ECLI:NL:GHSHE:2015:1268

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2015
Publicatiedatum
7 april 2015
Zaaknummer
HD200.138.808_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid assurantietussenpersoon voor tekortkomingen in dekking bedrijfsschade na brand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen [geïntimeerde] over de aansprakelijkheid van de assurantietussenpersoon voor het niet adequaat aanpassen van de verzekeringspolis na een brand op het bedrijf van [appellant]. De rechtbank had eerder de vordering van [appellant] afgewezen, omdat niet was gebleken van een tekortkoming door [geïntimeerde].

[Appellant] had in 2005 een varkensbedrijf en was verzekerd bij Interpolis via [geïntimeerde]. Na een brand op 18 december 2005, die twee stallen verwoestte, vorderde [appellant] schadevergoeding van [geïntimeerde] omdat hij meende dat er een toezegging was gedaan om de dekking van de polis aan te passen. [Appellant] stelde dat [medewerker van Trainingen B.V.] van [geïntimeerde] had beloofd om de dekking te verbeteren, maar dat dit niet was gebeurd door diens ziekte.

Het hof oordeelde dat er geen bewijs was voor de gestelde toezegging en dat [geïntimeerde] niet tekort was geschoten in haar zorgplicht. Het hof concludeerde dat [appellant] zelf op de hoogte was van de beperkingen van zijn polis en dat hij bewust had gekozen om de bestaande polis voort te zetten. De rechtbank had terecht geoordeeld dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk was voor de schade die [appellant] had geleden.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.138.808/01
arrest van 7 april 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. H.E. de Leeuw-Blokland te Rotterdam,
tegen
[Trainingen] Trainingen B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde],
advocaat: mr. M. Jongkind te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 6 december 2013 ingeleide hoger beroep van de vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's- Hertogenbosch van 18 september 2013, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] BV als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/01/251303/HAZA 12-740)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met zes doorgenummerde producties;
  • de memorie van antwoord met één doorgenummerde productie;
  • het pleidooi, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd;
  • de door de raadsman van [appellant] bij brief van 22 augustus 2014 toegezonden doorgenummerde productie (productie 32), die [appellant] bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht;
  • de door de raadsman van [appellant] bij brief van 26 augustus 2014 toegezonden doorgenummerde productie (productie 33), die [appellant] bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht;
  • de door de raadsman van [geïntimeerde] bij brief van 26 augustus 2014 toegezonden doorgenummerde productie (productie G8), die [geïntimeerde] bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] oefende in 2005 een varkensbedrijf uit in [woonplaats]. Hij had destijds onder meer vier stallen gelegen aan [het adres], waar hij onder meer zeugen hield ten behoeve van de fok.
[verzekeringsgroep] Verzekeringsgroep B.V. (hierna: [verzekeringsgroep]) was destijds de assurantietussenpersoon van [appellant]. De statutaire naam van [verzekeringsgroep] is in 2012 veranderd in [Trainingen] Trainingen B.V (hierna [geïntimeerde]).
De heer [medewerker van Trainingen B.V.] – destijds in dienst bij [geïntimeerde] – was [appellant] contactpersoon. Hij behartigde al ruim 30 jaar de verzekeringsportefeuille van [appellant]. De verzekeringen van [appellant] zijn door [geïntimeerde] ondergebracht bij Interpolis in een Bedrijven Compact Polis (hierna: BCP). Hierin zijn onder meer de bedrijfsmatige risico’s verzekerd.
[appellant] heeft in het voorjaar van 2005 diverse offertes opgevraagd bij andere verzekeraars omdat de BCP per 1 juli 2005 zou aflopen. De Topland Landbouwpolis van Avéro Achmea leek hem aantrekkelijk omdat hij daar tegen een lagere premie een ruimere bedrijfsschadedekking kon krijgen, namelijk een
“vergoeding voor de bedrijfsschade (…) die altijd voldoende [is] om de landbouwproductie opnieuw op te starten”. De lopende BCP had een vergoedingsperiode van 1 jaar met een aanvullende overdekking van 30%.
[appellant] heeft begin juni 2005 met [medewerker van Trainingen B.V.] over deze offerte gesproken en over de mogelijkheden die Interpolis hem zou kunnen bieden. [medewerker van Trainingen B.V.] heeft [appellant] toegezegd dat hij contact zou opnemen met Interpolis en zij hebben, om de uitkomst van dit contact te bespreken, een vervolgafspraak gemaakt voor 10 juni 2005. De afspraak van 10 juni 2005 is geannuleerd en verplaatst naar eind juni 2005. Eind juni 2005 is onder meer besproken dat de bestaande polis, de BCP, tegen een lagere premie, zo had [medewerker van Trainingen B.V.] bij Interpolis bereikt, na 1 juli 2005 zou worden voortgezet.
