ECLI:NL:GHSHE:2015:1385

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
17 april 2015
Zaaknummer
F 200.162.808_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de ouders van een minderjarige dochter, die sinds 28 oktober 2011 onder toezicht staat van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De ouders hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 oktober 2014 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van hun dochter is verlengd. De ouders stellen dat er sinds 2011 geen sprake meer is van huiselijk geweld en dat de gronden voor de uithuisplaatsing niet meer aanwezig zijn. Ze beweren dat hun dochter, die in een pleeggezin verblijft, bij hen kan worden opgevoed met de nodige hulp en begeleiding.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 maart 2015 zijn de ouders, bijgestaan door hun advocaat, en vertegenwoordigers van de stichting gehoord. De stichting heeft betoogd dat de ouders niet in staat zijn om de opvoedbehoeften van hun dochter te vervullen, en dat de huidige pleegouders beter aansluiten bij haar behoeften. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet belast is met het ouderlijk gezag en hem niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de uithuisplaatsing van de dochter noodzakelijk werd geacht voor haar verzorging en opvoeding.

Het hof heeft overwogen dat de ouders, ondanks hun verzoek om meer onderzoek naar de mogelijkheden voor een thuisplaatsing, niet in staat zijn om de zorg voor hun dochter op zich te nemen. De belangen van de minderjarige staan voorop, en het hof achtte een nieuw onderzoek onnodig belastend voor de dochter. De beslissing van de rechtbank om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, werd door het hof bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 9 april 2015
Zaaknummer : F 200.162.808/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/284653/ JE RK 14/1542MZ04MZ13
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
en
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. J.W. Weehuizen,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
Als belanghebbende kan worden aangemerkt:
- familie [de pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders van nader te noemen [de dochter]).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 oktober 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 januari 2015, hebben de ouders verzocht (zo begrijpt het hof:) dat het hof voormelde beschikking zal vernietigen, voor zover daarbij de machtiging tot plaatsing van nader te noemen [de dochter] in een verblijf pleegouder 24-uurs met ingang van 28 oktober 2014 voor de duur van de ondertoezichtstelling is verlengd, en, opnieuw rechtdoende, het inleidende verzoek in zoverre zal afwijzen, althans de machtiging in duur zal beperken, althans zal bepalen dat nader onderzoek dient plaats te vinden naar de vraag of [de dochter] door de ouders zelf kan worden verzorgd en opgevoed.
2.2.
Er is binnen de daarvoor gestelde termijn geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 maart 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de ouders, bijgestaan door mr. J.W. Weehuizen;
  • de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger stichting 1] en de heer [vertegenwoordiger stichting 2].
2.3.1.
Hoewel behoorlijk opgeroepen, is namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) niemand ter zitting verschenen. De pleegouders zijn evenmin ter terechtzitting verschenen, hoewel eveneens daartoe behoorlijk opgeroepen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 oktober 2014;
  • het faxbericht van de stichting d.d. 11 maart 2015, met als bijlagen:
- het ‘Plan van Aanpak’ d.d. 10 juli 2014;
- de ‘Evaluatie OTS verlenging’, ondertekend d.d. 19 augustus 2014;
- een ‘aanwijzing vaststelling bezoekregeling’ d.d. 19 december 2014; en
- een rapport van de raad d.d. 18 december 2014;
- het faxbericht van de stichting d.d. 12 maart 2015, met als bijlagen:
- de ‘inhoudelijke onderbouwing bij het rekest VOTS’ (ten behoeve van het ongeboren kind van de moeder) van de raad d.d. 2 maart 2015; en
- de ‘Eindevaluatie’ betreffende nader te noemen [de dochter] d.d. 21 maart 2012.
- het faxbericht van de stichting d.d. 17 maart 2015, met als bijlage de pleitnota van de stichting.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de affectieve relatie van de ouders is op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] geboren [de dochter] (hierna te noemen: [de dochter]). De moeder is belast met het gezag.
