brabant, de arbeidsovereenkomst tussen [appellante] en Zeeland Cleaning met ingang van 5 september 2014 is ontbonden, voor zover deze nog bestaat. Een ander leidt ertoe dat de loonvordering zal worden toegewezen voor de periode van 11 juli 2014 tot 5 september 2014.
3.7.2
Zeeland Cleaning heeft bij conclusie van antwoord nog aangevoerd dat [appellante] in de periode van 5 tot en met 16 augustus 2014 niet beschikbaar was voor werk vanwege een vakantie in Portugal en dat over deze periode daarom geen recht op loon bestaat. [appellante] heeft ter zitting in eerste aanleg echter onweersproken gesteld dat zij haar vakantie reeds in mei schriftelijk aan mevrouw [direct leidinggevende van appellante] heeft gemeld, zodat het hof daar ook van uit gaat. Blijkens de conclusie van antwoord was mevrouw [direct leidinggevende van appellante] de direct leidinggevende van [appellante]. Uitgangspunt is dat de vakantie overeenkomstig de wensen van de weknemer wordt vastgesteld, tenzij tijdig door de werknemer opgegeven redenen zich daartegen verzetten. Gelet op het voorgaande wordt het verweer van Zeeland Cleaning dat [appellante] in de periode van 5 tot en met 16 augustus 2014 geen recht op loon had, verworpen.
Wettelijke verhoging
3.8.
Zeeland Cleaning heeft een uitdrukkelijk beroep gedaan op matiging van de wettelijke verhoging tot nihil.
3.8.1.
Het hof neemt in aanmerking dat de wettelijke verhoging is bedoeld als prikkel tot betaling van het overeengekomen loon. Het hof zal de wettelijke verhoging in dit geval matigen tot 30% aangezien ook [appellante] enig aandeel heeft in de geëscaleerde verhouding tussen partijen.
Wettelijke rente
3.9.
[appellante] vordert de wettelijke rente over het verschuldigde loon inclusief wettelijke verhoging met ingang van 11 juli 2014. De grondslag voor de ingangsdatum van de wettelijke rente is niet nader toegelicht. Het hof zal de wettelijke rente toewijzen vanaf de onderscheiden dagen dat het loon en de wettelijke verhoging (telkens) opeisbaar zijn.
Proceskosten
3.10.
Grief III die betrekking heeft op de proceskosten slaagt. Zeeland Cleaning zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [appellante] in eerste en tweede aanleg, met uitzondering van de kosten van het herstelexploot die, als door [appellante] zelf veroorzaakt, voor rekening van [appellante] komen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis waarvan beroep van 4 september 2014 en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt Zeeland Cleaning tot betaling van het salaris van [appellante] vanaf 11 juli 2014 tot 5 september 2014 ad € 1.189,04 bruto per maand, vermeerderd met 8 % vakantietoeslag en overige emolumenten;
- veroordeelt Zeeland Cleaning tot betaling van de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW gematigd tot 30% en de wettelijke rente, beide vanaf de dag dat de hiervoor vermelde bedragen opeisbaar zijn;
- veroordeelt Zeeland Cleaning in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellante] worden begroot op € 312,80 aan verschotten en op € 400,-- aan salaris gemachtigde in eerste aanleg en op € 401,80 aan verschotten en op € 632,-- aan salaris advocaat voor het hoger beroep, en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- indien betekening van dit arrest plaatsvindt.
- verklaart de beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Chr. M. Aarts, J.F.M. Pols en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 januari 2015.
griffier rolraadsheer