In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder over haar dochter, [de dochter]. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, voerde aan dat zij in de afgelopen jaren was gegroeid en dat de rechtbank was uitgegaan van verouderde en irrelevante informatie. De moeder had sinds 6 oktober 2011 een ondertoezichtstelling van bureau jeugdzorg en haar dochter was sinds 28 februari 2012 uit huis geplaatst. De rechtbank had de moeder ontheven van het gezag over [de dochter] op basis van haar ongeschiktheid om haar opvoedingsplicht te vervullen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 maart 2015 zijn zowel de moeder als vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de William Schrikker Stichting gehoord. De moeder stelde dat zij voldoende had samengewerkt met hulpverlening en dat er geen recente onderzoeksresultaten waren die haar ongeschiktheid zouden aantonen. De Raad voor de Kinderbescherming en de stichting wezen echter op de problematiek van de moeder en de hechtingsproblematiek van [de dochter]. Het hof oordeelde dat de moeder niet in staat was om aan de opvoedingsbehoeften van [de dochter] te voldoen en dat de ontheffing van het gezag in het belang van het kind was.
Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en oordeelde dat het belang van [de dochter] zwaarder woog dan het belang van de moeder. De moeder blijft echter de moeder van [de dochter] en heeft rechten als ouder, ook al is zij ontheven van het gezag. Het hof benadrukte dat het contact tussen de moeder en [de dochter] belangrijk blijft en dat de stichting zal blijven kijken naar de mogelijkheden voor omgang.