ECLI:NL:GHSHE:2015:1336

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 april 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
20-001399-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing op de openbare weg met geweld tegen drie slachtoffers

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor het meermalen plegen van afpersing door twee verenigde personen, waarbij drie relatief jonge slachtoffers onder bedreiging met geweld gedwongen werden tot afgifte van hun telefoons en portemonnees. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en reclasseringstoezicht. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een zwaardere straf van 24 maanden heeft geëist. De verdachte ontkende het ten laste gelegde feit en zijn raadsman heeft vrijspraak bepleit. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte het bewezen verklaarde feit heeft gepleegd, op basis van de verklaringen van de slachtoffers en getuigen, alsook de omstandigheden van de zaak.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die door zijn handelen is veroorzaakt. De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001399-14
Uitspraak : 2 april 2015
TEGENSPRAAK
Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zitting houdende te Roermond, van 16 april 2014 in de strafzaak met parketnummer 03-720015-13 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Zuid-Oost, locatie Roermond.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van – kort gezegd – het meermalen plegen van afpersing door twee verenigde personen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en reclasseringstoezicht, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de [benadeelde partij 1] geheel toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de [benadeelde partij 2] is gedeeltelijk toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen geheel worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte heeft ontkend het ten laste gelegde feit te hebben gepleegd. Zijn raadsman heeft vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 december 2012 te Roosteren, in elk geval in de gemeente Echt-Susteren, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van de hierna te noemen goederen en/of geld, in elk geval enig goed en/of enig bedrag aan geld, geheel of ten dele toebehorende aan de hierna te noemen rechthebbende(n), in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en wel:
- een portemonnee (inhoudende o.a. een id-bewijs, een bankpas, een schoolpas, een VLD lidkaart en/of EURO 45,-) in elk geval enig goed en/of enig bedrag aan geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of
- een portemonnee (inhoudende o.a. een KBC bankpas, een id-bewijs, een ziekenhuispas, een medicart, een studentenpas en/of EURO 10,-) en/of een GSM (merk Samsung, type Corby) in elk geval enig goed en/of enig bedrag aan geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of
- een portemonnee (inhoudende o.a. een id-bewijs, waardepapieren en/of een rijbewijs) en/of een GSM (merk Apple, type i-Phone 4S) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3],
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] hebben/heeft gericht, althans naar hen heeft gewezen en daarbij hebben/heeft gezegd dat ze alles moesten inleveren, althans woorden van soortgelijke strekking, zulks terwijl dit feit werd gepleegd op de Maaseikerweg, in elk geval op de openbare weg.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 december 2012 te Roosteren met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van de hierna te noemen goederen en geld, toebehorende aan de hierna te noemen rechthebbenden, en wel:
- een portemonnee (inhoudende een id-bewijs, een bankpas, een schoolpas, een VLD lidkaart en EURO 45,-) toebehorende aan [slachtoffer 1] en
- een portemonnee (inhoudende een KBC bankpas, een id-bewijs, een ziekenhuispas, een medicart, een studentenpas en EURO 10,-) en een GSM, merk Samsung, type Corby, toebehorende aan [slachtoffer 2] en
- een portemonnee (inhoudende een id-bewijs, waardepapieren en een rijbewijs) en een GSM, merk Apple, type i-Phone 4S, toebehorende aan [slachtoffer 3],
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op genoemde [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gericht en daarbij heeft gezegd dat ze alles moesten inleveren, althans woorden van soortgelijke strekking, zulks terwijl dit feit werd gepleegd op de openbare weg.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen [1]
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierna genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
A. Op 2 december 2012 heeft [slachtoffer 1] de volgende aangifte gedaan (pagina’s 49-51):
Plaats delict: Roosteren.
Op zaterdag 1 december 2012 had ik met mijn vrienden [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] afgesproken dat wij naar een feestje in Roosteren zouden gaan. Wij hadden om 22.00 uur afgesproken bij een winkel in Maaseik. Wij waren daar alledrie met de fiets naartoe gekomen en wij fietsten over het fietspad in de richting Roosteren. Het was inmiddels 22.15 uur en wij fietsten vlakbij Roosteren over het fietspad. Ik zag toen dat ons 2 mannen tegemoet kwamen. Toen wij vlakbij waren sprak één van die mannen ons aan.
Wij zijn toen gestopt. Die man zei toen: ‘Kijk jongens, alles afgeven’. Terwijl hij dat zei zag ik dat hij een pistool in zijn hand had en daarmee in onze richting wees. Ik heb toen mijn portemonnee aan hem gegeven. Ik heb gezien dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hun portemonnee en GSM’s afgaven.