Eind 2005 zou er wederom contact zijn tussen [appellant] en [medewerker van Trainingen B.V.]. [medewerker van Trainingen B.V.] is echter ernstig ziek geworden en het contact heeft nimmer plaatsgevonden.
In de loop van 2005 heeft [appellant] een nieuwe stal gebouwd waardoor hij zijn bedrijf kon uitbreiden. De nieuwe stal was in november 2005 gereed voor ingebruikname.
Op 18 december 2005 is brand uitgebroken op het bedrijf van [appellant] waardoor twee stallen volledig zijn verwoest.
Interpolis heeft conform de BCP de bedrijfsschade van [appellant] ten gevolge van de brand gedurende de eerste 52 weken na de brand vergoed.
i. Op 10 december 2009 zijn [appellant] en [medewerker van Trainingen B.V.] in het kader van een voorlopig getuigenverhoor als getuigen gehoord. Het proces-verbaal van dat verhoor is als productie 1 aan de inleidende dagvaarding gehecht.
3.2.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd – samengevat – veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van in totaal € 671.090,05, te vermeerderen met rente, tot vergoeding van de overige schade en kosten nader op te maken bij staat, tot vergoeding van kosten van het voorlopig getuigenverhoor (€ 1.880,85) en tot betaling van de kosten van de procedure en de nakosten, te vermeerderen met rente. [appellant] heeft aan deze vordering – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.2.
[geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van de gedane toezegging en gemaakte afspraak om de uitgebreide bedrijfsschadedekking te realiseren. Daarnaast is [geïntimeerde] tekortgeschoten in haar taak en zorgplicht als redelijk handelend en bekwaam assurantietussenpersoon. [appellant] heeft hierdoor schade geleden omdat het na de brand van 18 december 2005 veel langer dan een jaar heeft geduurd om de productie weer op te starten. [geïntimeerde] dient de door [appellant] dientengevolge geleden schade te vergoeden.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. Zij heeft daartoe – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Tussen [appellant] en [medewerker van Trainingen B.V.] is niet afgesproken om eind oktober 2005 een uitgebreidere bedrijfsschadedekking te realiseren. [medewerker van Trainingen B.V.] zou trachten dit te doen en in oktober 2005 terugkomen op de zaak. [geïntimeerde] betwist dat zij is tekortgeschoten in haar taak en/of zorgplicht jegens [appellant]. Subsidiair betwist [geïntimeerde] de (omvang van de) schade. Uiterst subsidiair doet [geïntimeerde] een beroep op eigen schuld van [appellant].
3.2.4.
In het tussenvonnis van 27 februari 2013 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Het proces-verbaal van deze comparitie van partijen op 18 juni 2013 vormt onderdeel van het procesdossier
3.3.
In het eindvonnis van 18 september 2013 heeft de rechtbank de vordering van [appellant] afgewezen, kort gezegd omdat naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken was van het niet nakomen van een afspraak of toezegging door [geïntimeerde] en in de gegeven omstandigheden evenmin [geïntimeerde] jegens [appellant] tekort geschoten was in haar taak en zorgplicht als redelijk handelend en bekwaam assurantietussenpersoon. De rechtbank veroordeelde [appellant] in de proceskosten.
3.4.
[appellant] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.
3.5.
Het hof zal eerst de grief I behandelen. Door middel van deze grief betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet gebleken is van een niet-nakomen of toezegging door [geïntimeerde] en dat [geïntimeerde] niet op die grond aansprakelijk kan worden gehouden.
3.5.1.