3.2.
[de dochter] staat sinds 28 oktober 2011 onder toezicht van de stichting. De ondertoezichtstelling is (bij de bestreden beschikking) laatstelijk verlengd tot 28 oktober 2015.
3.3.
[de dochter] is op grond van een daartoe strekkende machtiging uit huis geplaatst in een verblijf pleegouder 24-uurs. Zij verblijft sedert 13 september 2013 in het huidige pleeggezin
.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de aan de stichting verleende machtiging verlengd met ingang van 28 oktober 2014 voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.5.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - aan dat er sinds 2011 geen sprake meer is geweest van (huiselijk) geweld, zodat de gronden die tot de uithuisplaatsing hebben geleid thans niet meer aanwezig zijn. Het bij [de dochter] geconstateerde trauma en de hechtingsproblematiek vloeien volgens de ouders voort uit de vele verplaatsingen van [de dochter] en is niet aan ouders te wijten. Er is naar de mening van de ouders onvoldoende onderzocht of zij zelf in staat zijn de opvoeding van [de dochter] ter hand te nemen. De ouders stellen daartoe in staat te zijn met de nodige hulp en begeleiding, waarvoor zij open staan. De ouders verwachten thans hun tweede kind. De bedoeling is dat de ouders in de vorm van begeleid wonen zelf voor de verzorging en opvoeding van dat kind zullen zorgdragen. Zij zijn van mening dat niet valt in te zien waarom [de dochter] daarbij niet kan aansluiten.
3.7.
De stichting voert ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. [de dochter] is een normaal begaafd meisje van vier jaar oud. Zij woont sinds september in een perspectief biedend pleeggezin, waar zij zich goed heeft ingevoegd. In september 2013 is behandeling van start gegaan bij Herlaarhof vanwege zorgen om mogelijke traumatisering en hechtingsproblematiek. Het was niet mogelijk om dit traject met ouders samen uit te voeren, omdat de ouders bij de schuldvraag blijven hangen. Ze begrijpen het behandeltraject niet en kunnen [de dochter] en haar behoeften niet centraal stellen vanwege hun eigen problematiek. Herlaarhof heeft aangegeven dat een angstige hechtingsstijl zichtbaar is bij [de dochter] en dat zij hiervoor extra aandacht nodig heeft. De ouders hebben niet de pedagogische en intellectuele vermogens om [de dochter] te bieden wat zij nodig heeft, aldus de stichting.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
ontvankelijkheid vader
3.8.1.
Het hof stelt op grond van de stukken vast dat de vader niet is belast met het ouderlijk gezag over [de dochter]. Het hof zal hem om die reden niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep. Wel is de vader door het hof aangemerkt als informant in deze procedure. De vader is bij de behandeling ter zitting uit dien hoofde bijzondere toegang verleend.
omvang van het hoger beroep
3.8.2.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de (verlenging van de) ondertoezichtstelling.
De onderhavige beschikking ziet uitsluitend op de door de rechtbank gegeven verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
toepasselijk recht
3.8.3.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen in werking getreden. Op grond van artikel 28 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek geldt dat gedingen inzake een ondertoezichtstelling - daaronder begrepen gedingen inzake uithuisplaatsingen, nu een uithuisplaatsing de invulling van een ondertoezichtstelling betreft - volgens het oude recht worden afgedaan. Nu het inleidende verzoekschrift is ingediend op 20 augustus 2014, is artikel 1:261 van het Burgerlijk Wetboek (BW oud), zoals dat gold tot 1 januari 2015 van toepassing in de onderhavige zaak.
inhoudelijke beoordeling
3.8.4.
Op grond van artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een machtiging verlenen om een onder toezicht gestelde minderjarige uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.5.