In de portemonnee zaten mijn identiteitskaart, een bankpas, schoolpas, VLD lidkaart en € 45,-. Aan niemand werd recht of toestemming gegeven tot het plegen van dit feit.
B. Op 2 december 2012 heeft [slachtoffer 2] de volgende aangifte gedaan (pagina’s 72-76):
Op zaterdag 1 december 2012 omstreeks 22.15 uur reed ik samen met mijn vrienden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] op de fiets. Wij wilden naar een feestje in Roosteren.
Te Roosteren reden wij op het fietspad. Opeens zagen wij twee mannen lopend ons tegemoet komen. Eén van de mannen sprak ons aan om even te stoppen. Wij stopten. Opeens haalde de man met zijn rechterhand een pistool uit zijn jas. Hij richtte met zijn pistool op ons drieën. Vervolgens zei de man dat wij alles moesten inleveren. Hij ging eerst naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 1] gaf hem zijn portemonnee. Vervolgens ging hij naar [slachtoffer 3] en hij gaf zijn GSM en portemonnee. Vervolgens kwam de man met het pistool naar mij en ik gaf hem mijn GSM en mijn portemonnee.
In mijn portemonnee zat:
- KBC bankpas, identiteitskaart, ziekenhuispas, medicart en studentenpas.
Mijn GSM is van het merk Samsung, type Corby. Aan niemand werd recht of toestemming gegeven tot het plegen van dit feit.
Bijlage weggenomen goederen:
- Geld, twee biljetten van 5 euro.
C. Op (naar het hof begrijpt) 2 december 2012 heeft [slachtoffer 3]de volgende
aangiftegedaan (pagina’s 97-101):
Op zaterdag 1 december 2012 omstreeks 22.15 uur fietste ik samen met twee vrienden genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] richting een feest te Roosteren. Toen wij richting Roosteren fietste, zag ik dat mij twee onbekende personen tegemoet kwamen gelopen over het fietspad. Dit was te Roosteren. Wij fietsten over het fietspad.
Ik zag en hoorde dat persoon 1 ons aansprak. Hij hield zijn armen uitgestrekt naast zich om ons de weg te blokkeren. Ik zag dat hij met zijn rechterhand in de binnenzijde van zijn jas greep. Ik zag vervolgens dat hij een pistool van onder zijn jas pakte. Ik zag dat hij het pistool op ons alledrie richtte.
Ik hoorde dat persoon 1 zei: ‘Geef alles wat je hebt’ en ‘GSM en beurs’. [slachtoffer 2] gaf een GSM en zijn portemonnee af aan persoon 1. Ik heb persoon 1 mijn smartphone en portemonnee met inhoud afgestaan. Aan niemand werd recht of toestemming gegeven tot het plegen van dit feit.
Bijlage weggenomen goederen:
- Apple iPhone 4s;
- Identiteitspapieren (legitimatiebewijs);
- waardepapieren; verzekeringspapieren ziekenfonds;
- rijbewijs.
D. Op zondagmiddag 2 december 2012 heeft [slachtoffer 1] in Maaseik op de laadklep van een verhuiswagen de persoon gezien die hem de avond ervoor heeft beroofd, hetgeen blijkt uit de volgende verklaring van [slachtoffer 1] (pagina’s 52- 54):
V: vraag verbalisant
A: antwoord getuige
V: Kunt u vertellen wat u gezien heeft op zondagmiddag 2 december 2012?
A: Ik ben naar café De Vagant gegaan in de Kleine Kerkstraat te Maaseik. Dat was omstreeks 16.50 uur. Ik zag daar in de straat een verhuiswagen staan. Ik zag achter op de laadklep een persoon staan. Er was oogcontact tussen die persoon en mij. Ik herkende die persoon als de persoon die mij zaterdagavond heeft beroofd. Het was de persoon die het geweer vasthield.
Toen kwam [getuige 1]. Hij heeft ook staan kijken naar die persoon die ik herkend had. Die persoon keek mij een beetje paranoia aan en is toen aan de bijrijderszijde in het busje gestapt, waarna het busje is weggereden.
V: Wat was de afstand tussen jou en de verhuiswagen toen jij dat zag?
A: Ongeveer 2 meter.
V: Wat was de lichtgesteldheid op dat moment?