[appellant] heeft ook in hoger beroep gesteld dat [medewerker van Trainingen B.V.] had toegezegd om eind oktober 2005, als de nieuwbouw van de stal gereed zou zijn, de vergoedingstermijn van de bedrijfstagnatieschade te doen aanpassen. [appellant] heeft de mededelingen van [medewerker van Trainingen B.V.] in ieder geval als zodanig ervaren en mogen begrijpen, gezien de ruim dertig jaar dat [medewerker van Trainingen B.V.] de verzekeringen voor [appellant] regelde. Nu [medewerker van Trainingen B.V.] ziek is geworden, is [medewerker van Trainingen B.V.] zijn toezegging niet nagekomen en is de polis eind oktober 2005 niet aangepast. Dat [medewerker van Trainingen B.V.] ziek is geworden betreurt [appellant] zeer maar een dergelijke verhindering komt volgens [appellant] voor rekening en risico van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] had voor een deugdelijke overname en waarneming van [medewerker van Trainingen B.V.] tijdens diens ziekte dienen zorg te dragen. [geïntimeerde] is aldus tekortgeschoten in de nakoming van de gedane toezegging en gemaakte afspraak om de uitgebreide bedrijfsschadedekking te realiseren, waardoor [appellant] schade heeft geleden omdat het na de brand van 18 december 2005 veel langer dan een jaar heeft geduurd om de productie weer op te starten en voor die extra periode geen verzekeringsdekking was onder de BCP. [geïntimeerde] dient de door [appellant] geleden schade te vergoeden, aldus [appellant].
3.5.2.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg betoogd dat tussen [appellant] en [medewerker van Trainingen B.V.] niet is afgesproken om eind oktober 2005 een uitgebreidere bedrijfsschadedekking te realiseren. [medewerker van Trainingen B.V.] zou trachten dit te doen en in oktober 2005 terugkomen op de zaak. In juni 2005 wist [appellant] dat de uitkeringstermijn van zijn bedrijfschadeverzekering niet was aangepast. Het is ook niet de bedoeling van partijen geweest om al voor eind oktober 2005 de dekking aan te passen. [geïntimeerde] was daartoe niet bevoegd, [appellant] heeft [geïntimeerde] daartoe nimmer een volmacht gegeven. Er is geen sprake geweest van enige afspraak of toezegging om eind oktober 2005 de uitgebreide bedrijfsschadedekking te realiseren, aldus [geïntimeerde]. In hoger beroep heeft [geïntimeerde] hierop aanvullend betoogd dat de rechtbank terecht, gezien de door [medewerker van Trainingen B.V.] en [appellant] zelf afgelegde verklaringen, de mededelingen van [medewerker van Trainingen B.V.] niet heeft aangemerkt als toezegging dat de uitgebreidere bedrijfsschadedekking zonder meer geregeld zou worden. Het door [appellant] gestelde ‘ervaren’ van een dergelijke afspraak vindt geen steun in de feiten, aldus [geïntimeerde]. De langere uitkeringstermijn was ook nog niet bewerkstelligd bij Interpolis. [medewerker van Trainingen B.V.] had slechts met Interpolis gesproken over de premie voor een langere uitkeringstermijn. Dat [medewerker van Trainingen B.V.] al ruim dertig jaar de assurantietussenpersoon voor [appellant] was, kan er niet toe leiden dat mededelingen van [medewerker van Trainingen B.V.] die geen toezegging inhielden alsnog dit karakter verkrijgen, aldus [geïntimeerde].
3.5.3.
Het hof oordeelt als volgt. Van belang is wat zowel [appellant] als [medewerker van Trainingen B.V.] hebben verklaard omtrent de in juni 2005 gemaakte afspraken, en wat vervolgens [appellant] op basis daarvan redelijkerwijs mocht verwachten.
Zoals de rechtbank in onderdeel 4.2.3. van zijn vonnis heeft vermeld heeft [appellant] in het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat de uitkomst van het contact met [medewerker van Trainingen B.V.] was dat [medewerker van Trainingen B.V.] een premiereductie bij Interpolis had bedongen onder handhaving van de lopende polis en voorwaarden.
“Hij zou verder trachten om ter zake de bedrijfsstagnatie een zelfde soort voorwaarden bij Interpolis te realiseren als bij Topland. (…) [medewerker van Trainingen B.V.] heeft mij toen aangegeven dat hij alles in het werk zou stellen om de polisvoorwaarden die Topland had geboden ook bij Interpolis gedaan te krijgen. [medewerker van Trainingen B.V.] heeft mij nog toegezegd dat die kwestie voor hem in 2005 zou zijn geregeld, indien althans de verbouwing bij mij op het bedrijf met betrekking tot de varkensstallen voordien zou zijn gerealiseerd. Wij zijn uit elkaar gegaan met de mededeling dat [medewerker van Trainingen B.V.] voor het verstrijken van het jaar contact met mij zou opnemen. Dat contact was ervoor bedoeld opdat [medewerker van Trainingen B.V.] zou kunnen nagaan of de stallen nog adequaat verzekerd waren, of de veestapel nog gegroeid was, of dat er andere zaken waren die nog belangrijk waren voor mijn bedrijf. Aan de hand daarvan zouden we bekijken of er voldoende dekking was voor mogelijke schade onder de voorwaarden van de lopende verzekering bij Interpolis, met name voor wat betreft bedrijfstagnatieschade.”
