ECLI:NL:GHSHE:2015:1298

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
13 april 2015
Zaaknummer
HR 200.161.355_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de beslagvrije voet in het kader van remigratievergoeding Bosnië-Herzegovina

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om de bepaling van de beslagvrije voet voor een in Bosnië-Herzegovina wonende man, hierna te noemen [geïntimeerde], die een AOW-pensioen ontving en eerder een remigratievergoeding had ontvangen. De gemeente Breda had executoriaal beslag gelegd op de remigratievergoeding van [geïntimeerde] vanwege een vordering uit hoofde van uitkeringsfraude. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had in eerste aanleg de beslagvrije voet vastgesteld op € 870,01 per maand, maar de gemeente was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. Het hof constateerde dat [geïntimeerde] samenwoont met zijn partner en zorg draagt voor haar minderjarige zoon. De gemeente betwistte de hoogte van de door de rechtbank vastgestelde beslagvrije voet en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte was uitgegaan van bepaalde feiten. Het hof heeft de argumenten van de gemeente in overweging genomen, maar oordeelde dat de gemeente onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de beslagvrije voet vastgesteld op € 730,73 per maand met ingang van 26 september 2014 tot en met 31 december 2014, en op € 737,75 per maand met ingang van 1 januari 2015. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de persoonlijke omstandigheden van de schuldenaar bij de bepaling van de beslagvrije voet.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 9 april 2015
Zaaknummer: HR 200.161.355/01
Zaaknummer eerste aanleg: 3301496 OV VERZ 14-4280
in de zaak in hoger beroep van:
de gemeente Breda,
zetelende te
Breda,
appellante,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. E.P.C. Duinkerke,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te
[woonplaats], Bosnië-Herzegovina,
verweerder,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. C.J.M. Veth.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, kanton Breda, van 26 september 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 december 2014, heeft de gemeente verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog de beslagvrije voet voor [geïntimeerde] ten aanzien van de vorderingen waarvoor de gemeente executoriaal beslag is gelegd met terugwerkende kracht tot 26 september 2014 vast te stellen op € 605,62 per maand, althans een door het hof vast te stellen bedrag, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 maart 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de heer [vertegenwoordiger gemeente] namens de gemeente, bijgestaan door mr. Duinkerke;
  • [geïntimeerde], bijgestaan door mr. Veth.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 18 september 2014;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van [geïntimeerde] d.d. 26 februari 2015, ingekomen ter griffie d.d. 27 februari 2015;
  • de brief van [betrokkene] d.d. 17 januari 2014, gemaild naar de griffie op 10 maart 2015;
  • de ter zitting door de gemeente overgelegde stukken, te weten een beroepschrift d.d. 31 augustus 2011 met producties;
  • het indieningsformulier d.d. 12 maart 2015 en de brief d.d. 12 maart 2015, beide ingekomen ter griffie op 16 maart 2015.

3.De beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
  • [geïntimeerde] , geboren op [geboortedatum] 1948, is in 2005 na vele jaren in Nederland te hebben gewoond, naar Bosnië-Herzegovina teruggekeerd. Tot 4 februari 2014 ontving [geïntimeerde] van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) een remigratievergoeding vermeerderd met een tegemoetkoming ziektekosten.
  • Op 2 december 2010 heeft de gemeente executoriaal derdenbeslag gelegd onder de SVB op de remigratievergoeding van [geïntimeerde]. De gemeente had/heeft een vordering op [geïntimeerde] uit hoofde van uitkeringsfraude. De beslagvrije voet is toen vastgesteld op nihil, zodat de volledige remigratievergoeding van [geïntimeerde] onder het beslag viel.
  • Bij beschikking van 1 juni 2011 heeft de kantonrechter de beslagvrije voet vastgesteld op € 138,81 per maand. Van deze beschikking is hoger beroep ingesteld.
  • Bij beschikking van 31 januari 2012 heeft dit hof de beslagvrije voet vastgesteld op
€ 376,-- per maand met ingang 1 september 2011.
- Met ingang van 4 februari 2014 ontvangt [geïntimeerde] een AOW-pensioen ten bedrage van € 844,07 bruto per maand. Ook op het AOW-pensioen van [geïntimeerde] heeft de gemeente executoriaal beslag gelegd.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank de beslagvrije voet voor [geïntimeerde] ten aanzien van de vordering waarvoor door de gemeente executoriaal beslag is gelegd met ingang van 26 september 2014 vastgesteld op
€ 870,01 per maand.
