ECLI:NL:GHSHE:2015:1292

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
10 april 2015
Zaaknummer
F 200.152.554_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partner- en kinderalimentatie met wijziging van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de alimentatieverplichtingen ten aanzien van de vrouw en hun kind zijn vastgesteld. De man verzoekt om wijziging van de alimentatie, omdat hij sinds 29 juli 2014 niet meer samenwoont en zijn financiële situatie is veranderd. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 173,- per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind en € 500,- per maand voor de vrouw moest betalen. De man stelt dat de vrouw in staat is om zelf inkomen te genereren, maar het hof oordeelt dat de vrouw door medische beperkingen niet in staat is om te werken. Het hof houdt rekening met de Wet hervorming kindregelingen, die per 1 januari 2015 in werking is getreden, en past de kinderalimentatie aan. Uiteindelijk vernietigt het hof de eerdere beschikking van de rechtbank en stelt de bijdrage van de man voor de kosten van verzorging en opvoeding van het kind vast op € 21,96 per maand, met ingang van 1 januari 2015. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 9 april 2015
Zaaknummer: F 200.152.554/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/267090 FA RK 13-4086
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te
[woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. I.M. van den Heuvel,
tegen
[de vrouw],
wonende te
[woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: voorheen mr. A.M.M.J.F. Zuidhof, thans mr. J.A. Scanlan.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 mei 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 juli 2014, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de beschikking van 2 april 2013 aldus te wijzigen dat:
- hij vanaf 3 mei 2013, althans vanaf zodanige datum als het hof juist acht, aan de vrouw een bedrag van € 86,50 per maand zal hebben te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna nader te noemen [het kind] met bepaling dat hij niet méér alimentatie ten behoeve van de vrouw en [het kind] verschuldigd is dan hij daadwerkelijk heeft betaald;
- met ingang van 2 april 2013 de door hem ten behoeve van de vrouw te betalen alimentatie op nihil wordt gesteld.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 22 augustus 2014, heeft de vrouw verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans hem zijn grieven te ontzeggen.
2.3.
Bij een schriftelijk stuk met daarop de vermelding akte tot vermeerdering van de gronden van het verzoek respectievelijk de grieven, ingediend bij V6-formulier van
25 februari 2015, heeft de man, zo begrijpt het hof, nog gewijzigde omstandigheden aangevoerd.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 maart 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Van den Heuvel;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Scanlan.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 25 april 2014;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 18 februari 2015;
  • de V6-formulieren met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 19 februari 2015;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de man d.d. 25 februari 2015;
  • de ter zitting door de advocaat van de man overgelegde pleitnotities.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 22 maart 2007 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats]
[het kind] (hierna: [het kind]) geboren.
[het kind] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw
.
3.2.
Bij beschikking van 2 april 2013, zoals verbeterd bij beschikking van 18 juni 2013, heeft de rechtbank Breda tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 26 april 2013 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking, waarvan wijziging wordt gevraagd, heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] moet voldoen een bedrag van € 173,- per maand en als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw een bedrag van € 500,- per maand.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man:
- de bijdrage ten behoeve van [het kind] met ingang van 3 mei 2013 nader vast te stellen op een bedrag van € 86,50 per maand;
- de bijdrage ten behoeve van de vrouw met ingang van 2 april 2013 nader vast te stellen op nihil;
- met bepaling dat de hoogte van de tot heden verschuldigde bijdragen voor [het kind] en de vrouw wordt vastgesteld op het bedrag dat in feite is betaald,
afgewezen.
3.4.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De grieven van de man richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het inkomen van de vrouw en de samenwoning van de man.
Inkomen vrouw
3.6.1.
De man stelt dat de rechtbank er ten onrechte van uitgegaan is dat de vrouw zich niet bezig houdt met het fokken en verhandelen van honden, waardoor zij, gelet op de hoogte van de bijdrage die zij van de gemeente ontvangt, geen bijdrage kan leveren in de kosten van [het kind] en tevens vaststaat dat zij nog immer behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud.
3.6.2.
De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat zij honden fokt.
3.6.3.
Het hof overweegt hierover als volgt.
3.6.4.