A: Het was nog licht. Hij stond ook vol in het licht. Ik herkende die persoon ook aan zijn kleding want hij droeg nagenoeg dezelfde kleding als die hij de dag ervoor bij de overval droeg.
V: Toen jij die overvallers hebt gezien, tijdens de overval, hoe was toen het licht?
A: Best wel goed. Wij stonden tussen twee lantaarnpalen in en ik kon hen goed zien.
E. Op 11 december 2012 heeft [getuige 1] de volgende verklaring afgelegd (pagina’s 123-125);
V: vraag verbalisant
A: antwoord getuige
V: Kunt u vertellen wat er is gebeurd op zondag 2 december 2012?
A: Ik was met [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] in Maaseik. Toen kreeg ik een keer of 5 een sms van [slachtoffer 1] met de tekst ‘Bel nu’. [slachtoffer 3] heeft met de GSM van [slachtoffer 2] naar [slachtoffer 1] gebeld. [slachtoffer 1] zei dat hij de dader van de overval gezien had en was in paniek.
Ik ben vervolgens meteen met de scooter naar [slachtoffer 1] gereden. Hij stond buiten bij café De Vagant aan de Kleine Kerkstraat te Maaseik. Ik heb mijn scooter geparkeerd vlakbij [slachtoffer 1]. Op dat moment kwam de persoon die door [slachtoffer 1] als mogelijke dader werd herkend naar buiten. [slachtoffer 1] kwam geschrokken over. Ik checkte bij [slachtoffer 1] wie het dan was en [slachtoffer 1] gaf aan dat hij 100% zeker wist dat hij de dader van de overval was. Vervolgens stapte deze persoon in de bus en ik zag dat deze persoon grote ogen opzette en richting [slachtoffer 1] keek. Dit gaf mij de indruk dat hij schrok van de ontmoeting. [slachtoffer 1] keek hem ook recht in de ogen aan. Deze persoon stapte in aan de bijrijderskant van de bus en reed vervolgens weg. Het was meer een klein vrachtwagentje.
V: Wat is er vervolgens gebeurd?
A: Zondagavond 2 december 2012 rond 19.00/19.30 uur heeft mijn vader mij bij De Vagant afgezet. Het eerdergenoemde vrachtwagentje stond wederom daar in de buurt. Toen ik enige tijd later De Vagant uitliep, zag ik de persoon die ik eerder omschreven heb uit [naam] komen lopen en hij stapte in een auto als bestuurder. Het was een Ford met het [kenteken].
Hij kwam uit hetzelfde pand gelopen als eerder die dag. Toen heb ik naar zijn gezicht gekeken en dit had dezelfde vorm, ook zag ik wederom dat hij grote ogen had.
F. De verdachte is op 5 maart 2013 te 13.45 uur aangehouden door de politie (pagina 15), waarna omstreeks 14.40 uur een zoeking heeft plaatsgevonden in zijn woning aan de [adres ] te Echt waarbij het volgende door de politie is bevonden (pagina 27):
Ten tijde van de aanhouding van verdachte reed hij in zijn Ford Mondeo personenauto voorzien van het [kenteken].
G. Op 6 maart 2013 heeft de verdachte bij de politie als volgt verklaard (pagina’s 32-37):
V: vraag verbalisant
A: antwoord verdachte
V: Waar woon je?
A: Echt, [adres ].
V: Hoe lang woon je al in Echt?
A: Ik woon daar vanaf november denk ik.
V: Met wie woon je daar?
A: Ik woon daar alleen.
V: De auto waar je gisteren in reed, van wie is die auto?
A: Dat is mijn auto.
V: Hoe lang heb je die auto al?
A: November/december denk ik.
V: Wie rijden daar nog meer in?
A: Ik alleen.
V: Vertel eens iets over je huidige relatie?
A: Zij woont boven een restaurant.
V: In welke plaats?
A: In Maaseik.
A: Jullie weten hoe dat heet.
V: [naam].
A: Ja.
V: Hoe lang heb je bij haar gewoond?
A: Een paar maanden. Tot ik werd opgepakt op 24 april 2012. Ik heb toen ongeveer zes en een halve maand moeten zitten. Ik heb niet met haar samen gewoond. Ik ben in dat appartement gaan zitten.
A: Toen ik vrijkwam, moest ik in Nederland blijven wonen. Ik ben toen in Echt terecht gekomen.
V: [medeverdachte] heeft ons verteld dat hij jou heeft helpen verhuizen vanuit Maaseik naar Echt. Wanneer is dat precies geweest?