3.3.
De gemeente kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. Allereerst betwist de gemeente de volgende door de rechtbank als vaststaand aangenomen feiten:
- dat mevrouw [de huidige partner] geen eigen inkomen heeft;
- dat [geïntimeerde] naast zijn AOW-pensioen geen andere inkomsten heeft.
(De gemeente heeft ter zitting van dit hof verklaard niet meer te betwisten dat [geïntimeerde] samenwoont met mevrouw [de huidige partner] en tevens de zorg heeft voor haar minderjarige zoon.)
Daarnaast heeft de gemeente aangevoerd -zo begrijpt het hof naar aanleiding van de op vragen van het hof gegeven antwoorden inzake de formulering van de tweede grief- dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van 90% van de som van de remigratievergoeding en de tegemoetkoming ziektekosten. Het zou volgens de gemeente moeten gaan om 90% van alleen de remigratievergoeding. Ook is de gemeente van mening dat de rechtbank de beslagvrije voet ten onrechte (nogmaals) heeft verhoogd met de premie van een zorg-verzekering, nu niet is gebleken dat [geïntimeerde] daadwerkelijk een zorgverzekering heeft afgesloten en er geen bewijs is dat de zorgverzekeringspremie in Bosnië-Herzegovina € 125,- per persoon per maand bedraagt. De verhoging van de beslagvrije voet met betrekking tot de woonkosten dient volgens de gemeente voorts geen € 154,22 te bedragen maar € 115,89, uitgaande van een kale huur van 400 KM (Bosnische Mark).
3.3.1.
Het samenwonen met mevrouw [de huidige partner] en de zorg voor haar minderjarige zoon worden niet langer betwist. De gemeente betwist nog wel dat mevrouw [de huidige partner] geen eigen inkomsten zou hebben en dat [geïntimeerde] naast zijn AOW-pensioen geen andere inkomsten zou hebben. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij gewezen op een aantal onduidelijkheden en tegenstrijdigheden met betrekking tot de door [geïntimeerde] verstrekte gegevens. Zij heeft het beroepschrift (met bijlagen) d.d. 31 augustus 2011 van de eerdere procedure bij dit hof overgelegd. In dit beroepschrift is aangevoerd dat [geïntimeerde] met ingang van 1 september 2011 is gaan samenwonen met ene mevrouw [vermoedelijke partner] en haar zoon [minderjarige] (geboortedatum [geboortedatum] 2001). In de brief van de SVB van 24 februari 2015 (bijlage bij de brief van mr. Veth van 26 februari 2015) staat dat [geïntimeerde] op het ‘formulier levensbewijs’ van 24 januari 2011 heeft aangegeven te zijn gaan samenwonen met mevrouw [de huidige partner] en dat dat is aangevangen op 18 mei 2006 of 18 mei 2008. Er is in die procedure een huurovereenkomst van 17 augustus 2011 overgelegd (productie 5 van het beroepschrift van 31 augustus 2011) waarop [de huidige partner] als verhuurder staat vermeld en [geïntimeerde] als huurder en een kale huur van 250 BAM voor het adres [adres 1] te [plaats 1]. Uit de verklaring van 23 januari 2013 van het arbeidsbureau te [plaats 1] (productie 6 verzoekschrift eerste aanleg) waarin staat dat mevrouw [de huidige partner] sinds 23 januari 2013 als werkloze bij het bureau is ingeschreven, blijkt het adres van mevrouw [de huidige partner] [adres 1] te zijn. Volgens het beroepschrift van 31 augustus 201 was de huur van [geïntimeerde] voorheen 109,50 BAM.
In afwijking van het beroepschrift, waarin zij had verzocht om vaststelling van een beslagvrije voet van € 605,62, heeft de gemeente ter zitting verklaard het hof te verzoeken een beslagvrije voet vast te stellen van € 632,88, nu zij in haar berekening eerder ten onrechte rekening heeft gehouden met een bedrag van € 88,63 (in plaats van € 115,89) inzake de verhoging van de beslagvrije voet met betrekking tot de woonkosten.
3.4.
