ECLI:NL:GHSHE:2015:1296

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
10 april 2015
Zaaknummer
F 200.150.801_01 en F 200.150.801_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en toepassing Wsnp

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vaststelling van kinderalimentatie. De man, appellant, heeft in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten, waarin werd bepaald dat hij met ingang van 1 juni 2013 een bijdrage van € 467,77 per maand moest betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kind. De man is toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (Wsnp) en stelt dat hij niet in staat is om aan deze alimentatieverplichting te voldoen. De vrouw, verweerster, heeft de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en verzocht de bestreden beschikking te handhaven.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 maart 2015 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De man heeft aangevoerd dat de Wsnp zijn draagkracht beïnvloedt en dat de bestreden beschikking moet worden geschorst totdat het hof op zijn hoger beroep beslist. De vrouw heeft betwist dat er gronden zijn voor schorsing en stelt dat de rechter altijd een onderhoudsbijdrage kan vaststellen, ongeacht de Wsnp.

Het hof heeft geoordeeld dat de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking moet worden geschorst, gezien de discrepantie tussen de door de rechtbank vastgestelde bijdrage en de bijdrage die het hof in hoger beroep kan vaststellen. Het hof heeft de man opgedragen om een verzoek in te dienen bij de rechter-commissaris in zijn schuldsanering voor een redelijke vaststelling van de kinderalimentatie. De beslissing is op 9 april 2015 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 9 april 2015
Zaaknummers: F 200.150.801/01 en F 200.150.801/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/263422 FA RK 13-2345
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.J. Hüsen,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.E. Teusink.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 april 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 juni 2014, heeft de man verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep gegrond te verklaren en voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de vrouw af te wijzen dan wel de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het hierna nader te noemen minderjarige kind van partijen vast te stellen op een lager bedrag dan € 467,77 per maand en voormelde beschikking te schorsen totdat op het hoger beroep van de man is beslist.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 23 juli 2014, heeft de vrouw verzocht de man in zijn hoger beroep en in zijn schorsingsverzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze als ongegrond af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 maart 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Hüsen;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Teusink.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 24 maart 2014;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de man op 1 september 2014;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de vrouw op 14 januari 2015;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de man op 20 februari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben tot 2010 een affectieve relatie gehad.
Uit deze relatie van partijen is geboren:
- [het kind] (hierna: [het kind]), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats].
De man heeft [het kind] erkend.
[het kind] woont bij de vrouw
.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, bij verstek en zonder eigen onderzoek naar de financiële aspecten, bepaald dat de man met ingang van 1 juni 2013 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] een bedrag van € 467,77 per maand moet voldoen.
3.3.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De grieven van de man betreffen – zakelijk weergegeven – :
- de behoefte van [het kind] (grief 1);
- de draagkracht van de man (grief 2 tot en met 4);
- het schorsingsverzoek van de man ex artikel 360 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) (zaaknummer F 200.150.801/02).
Ten aanzien van het schorsingsverzoek F 200.150.801/02
3.5.
De man voert aan dat hij is toegelaten tot de tot de wettelijke schuldsaneringsregeling op de voet van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), waardoor hij niet in staat is om aan de bestreden beschikking uitvoering te geven. De vrouw heeft naar aanleiding van de bestreden beschikking incassomaatregelen getroffen. De vrouw heeft per brief aan de rechtbank Amsterdam medegedeeld dat zij van mening is dat indien betaling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] uitblijft, dit dient te leiden tot een beëindiging van de Wsnp van de man. De man stelt dat dit tot onevenredige nadelige gevolgen voor hem kan leiden. De man is daarom van mening dat de bestreden beschikking moet worden geschorst totdat door het hof op het hoger beroep is beslist.
3.5.1.
De vrouw is van mening dat er geen gronden aanwezig zijn om het schorsingsverzoek toe te wijzen. Het feit dat de Wsnp van toepassing is, laat onverlet dat de rechter een onderhoudsbijdrage kan vaststellen. De vrouw stelt dat zij geen misbruik maakt van haar bevoegdheid om de bestreden beschikking ten uitvoer te leggen. De vrouw voert daartoe aan dat de bestreden beschikking niet op een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag berust en er na deze beschikking geen feiten zijn voorgevallen of aan het licht zijn gekomen die klaarblijkelijk aan de zijde van de man een noodtoestand doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. De man stelt ter zake het voormelde niets relevants en voornoemde situatie doet zich – naar de mening van de vrouw – niet voor.
3.5.2.
Het hof ziet aanleiding om de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking te schorsen, gelet op de grote discrepantie tussen de door de rechtbank vastgestelde bijdrage en de bijdrage welke het hof in hoger beroep naar verwachting maximaal zal kunnen vaststellen, niet alleen gelet op de Wsnp-regeling waarin de man zich thans bevindt, maar ook gelet op de maximaal in aanmerking te nemen behoefte van [het kind], zoals door het hof hierna voorlopig begroot.
In de hoofdzaak F 200.150.801/01
Ingangsdatum
3.6.
De ingangsdatum van de vastgestelde onderhoudsbijdrage, zijnde 1 juni 2013, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Draagkracht man
3.7.
De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] van € 467,77 per maand per maand te voldoen. De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist.
3.7.1.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Vast staat dat de man op 20 juli 2012 is toegelaten tot de Wsnp. Voorts is gebleken dat op 23 april 2014 de Wsnp van de man is verlengd tot 20 juli 2016. Daarmee staat naar het oordeel van het hof genoegzaam vast dat de man sedert de ingangsdatum van de eventuele bijdrage – 1 juni 2013 – tot heden geen draagkracht heeft (gehad) om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] te voldoen, nu gesteld noch gebleken is dat daartoe het maandelijks vrij te laten bedrag voor de man door de rechter-commissaris is verhoogd. Of er na heden draagkracht is voor het betalen van een bijdrage, zal in eerste instantie afhangen van een beslissing van de rechter-commissaris in de schuldsanering van de man. Het hof zal de man daarom opdragen om een verzoek aan de rechter-commissaris te doen zoals in het dictum hierna vermeld.
Behoefte [het kind]
3.8.
Het hof zal omtrent de behoefte van [het kind] bij eindbeschikking zo nodig nader beslissen, doch begroot op basis van de voorhanden zijnde stukken de behoefte van [het kind], na aftrek van het door de vrouw te ontvangen kindgebonden budget in 2015, voorlopig op
€ 90,-- per maand.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer F 200.150.801/02:
schorst de tenuitvoerlegging van de tussen partijen gewezen beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 24 april 2014;
in de zaak met zaaknummer F 200.150.801/01:
draagt de man op om binnen een week na het wijzen van deze beschikking, onder overlegging van een kopie van deze beschikking, een schriftelijk verzoek aan de rechter-commissaris in zijn schuldsanering te toen tot vaststelling van een door de rechter-commissaris redelijk te achten bedrag wegens door de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige [het kind] voornoemd, met welk bedrag het voor de man vrij te laten maandbedrag met ingang van 1 april 2015 tot het einde van de schuldsanering zal mogen worden verhoogd;
gelast de man om het antwoord van de rechter-commissaris omgaand na ontvangst ter kennis van het hof en de wederpartij te brengen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
28 mei 2015 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, M.C. Bijleveld-van der Slikke en E.L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2015.