[appellant] heeft tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg van 18 juni 2013 voorts verklaard dat hij nog steeds achter zijn getuigenverklaring staat en daarbij geen opmerkingen of aanvullingen heeft.
3.5.4.
[medewerker van Trainingen B.V.] heeft als getuige verklaard dat hij in juni 2005 een gesprek heeft gehad met [appellant]
. “Om [appellant] als klant voor Interpolis (…) te behouden heb ik [appellant] aangegeven dat ik contact met Interpolis zou opnemen en dat heb ik uiteindelijk ook gedaan. Ik zou het met Interpolis hebben over een premiereductie en aanpassing van de termijn waarover eventuele bedrijfsschade zou worden uitgekeerd. Ik heb toen een premiereductie bij Interpolis kunnen bereiken tot aan het niveau van de premie die Topland had geoffreerd en ik heb ook de aanpassing van de termijn waarover eventuele schade zou worden uitgekeerd op het niveau van Topland kunnen brengen.”[medewerker van Trainingen B.V.] verklaart verder dat vanwege de verplaatsing van de afspraak van 10 juni naar eind juni 2005 tijdnood ontstond om de polis bij Interpolis aan te passen.
“Ik heb toen met [appellant] afgesproken dat we de bestaande polis bij Interpolis dan voorlopig maar zouden handhaven en dat we na de verbouwing van zijn stallen nader met elkaar zouden spreken om te bekijken of de voorwaarden nog zouden moeten worden gewijzigd. Tijdens het gesprek dat ik eind juni met [appellant] had, is wel aan de orde geweest dat we de omvang van de dekking van de bedrijfstagnatieschade goed in de gaten moesten houden. Topland gaf in zijn offerte een ruimere termijn aan waarover de bedrijfstagnatieschade zou worden berekend dan de bestaande polis van Interpolis deed.”[medewerker van Trainingen B.V.] heeft, naar hij verklaarde, met [appellant] afgesproken dat hij eind oktober 2005 op de zaak terug zou komen. [medewerker van Trainingen B.V.] verklaarde verder dat hij zeker weet dat de polis van [appellant] voor wat betreft de bedrijfstagnatieschade zou zijn aangepast als hij niet ziek was geworden.
3.5.5.
De hierboven weergegeven citaten ondersteunen niet het standpunt van [appellant] dat tussen hem en [medewerker van Trainingen B.V.] een afspraak is gemaakt die inhield dat aanpassing van de polis zonder meer door [medewerker van Trainingen B.V.] geregeld zou worden, althans dat [medewerker van Trainingen B.V.] - al dan niet op vragen of opmerkingen van [appellant] - zodanige uitlatingen heeft gedaan dat [appellant] zulks redelijkerwijs mocht verwachten. Beide verklaringen reppen van de afspraak, toen [appellant] en [medewerker van Trainingen B.V.] eind juni 2005 uit elkaar zijn gegaan, om voor het verstrijken van het jaar kwesties betreffende de verzekeringen (waaronder de aanpassing van de bedrijfsschadetermijn) nog eens met elkaar door te nemen, waarbij met name de dekking voor bedrijfstagnatieschade bijzondere aandacht zou krijgen. Dat zonder meer op dit punt aanpassing van de polis zou worden doorgevoerd althans dat dit tussen [appellant] en [medewerker van Trainingen B.V.] toen is afgesproken blijkt uit de verklaringen niet. Daaruit blijkt niet van enige uitlating op grond waarvan [appellant] de door hem gestelde verwachting, dat [medewerker van Trainingen B.V.] e uitgebreide dekking voor bedrijfsschade zou regelen, zou hebben mogen verwachten.
3.5.6.
Het vertrouwen dat [appellant] in algemene zin in [medewerker van Trainingen B.V.] had als assurantietussenpersoon en het feit dat [medewerker van Trainingen B.V.] al dertig jaar naar tevredenheid van [appellant] zijn werk als tussenpersoon had verricht maakt het voorgaande niet anders. Hetzelfde geldt voor de mededeling van [medewerker van Trainingen B.V.] in retrospectief – en met kennis van de zich inmiddels voorgedane brand - dat de polis zou zijn aangepast als hij niet ziek zou zijn geworden. Hieruit blijkt immers niet dat dit in juni 2005 al definitief met [appellant] was afgesproken of door [medewerker van Trainingen B.V.] was toegezegd.