[geïntimeerde] heeft ter zitting van dit hof verklaard dat hij sinds hij het AOW-pensioen ontvangt verplicht is verzekerd in Nederland, nu een ziektekostenverzekering in het pensioen zou zijn begrepen. Dit blijkt, aldus [geïntimeerde], uit het feit dat hij, als hij bij de apotheek zijn medicijnen ophaalt, slechts de eigen bijdrage hoeft te betalen. Hij is in 2008 gaan samenwonen met mevrouw [de huidige partner] en haar zoon op het adres [adres 2] te [plaats 2]. Volgens hem heeft mevrouw [de huidige partner] haar oude adres [adres 1], dat van haar
-inmiddels overleden- ex-echtgenoot was, nooit verhuurd. Wel staat ze nog steeds ingeschreven op dit adres. De huidige huur van [geïntimeerde] bedraagt 400 KM, zoals ook blijkt uit het door hem in eerste aanleg als productie 3 overgelegde huurcontract van 1 mei 2013 (geldend tot 1 mei 2014) van het adres [adres 2].
3.5.
Het hof heeft [geïntimeerde] tot 26 maart 2015 de gelegenheid gegeven om te reageren op de door de gemeente gestelde onduidelijkheden en tegenstrijdigheden en de inhoud van het ter zitting van dit hof door de gemeente overgelegde beroepschrift (met bijlagen) d.d. 31 augustus 2011.
3.6.
Bij brief van 12 maart 2015 heeft de advocaat van [geïntimeerde] als volgt gereageerd.
Mevrouw [de huidige partner] heet voluit [de huidige partner] en wordt vaak [voornaam 2] genoemd. Zoontje [minderjarige] is op [geboortedatum] 2001 geboren. Een kopie van de geboorteakte is reeds als bijlage overgelegd bij de brief van mr. Veth van 26 februari 2015. Hoe de naam [vermoedelijke partner] in het beroepschrift van 31 augustus 2011 is gekomen kan [geïntimeerde] niet verklaren, maar de naam van het zoontje en zijn geboortedatum komen overeen en “[voornaam 1]” lijkt op “[voornaam 2]”. Waar “[vermoedelijke partner]” staat moet “[de huidige partner]” worden gelezen, aldus de advocaat van [geïntimeerde].
Mevrouw [de huidige partner] woonde - totdat zij in 2008 met haar zoontje bij [geïntimeerde] introk (op het adres [adres 2]) - op het adres [adres 1], in de oude stad van [plaats 2]. Op dit adres, [adres 1], staat zij formeel nog steeds ingeschreven. Het pand [adres 1] was van haar vorige echtgenoot (de heer [de huidige partner]), die omstreeks 2000 is overleden. Toen de heer [de huidige partner] in 2000 overleed werd zijn broer eigenaar. Na de dood van de broer in 2014 is diens zoon weer eigenaar geworden. Mevrouw [de huidige partner] is nooit eigenaar geweest van pand [adres 1]. De huurovereenkomst van 17 augustus 2011 vermeldt correct het formele adres van mevrouw [de huidige partner] “[adres 1]”, maar het is onjuist dat zij het pand zou verhuren aan [geïntimeerde].
De kale huurprijs van het adres waarop [geïntimeerde] met mevrouw [de huidige partner] en haar zoontje woont, [adres 2], bedraagt volgens het (reeds overgelegde) huurcontract van 1 mei 2013 (lopend tot 1 mei 2014) 400 KM in die periode. De huurprijs is volgens [geïntimeerde] niet steeds hetzelfde geweest.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 475 e Rv geldt voor vorderingen van een schuldenaar die, zoals [geïntimeerde], niet in Nederland woont geen beslagvrije voet, tenzij hij aantoont dat hij buiten die vorderingen onvoldoende middelen van bestaan heeft.
3.7.2.
Voor de hoogte van de beslagvrije voet is de leefvorm bepalend. Vast is komen te staan dat [geïntimeerde] in een huurwoning woont samen met zijn nieuwe partner, mevrouw [de huidige partner], en tevens de zorg heeft voor haar minderjarige zoon [minderjarige] (geboren op [geboortedatum] 2001).
Naar het oordeel van het hof heeft de gemeente in het geheel niet nader onderbouwd dat mevrouw [de huidige partner] eigen inkomsten zou hebben. Ook is in het geheel niet onderbouwd dat [geïntimeerde] naast zijn AOW-pensioen andere inkomsten zou genieten. In ieder geval blijkt uit de als productie 4 bij het beroepschrift overgelegde verklaring van 19 februari 2014 dat hij bij het Federaal Instituut voor pensioen- en invaliditeitsverzekering Mostar geen rechten heeft verworven.
