In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de ouders van een minderjarige dochter, die sinds 28 oktober 2011 onder toezicht staat van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De ouders hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 oktober 2014 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van hun dochter is verlengd. De ouders stellen dat er sinds 2011 geen sprake meer is van huiselijk geweld en dat de gronden voor de uithuisplaatsing niet meer aanwezig zijn. Ze beweren dat hun dochter, die in een pleeggezin verblijft, bij hen kan worden opgevoed met de nodige hulp en begeleiding.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 maart 2015 zijn de ouders, bijgestaan door hun advocaat, en vertegenwoordigers van de stichting gehoord. De stichting heeft betoogd dat de ouders niet in staat zijn om de opvoedbehoeften van hun dochter te vervullen, en dat de huidige pleegouders beter aansluiten bij haar behoeften. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet belast is met het ouderlijk gezag en hem niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de uithuisplaatsing van de dochter noodzakelijk werd geacht voor haar verzorging en opvoeding.
Het hof heeft overwogen dat de ouders, ondanks hun verzoek om meer onderzoek naar de mogelijkheden voor een thuisplaatsing, niet in staat zijn om de zorg voor hun dochter op zich te nemen. De belangen van de minderjarige staan voorop, en het hof achtte een nieuw onderzoek onnodig belastend voor de dochter. De beslissing van de rechtbank om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, werd door het hof bevestigd.