De stichting voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – aan dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende de eerste drie maanden van hun leven zijn blootgesteld aan ernstige mishandelingen – zo ernstig dat zij, indien zij niet waren opgenomen in het ziekenhuis, een dag later aan de verwondingen hadden kunnen overlijden – waarbij de vader vermoedelijk de dader was en de moeder de kinderen onvoldoende heeft beschermd uit angst voor de vader. De mishandelingen hebben vele botbreuken en huidafwijkingen veroorzaakt. De stichting is van mening dat de moeder het geweld niet heeft gestopt en daarvoor medeverantwoordelijk is. De moeder kan of wil dit niet inzien. De moeder zal strafrechtelijk vervolgd worden op grond van nalatigheid. De moeder bagatelliseert de mishandeling. Zij stelt dat de vader ‘ruw’ met de kinderen omging en doet de signalen die de kinderen geven af als een karaktereigenschap. De moeder lijkt niet in te zien dat de kinderen extra zorg, aandacht en stimulatie nodig hebben. De moeder laat zich hierin ook geen inzicht geven door de hulpverlenende instanties en kan niet naar haar eigen handelen kijken. De ouders geven ook verschillende signalen af over hun relatie. Dit alles maakt volgens de stichting dat de veiligheid van de kinderen bij de moeder niet gewaarborgd kan worden.
De moeder komt niet uit eigen initiatief tot handelen en de stichting twijfelt aan de leer- en trainbaarheid van de moeder. Er is onvoldoende zicht gekomen c.q. ingezet op (het vergroten van) de opvoedvaardigheden van de moeder. De hulp voor de kinderen was aanvankelijk gericht op tot rust komen en fysiek herstel. Bij Herlaarhof heeft daarna EMDR plaatsgevonden en is ouder-kind psychotherapie (OKPT) ingezet, met als doel het herstel van het vertrouwen van de kinderen in de moeder. De moeder heeft het advies om voor zichzelf traumabehandeling te aanvaarden, niet opgevolgd. Daardoor kon het traject van de kinderen en de moeder niet worden voortgezet.
De kinderen hebben een motorische ontwikkelingsachterstand als gevolg van de mishandelingen. Bij [minderjarige 1] bedraagt de achterstand nog 2 à 3 maanden. [minderjarige 2] heeft inmiddels met behulp van fysiotherapie een inhaalslag gemaakt. Hij is op dit moment wel te licht, hetgeen de nodige aandacht vergt. De fysiotherapie is voortgezet met als doel het stimuleren en monitoren van het motorische ontwikkelingsniveau van de kinderen en het stimuleren van het bewegingsinitiatief.
Beide kinderen, met name [minderjarige 1], laten zien dat zij spanningen ervaren na een contact met de moeder. De kinderen maken dan minder geluidjes en zijn minder beweeglijk. Zij bevriezen als het ware, terwijl zij met hun ogen wantrouwend de omgeving volgen. [minderjarige 1] slaapt die avonden slecht en wordt overstuur wakker. [minderjarige 1] heeft de volgende dag fysiotherapie nodig om de spanningen in zijn lijfje te behandelen. Dat de kinderen tijdens de contactmomenten normaal op de moeder reageren, kan het gevolg zijn van het feit dat de moeder ondersteund en aangestuurd wordt door een medewerker van Combinatie Jeugdzorg en het feit dat een voor de kinderen vertrouwd persoon (de pleegmoeder) bij de contactmomenten aanwezig is.
Gezien de belangen van de kinderen, het belang van het voortzetten van de behandeling en de leeftijdsfase van de kinderen waarbij continuïteit in het hechtingsproces van groot belang is, is de stichting van mening dat thuisplaatsing op dit moment niet tot de mogelijkheden behoort. De stichting heeft in december 2014, vóór de bestreden beschikking, een opvoedbesluit genomen, aangezien de kinderen toen een half jaar uithuisgeplaatst waren en recht hadden op duidelijkheid omtrent hun perspectief.
Bij de pleegouders ervaren de kinderen een veilige en gestructureerde opvoedsituatie. Volgens de stichting bestaat er een risico op ‘hertraumatisering’, als de kinderen op dit moment opnieuw overgeplaatst zouden worden.