In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vaststelling van kinderalimentatie. De man, appellant, heeft in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten, waarin werd bepaald dat hij met ingang van 1 juni 2013 een bijdrage van € 467,77 per maand moest betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kind. De man is toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (Wsnp) en stelt dat hij niet in staat is om aan deze alimentatieverplichting te voldoen. De vrouw, verweerster, heeft de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en verzocht de bestreden beschikking te handhaven.
Tijdens de mondelinge behandeling op 5 maart 2015 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De man heeft aangevoerd dat de Wsnp zijn draagkracht beïnvloedt en dat de bestreden beschikking moet worden geschorst totdat het hof op zijn hoger beroep beslist. De vrouw heeft betwist dat er gronden zijn voor schorsing en stelt dat de rechter altijd een onderhoudsbijdrage kan vaststellen, ongeacht de Wsnp.
Het hof heeft geoordeeld dat de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking moet worden geschorst, gezien de discrepantie tussen de door de rechtbank vastgestelde bijdrage en de bijdrage die het hof in hoger beroep kan vaststellen. Het hof heeft de man opgedragen om een verzoek in te dienen bij de rechter-commissaris in zijn schuldsanering voor een redelijke vaststelling van de kinderalimentatie. De beslissing is op 9 april 2015 openbaar uitgesproken.