Rekening houdend met de levensstandaard ter plaatse, zal in deze zaak voor de berekening van de beslagvrije voet dan ook, conform ook de visie van partijen, 90% van de voor Bosnië-Herzegovina geldende remigratievergoeding voor een samenwonende (vanaf de AOW-leeftijd) het uitgangspunt zijn.
Daarbij zal het hof voorts hanteren het geldende bedrag voor de niet-verzekerde situatie, omdat, naar het oordeel van het hof, door [geïntimeerde] onvoldoende is aangetoond dat hij voor de Nederlandse zorgverzekering verzekerd is. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg is namens [geïntimeerde] nog gezegd dat hij geen zorgverzekering heeft, omdat hij die niet kan betalen en dat hij zou gaan proberen een ziektekostenverzekering in Nederland af te sluiten. Er zijn in hoger beroep geen stukken in het geding gebracht die een bevestiging van een sinds 18 september 2014 gewijzigde situatie inhouden.
Nu in de remigratievergoeding zelf geen (deel)bedrag voor ziektekosten is opgenomen, althans het hof daarvan niet is gebleken, en het er bij de bepaling van de beslagvrije voet om gaat een gerechtvaardigde norm-ondergrens aan middelen van bestaan vast te stellen, zal het hof wel rekening houden met het geldende bedrag aan tegemoetkoming ziektekosten van
€ 108,73. De redenering van de gemeente ‘dat tegemoetkoming in de ziektekosten los staat van de bijstandsnorm en derhalve buiten de berekening van de basisnorm dient te worden gehouden’ (grief 2) volgt het hof dan ook niet.
De te hanteren verhoging met betrekking tot de woonkosten stelt het hof vast op € 115,89 per maand. Hoewel niet alle onduidelijkheden door [geïntimeerde] opgehelderd zijn, acht het hof voldoende aannemelijk dat hij, mevrouw [de huidige partner] en haar zoon wonen op het adres : [adres 2] [plaats 2]. Blijkens de brief van SVB van 30 oktober 2013 (prod. 1 bij oorspronkelijk verzoekschrift dat als productie 1 is overgelegd), de brief van de vorige advocaat van 17 januari 2014 (prod 2 bij oorspronkelijke verzoekschrift), de verklaring belastingkantoor van 19/2/14 (productie 5 bij oorspronkelijke verzoekschrift) en de laatste brief van SVB van 24 februari 2015 is het adres van [geïntimeerde] nog steeds [adres 2]. De huurovereenkomst van 1 mei 2013 (geldend tot 1 mei 2014) betreffende het adres [adres 2], vermeldt een kale huur 400 KM (Bosnische Mark), zijnde € 204,52 per maand. Rekening houdend met een naar de levensstandaard van Bosnië-Herzegovina omgerekende Nederlandse normhuur (vgl. berekening door de gemeente onder grief 3: [ (574,43/1.293,32) x € 199,54 ] van € 88,63, is de te hanteren verhoging dan dus € 204,52 minus € 88,63 =
€ 115,89.
3.7.3.
Het bovenstaande brengt het hof tot de volgende berekening van de beslagvrije voet.
In 2014:
90% van (€ 574,43 -remigratiebedrag Bosnië-Herzegovina voor een samenwonende, zijnde niet verzekerd voor de Nederlandse zorgverzekering- + € 108,73 -tegemoetkoming ziektekosten- = € 683,16) = € 614,84 + € 115,89 –i.v.m. huur hoger dan normbedrag- =
€ 730,73.
In 2015:
90% van (€ 582,22 -remigratiebedrag Bosnië-Herzegovina voor een samenwonende, zijnde niet verzekerd voor de Nederlandse zorgverzekering- + € 108,73 -tegemoetkoming ziektekosten- = € 690,95) = € 621,86 + € 115,89 -i.v.m. huur hoger dan normbedrag- =
€ 737,75.
3.8.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep vernietigen en de beslagvrije voet alsnog met ingang van 26 september 2014 tot en met 31 december 2014 vaststellen op € 730,73 per maand en met ingang van 1 januari 2015 op € 737,75.
De proceskosten van het hoger beroep zullen tussen partijen worden gecompenseerd als hierna bepaald.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 september 2014;
en opnieuw rechtdoende:
stelt de beslagvrije voet voor [geïntimeerde] ten aanzien van de vordering waarvoor door de gemeente executoriaal beslag is gelegd, met ingang van 26 september 2014 tot en met 31 december 2014 vast op € 730,73 per maand en met ingang van 1 januari 2015 op
€ 737,75 per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, L.Th.L.G. Pellis en G. Feddes en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2015.