De stichting voert in het verweerschrift, - kort samengevat - aan dat [de dochter] en [de zoon] gebaat zijn bij de plaatsing in het pleeggezin. Er is volgens de stichting wel degelijk een traumabehandeling voor [de zoon] in gang is gezet. [de zoon] is gezien door een psychiater en psycholoog van Herlaarhof en er is een (voorlopige) diagnose gesteld. De start van de traumabehandeling is daarmee in de afrondende fase. Wanneer het toekomstperspectief van [de zoon] helder is, kan het EMDR-gedeelte van de behandeling plaatsvinden.
De stichting stelt dat de inzet van het Pedagogisch Model bij kinderen die langdurig uit huis zijn geplaatst, weliswaar niet gebruikelijk is, maar dat het wel tot de mogelijkheden behoort.
Onder een onderzoek naar de thuissituatie vallen verschillende gebieden. Middels het Pedagogisch Model worden de opvoedvaardigheden van moeder en de gehechtheidsrelatie tussen moeder en de kinderen onderzocht. Verder worden de randvoorwaarden rondom de thuissituatie van moeder onderzocht, bijvoorbeeld door gesprekken met de bewindvoerder, de persoonlijke hulpverleners en de medewerkers van het Zorg- en Veiligheidshuis. Het volledig beeld vormt het advies dat de stichting doet bij een verzoek tot verlenging.
De stichting betwist dat het Pedagogisch Model voor [de zoon] is beëindigd naar aanleiding van één bezoek bij moeder thuis. Aan dit besluit lagen oorzaken vanuit [de zoon] ten grondslag.
Volgens de stichting heeft de moeder daarnaast haar doelen ook nog niet behaald. Dit is nog onderwerp van onderzoek.
Volgens de stichting zijn er wel degelijk zorgen om de ontwikkeling van [de dochter]. Verwezen wordt naar een persoonlijkheidsonderzoek dat bij haar is afgenomen. [de dochter] kan of wil niet praten over het verleden en sluit zich daar volledig voor af, hetgeen een soort overlevingsmechanisme lijkt te zijn. Dit maakt dat er grote zorgen zijn over de toekomst van [de dochter]. Er is sprake van een onveilig verlopen hechtingsproces, te kwalificeren als ouder-kind relatieproblematiek in de DSM-IV.
De zorgklachten van [de zoon] zijn gerelateerd aan het contact met zijn moeder en de onveiligheid die hij ervaart.
De huidige stand van zaken is dat [de dochter] het goed doet op school wat gedrag en leerprestaties betreft. Ook haar verblijf in het pleeggezin verloopt positief. Ze geniet van de bezoekcontacten met haar moeder.
Contact tussen [de zoon] en [de dochter] wordt door de pleeggezinnen van beide kinderen onderling georganiseerd - deze contacten verlopen ook positief. Sinds [de zoon] een rustperiode heeft gehad in het bezoekcontact met zijn moeder, laat hij langzaamaan weer verbetering zien in zijn ontwikkeling. De begeleide bezoekcontacten zullen weer opgestart worden, eenmaal per 3 weken 1 uur thuis bij het pleeggezin.
3.7.1.Ter zitting heeft de stichting haar standpunt aangevuld. Voor [de zoon] is het perspectief voor de stichting, bevestigd door de uitkomsten van het Pedagogisch model, duidelijk: hij dient op te groeien in het pleeggezin. Wat betreft het perspectief van [de dochter] is aangevoerd dat eind maart 2015 duidelijkheid komt over de uitkomsten van het Pedagogisch Model. Indien alsdan blijkt dat een terugplaatsing bij moeder aangewezen is, dan moet daar geleidelijk naar toe gewerkt worden.
3.7.2De pleegouders van [de zoon] delen ter zitting mede dat het geleidelijk aan beter gaat met [de zoon]. Hij wordt binnenkort 4 jaar, maar heeft nog niet het niveau van een 4 jarige. Hij is nog niet zindelijk en heeft nog veel last van stress, trekt dan aan zijn oog.