Vaststaat dat de man bij de gemeente een aantal keren heeft gemeld dat de vrouw hondjes fokt en verhandelt, hetgeen geleid heeft tot onaangekondigde onderzoeken door de sociale recherche in het huis van de vrouw. Daarbij is geen enkele aanwijzing gevonden dat er sprake was van het fokken van honden door de vrouw. Dat deze onderzoeken van geen betekenis zijn, nu de man daarbij niet aanwezig is geweest en niet weet op welke wijze daarbij te werk is gegaan, zoals de man stelt, kan het hof zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet volgen. Dit geldt temeer nu in hoger beroep onbetwist is dat de onderzoeken onaangekondigd hebben plaatsgevonden en uitsluitend tot doel hadden na te gaan of de vrouw daadwerkelijk, zoals door de man gemeld, doende was met het fokken van honden. De door de man aangehaalde schriftelijke verklaring van de moeder van de vrouw kan ook de conclusie die de man daar aan lijkt te willen verbinden niet dragen. Aan het gebruik van de afkorting o.a. kan in de context van de verklaring niet worden afgeleid dat de vrouw honden fokte en daaruit inkomen genereerde. Het hof gaat ook voorbij aan het bewijsaanbod van de man. De man heeft aangeboden door middel van een zestal getuigen, waaronder hijzelf en de vrouw, te bewijzen dat de vrouw ten tijde van de beschikking van 2 april 2013 honden fokte en verhandelde en dat zij dat ook daarna heeft gedaan. Ook indien door middel van het getuigenbewijs zou worden bewezen dat de vrouw ten tijde van de beschikking van
2 april 2013 honden fokte en verhandelde en dat zij dat ook daarna heeft gedaan, betekent dat niet dat de vrouw daaruit ook (relevante) inkomsten heeft verworven. De man heeft van dit laatste aspect geen bewijs aangeboden. Het door de man wel aangeboden bewijs kan niet bijdragen aan de ten deze door het hof te nemen beslissing zodat het hof daaraan voorbij gaat. Het hof verwerpt in het licht van al hetgeen hiervoor is overwogen de grief van de man.
3.6.5.
De man stelt verder nog dat de vrouw door het verrichten van arbeid in haar eigen onderhoud kan voorzien en dat daar door de rechtbank ten onrechte aan voorbij is gegaan. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat, gelet op de door het bestuur van de gemeente [gemeente] verleende ontheffing van de sollicitatieplicht c.q. arbeidsverplichtingen in verband met de medische beperkingen, de vrouw op dit moment niet in staat is inkomen uit arbeid te verwerven. Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt dat de gemeente zich alvorens deze ontheffing te verlenen, door deskundigen heeft laten informeren en adviseren. Daar komt bij dat op zichzelf niet door de man wordt betwist dat de vrouw fysieke en psychische klachten heeft die medische beperkingen met zich brengen.
Wijziging van omstandigheden: huurlasten
3.7.
Vaststaat dat de man sinds 29 juli 2014 niet meer samenwoont, waardoor hij de huurlasten niet meer kan delen. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt genoemde omstandigheid een herberekening van zijn draagkracht voor de partneralimentatie met ingang van genoemde datum.
3.7.1.
Met betrekking tot de inkomenspositie van de man gaat het hof uit van een bruto jaarloon in 2014 zoals dit blijkt uit de door de man overgelegde salarisspecificatie van januari 2015 van € 38.390,-.
3.7.2.
Het hof houdt daarnaast rekening met de volledige huurlast ad € 575,- per maand.
3.7.3.
Voor het overige houdt het hof rekening met de gegevens die de rechtbank bij de berekening van de draagkracht in aanmerking heeft genomen, nu daartegen niet is gegriefd.
3.7.4.
Uit vorenstaande volgt dat de huidige bijdrage ten behoeve van de vrouw, die ingevolge de wettelijke indexering in 2014 € 504,50 bedraagt, nog steeds voldoet aan de wettelijke maatstaven.
Wijziging van omstandigheden: Wet hervorming kindregelingen
3.8.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet hervorming kindregelingen in werking getreden, in verband waarmee het hof (ambtshalve) rekening houdt met het kindgebonden budget inclusief de eenouderkop, zoals ook door de man is verzocht. Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw verklaard dat blijkens de door de vrouw ontvangen voorschotbeschikking 2015 het kindgebonden budget inclusief de eenouderkop voor de drie kinderen van de vrouw € 5.548,- per jaar bedraagt, hetgeen neerkomt op € 154,- per kind per maand. Dit bedrag dient in mindering te worden gebracht op de naar analogie van artikel 1:402a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek geïndexeerde behoefte van [het kind] van € 175,96 per maand, waardoor de behoefte van [het kind] met ingang van 1 januari 2015 uitkomt op € 21,96 per maand. Gelet hierop zal het hof de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] met ingang van 1 januari 2015 op genoemd bedrag vaststellen.
3.9.
De beschikking waarvan beroep dient derhalve gedeeltelijk te worden vernietigd.
3.10.
Een en ander leidt tot de volgende beslissing van het hof.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 mei 2014 voor daarbij het verzoek van de man tot verlaging van de kinderalimentatie is afgewezen;
en opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van 2 april 2013 van de rechtbank Breda met ingang van
1 januari 2015;
stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats], met ingang 1 januari 2015 op een bedrag van € 21,96 per maand, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M Mertens-Steeghs, C.D.M. Lamers en W.Th.M. Raab en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2015.