4.27 (…)Uit hetgeen in conventie is overwogen, volgt dat vast is komen te staan dat [geïntimeerde] in gebreke is gebleven met het(zoals het hof “
de” leest)
nakomen van een aantal verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst. De rechtbank zal dan ook met inachtneming van hetgeen zij in conventie overwogen heeft, de onder 1. gevraagde verklaring voor recht toestaan. [appellante] heeft verder gesteld dat zij schade heeft geleden als gevolg van het niet nakomen van deze contractsverplichtingen. Zo is sprake van winstderving als gevolg van geannuleerde opdrachten en van gemiste opdrachten die thans via Leiro worden geleverd. Ook is sprake van indirecte schade. Met deze stellingen heeft [appellante] (…) voldoende aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van het niet nakomen van (…) deze contractsverplichtingen schade heeft geleden. (…)
Met [geïntimeerde] is de rechtbank van oordeel, dat de onder 4. genoemde verklaring voor recht te onbepaald is om voor toewijzing in aanmerking te komen. (…)”.
Het dictum van het vonnis in voorwaardelijke reconventie van 4 maart 2009 houdt in, voor zover hier van belang:
“(…)
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] in gebreke is gebleven met de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst van 7 juli 2006 onder verwijzing naar het sub 4.27 overwogene en veroordeelt [geïntimeerde] tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet (…)”.
De rechtbank heeft het vonnis in de voorwaardelijke reconventie uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
d. De brief van 26 mei 2009 (productie 9 bij de inleidende staat van kosten) van de raadsman van [appellante] aan [geïntimeerde] houdt onder meer het volgende in:
“(…)
Mijn cliente heeft naar aanleiding van het vonnis u bij schrijven van 26 maart jl. voorgesteld tot een regeling te komen voor vergoeding van de geleden schade waarbij zij tevens heeft aangegeven dat zij zich gedwongen ziet de door u herhaaldelijk ingeroepen ontbinding te aanvaarden (…)
Vervolgens hebt u in antwoord daarop een ommezwaai gemaakt. Nu pretendeert u dat de overeenkomst opnieuw geldend is (…)
Mijn cliënt is er van overtuigd dat uw aanbod tot naleving van het vonnis een instrumenteel karakter heeft, (…) Namens mijn cliënte ontbind ik de overeenkomst van 7 juni 2006 op grond van uw ernstige gebreken in de nakoming van deze overeenkomst. (…)”.
e. Bij arrest van dit hof van 18 oktober 2011 heeft het hof, voor zover hier relevant, het vonnis van 4 maart 2009 bekrachtigd. Bij arrest van 13 september 2013 heeft de Hoge Raad geoordeeld, kort gezegd, dat het oordeel van dit hof in het arrest van 18 oktober 2011 dat aan de zijde van [geïntimeerde] sprake was van een leveringsstop onvoldoende is gemotiveerd. De Hoge Raad heeft het arrest vernietigd.
4.3.1[appellante] heeft bij in de aan [geïntimeerde] betekende staat van kosten, schaden en renten gevorderd dat de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad [geïntimeerde] zal veroordelen om aan haar te betalen € 577.237,65, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2008 subsidiair vanaf 4 maart 2009 meer subsidiair vanaf de datum dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede de kosten van de conservatoire beslagen zoals nog nader te specificeren, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure. [appellante] heeft in eerste aanleg bij akte van 21 december 2011 haar eis gewijzigd. [geïntimeerde] heeft bezwaar gemaakt tegen die wijziging. De rechtbank heeft op dit bezwaar (nog) niet expliciet beslist.
4.3.2De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 23 november 2011 overwogen dat [appellante] in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 4 maart 2009 zich op het standpunt heeft gesteld dat [geïntimeerde] wanprestatie had gepleegd door de leveringen zonder geldige reden stop te zetten en door in strijd met de exclusiviteitsbepalingen in de overeenkomst aan andere Spaanse ondernemingen bepaalde producten te leveren (r.o. 4.3). [appellante] heeft niet betoogd dat de overeenkomst vanwege deze tekortkomingen geheel of gedeeltelijk moeten worden ontbonden en dat [geïntimeerde] gehouden is de schade die [appellante] daardoor heeft geleden te vergoeden. [appellante] heeft in de onderhavige procedure, aldus de rechtbank verder, echter aan de door haar gevorderde schadevergoeding ten grondslag gelegd dat zij deze schade heeft geleden als gevolg van de wanprestatie en als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst vanwege deze wanprestatie (r.o. 4.2). De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat het haar voorkomt dat de thans door [appellante] gevorderde schade niet is gegrond op de grondslag die in de hoofdprocedure aan de orde is geweest. Partijen zijn vervolgens in staat gesteld zich daarover uit te laten.
Bij het tussenvonnis van 9 mei 2012 heeft de rechtbank vervolgens geoordeeld dat in de onderhavige schadestaatprocedure niet voor het eerst de schade als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst aan de orde kan worden gesteld (r.o. 2.9.3), omdat dit in strijd is met de verhouding tussen de hoofdprocedure en de schadestaatprocedure. Zij heeft verder overwogen dat de (mogelijk) door [appellante] geleden schade op grond van de door de rechtbank in het vonnis van 4 maart 2009 vastgestelde wanprestatie door de schending van het exclusief importeurschap op 26 mei 2009 (zie r.o. 4.2 sub d in dit arrest) tot een einde kwam omdat toen door de ontbinding van de overeenkomst door [appellante] dat exclusief importeurschap verviel. [appellante] is vervolgens in staat gesteld om onderscheid te maken tussen de door haar geleden schade als gevolg van de wanprestatie enerzijds en de schade als gevolg van de ontbinding anderzijds.