[de dochter] verblijft sinds september 2013 in het huidige biedende pleeggezin. Zij is geplaatst in een perspectief biedend pleeggezin nadat uit een O&O traject (observatie en oriëntatie) door de pleegzorgorganisatie Oosterpoort was gebleken dat de ouders niet konden voldoen aan de opvoedbehoeften van [de dochter]. Door hun persoonlijkheidskenmerken en hun verstandelijk niveau zijn de ouders, zo volgt uit het observatieonderzoek, niet in staat om [de dochter] op sociaal-emotioneel gebied de zorg, opvoeding en begeleiding te geven die zij nodig heeft om zich goed te blijven ontwikkelen en de therapie bij Herlaarhof te waarborgen en te ondersteunen. Weliswaar hebben de ouders aangegeven dat er geen sprake meer is van huiselijk geweld en dat de bij [de dochter] aanwezige kindeigen problematiek niet aan hen te wijten is, maar dat doet niet af aan de bevindingen in het kader van het O&O traject. Het hof acht terugplaatsing in het gezin van de biologische ouders in strijd met de belangen van [de dochter]. De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking op goede gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, geoordeeld dat de uithuisplaatsing van [de dochter] noodzakelijk was en diende te worden gecontinueerd.
3.8.6.
Het hof overweegt in aanvulling daarop dat inmiddels door de stichting een gezag beëindigende maatregel is aangevraagd. In dat verband is door de raad onderzoek gedaan naar de noodzaak voor een verderstrekkende maatregel. Uit het naar aanleiding daarvan opgemaakte raadsrapport van 18 december 2014 blijkt dat [de dochter] op sociaal-emotioneel gebied zorgen laat zien. In haar jonge leventje heeft zij acht verplaatsingen meegemaakt. GGZ Herlaarhof heeft aangegeven dat er bij [de dochter] sprake is van hechtingsproblematiek en trauma. [de dochter] is een kwetsbaar en beschadigd meisje dat gebaat is bij een rustige, stabiele opvoedomgeving, waar geen wisselingen meer plaatsvinden en waarin duidelijkheid en veiligheid wordt geboden. Gezien [de dochter] hechtingsproblematiek en kwetsbaarheid doet dit een extra beroep op de opvoedvaardigheden van haar verzorgers, omdat [de dochter] vanwege haar angstige hechting een bijzondere opvoedbehoefte heeft wat betreft afstand en nabijheid. De pleegouders sluiten goed aan bij deze behoefte, aldus de raad.
Naar het oordeel van het hof staat op grond van de stukken alsmede van hetgeen ter terechtzitting door de stichting naar voren is gebracht, vast dat de ouders ook thans niet in staat zijn te voldoen aan de opvoedbehoeften van [de dochter], zodat de noodzaak voor de uithuisplaatsing is gegeven.
Hieraan doet niet af dat voor het kind waarvan moeder zwanger wordt bezien of ouders in staat zijn de opvoeding en verzorging zelf ter hand te nemen, met behulp van diverse vormen van hulpverlening. Het hof is van oordeel dat het feit dat ouders de kans krijgen om (binnen de setting van begeleid wonen) te laten zien dat zij voor hun op komst zijnde kind zelf kunnen zorgen, niet maakt dat zij ook de verantwoordelijkheid van [de dochter] verzorging en opvoeding weer op zich kunnen nemen. Het verzoek van ouders om meer onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor een thuisplaatsing van [de dochter], binnen het verband van de setting waarin de ouders zullen gaan wonen met hun tweede kind, dient naar het oordeel van het hof, onder verwijzing naar het voorgaande, in het belang van [de dochter] te worden afgewezen. Het hof wijst er op dat de hiervoor weergegeven bevindingen van de raad in het raadsrapport van 18 december 2014, door de ouders ter zitting niet zijn bestreden. Een nieuw onderzoek acht het hof niet aangewezen en voor [de dochter] onnodig belastend. Dit temeer nu het gevraagde onderzoek kan leiden tot onrust en onzekerheid hetgeen tegen de belangen van [de dochter] indruist.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 oktober 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en M.K. de Menthon Bake en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2015.