A: Het weekend van zaterdag 1 en zondag 2 december.
V: Hoe was dat precies geregeld? Jullie hadden een vrachtwagentje?
A: Ja.
V: Je zegt dat je op zaterdag en zondag ook verhuisd hebt?
A: Ja, dat klopt. Wij hebben telkens op en neer gereden tussen Echt en Maaseik. Ik had ook nog spullen in Maaseik staan, in het appartement boven [naam].
V: Ken je het adres?
A: Grote Steeg of Kleine Steeg in Maaseik.
V: Ik kan je vertellen dat [naam] ligt aan de [adres 2] in Maaseik.
A: Dan zat ik verkeerd.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De verdachte heeft ontkend het ten laste gelegde feit te hebben gepleegd. Zijn raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs op gronden zoals opgenomen in de door hem ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota.
Op grond van de inhoud van de voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de persoon is geweest die [slachtoffer 1] de middag na de afpersing heeft herkend als de dader van die afpersing. [getuige 1] heeft de door [slachtoffer 1] herkende persoon als bestuurder in een Ford, waarvan het kenteken is genoteerd, zien stappen. Deze auto is bij verdachte in gebruik en verdachte heeft verklaard dat hij de enige is die in die auto rijdt.
Mede bezien in het licht van de overige bewijsmiddelen heeft het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid dan wel de betrouwbaarheid van de herkenning door [slachtoffer 1] van verdachte als de dader van de afpersing. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij zowel op zaterdagavond de afperser als op zondagmiddag de persoon die hij herkende als de afperser (op korte afstand) goed heeft kunnen waarnemen. Het hof acht de herkenning door [slachtoffer 1] dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Hetgeen door de verdediging is aangevoerd maakt dit niet anders.
Het hof verwerpt het verweer strekkende tot vrijspraak. Het merkt daarbij op dat, nu
de fotoconfrontaties niet voor het bewijs worden gebruikt, het verweer dienaangaande onbesproken kan blijven.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof nog kennis genomen van de rapporten van de reclassering d.d. 4 juni 2013 en d.d. 15 december 2014.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op vorenstaande alsmede gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op de volgende omstandigheden:
- de verdachte is blijkens het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 2 februari 2015 eerder onherroepelijk voor het plegen van strafbare feiten veroordeeld, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen;
- de afpersing heeft op de openbare weg in de avonduren plaatsgevonden, hetgeen bijdraagt aan een gevoel van onveiligheid in de maatschappij;
- de afpersing, waarbij ook nog gebruik is gemaakt van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft een behoorlijke impact gehad op de relatief jonge slachtoffers;
- verdachte heeft zich kennelijk bij een en ander slechts laten leiden door financieel gewin.
Alles afwegende, acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Vordering van de [benadeelde partij 1]
De [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingediend strekkende tot vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 194,99. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen en derhalve van rechtswege in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [benadeelde partij 1] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Vordering van de [benadeelde partij 2]
De [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingediend strekkende tot vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 245,47 en van immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. De vordering is derhalve in het geheel opnieuw aan de orde.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de [benadeelde partij 2] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag aan materiële schade van € 245,47 en een bedrag aan immateriële schade van € 1.000,-, in redelijkheid en billijkheid vastgesteld, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Om de gegrondheid van de overige gevorderde immateriële schade te kunnen vaststellen is naar het oordeel van het hof zodanig nader onderzoek noodzakelijk dat dit een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. In zoverre kan de benadeelde partij in de vordering thans niet worden ontvangen en de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 194,99 (honderdvierennegentig euro en negenennegentig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 194,99 (honderdvierennegentig euro en negenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.245,47 (duizend tweehonderdvijfenveertig euro en zevenenveertig cent) bestaande uit € 245,47 (tweehonderdvijfenveertig euro en zevenenveertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.245,47 (duizend tweehonderdvijfenveertig euro en zevenenveertig cent) bestaande uit € 245,47 (tweehonderdvijfenveertig euro en zevenenveertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. P.M. Frielink, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.G.W.M. van der Vleuten, griffier,
en op 2 april 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar bewijsmiddelen uit het voor fotokopie conform origineel getekende doorgenummerde dossier van de regiopolitie Limburg Noord, district Midden-Limburg, basiseenheid Echt-Susteren/Roerdalen, OPS-dossiernummer 2013040602, sluitingsdatum 8 mei 2013, pagina’s 1-193, houdende ambtsedige en door daartoe bevoegde verbalisant(en) in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.