3.5.7.
[appellant] heeft in hoger beroep nog aangeboden zichzelf nogmaals als getuige te doen horen, “
mocht over de gang van zaken in 2005 en de polisdekking nog nader bewijs nodig zijn”. Nu [appellant] reeds als getuige tijdens het voorlopig getuigenverhoor is gehoord, hij tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg nader heeft kunnen verklaren, en hij niet specifiek heeft aangegeven dat hij meer of anders zou kunnen verklaren dan hij al heeft gedaan, gaat het hof aan dat bewijsaanbod als onvoldoende gespecificeerd voorbij (vgl. HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3075).
3.6.
Grief I faalt derhalve.
3.7.
In het kader van grief II betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] niet tekortgeschoten is in haar zorgplicht als redelijk handelend en redelijk bekwaam assurantietussenpersoon en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] ook op die grond niet aansprakelijk is.
3.7.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg en aanvullend in hoger beroep gesteld dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in haar taak en zorgplicht als redelijk handelend en redelijk bekwaam assurantietussenpersoon. Tot de taak van [geïntimeerde] hoorde het bewaken van de belangen van [appellant] bij de tot zijn portefeuille horende verzekeringen. [geïntimeerde] had moeten letten op ontoereikendheid van de dekking en heeft dit onvoldoende gedaan. [medewerker van Trainingen B.V.] kende de wensen van [appellant] voor een uitgebreidere bedrijfsschadedekking. [medewerker van Trainingen B.V.] had in juni 2005 mondeling al bij Interpolis bereikt dat zij bereid was tot het geven van een dergelijke dekking. Onder deze omstandigheden is het, naar [appellant] stelt, in strijd met de zorgplicht van [geïntimeerde] om de ruimere bedrijfsschadedekking niet door te voeren en de zaak op zijn beloop te laten en [appellant] het risico te laten lopen van een ontoereikende bedrijfsschadedekking. [geïntimeerde] had in elk geval een voorstel voor poliswijziging ruim voor de brand van 18 december 2005 aan [appellant] moeten voorleggen, ook nadat [medewerker van Trainingen B.V.] ziek geworden was. Dit nalaten is een schending van de zorgplicht van [geïntimeerde] jegens [appellant]. [geïntimeerde] behoorde de belangen van de verzekeringnemers van tot haar portefeuille behorende verzekeringen, waaronder die van [appellant], te behartigen en ervoor zorg te dragen dat [appellant] naar behoren en voldoende zou zijn verzekerd. En, zo dit niet het geval was, [appellant] hierop opmerkzaam te maken en aldus moeten waarschuwen. Nu [geïntimeerde] niet heeft zorg gedragen voor een uitgebreidere dekking, maar [geïntimeerde] de polis desondanks heeft doen voortzetten zonder deze uitgebreidere dekking, dit wegens tijdnood die veroorzaakt werd door een omstandigheid die geheel gelegen is aan de zijde van [geïntimeerde], is [geïntimeerde] tekortgeschoten in haar zorgplicht, aldus [appellant].
Gezien de langdurige relatie met [medewerker van Trainingen B.V.] en zijn vertrouwen in [medewerker van Trainingen B.V.] had [appellant] niet de behoefte en ervoer hij niet de noodzaak om naar een andere verzekeringsmaatschappij over te stappen. Daarom heeft [appellant] ingestemd met het ongewijzigd voortzetten van de polis per 1 juli 2005, maar de rechtbank heeft ten onrechte aangenomen dat hij bewust de keuze heeft gemaakt de BCP met beperktere dekking voor de bedrijfsschadetermijn vanaf 1 juli 2005 te handhaven. [appellant] wist weliswaar dat de door hem gewenste uitgebreidere dekking in de lopende polis ontbrak maar hij vertrouwde op de deskundigheid en bekwaamheid van [medewerker van Trainingen B.V.]. Hij heeft zich door [medewerker van Trainingen B.V.] laten leiden die de indruk wekte dat het allemaal nog zou kunnen worden geregeld en het niet zo’n vaart zou lopen, aldus [appellant].
3.7.2.
[geïntimeerde] heeft – zakelijk weergegeven - aangevoerd dat zij niet is tekortgeschoten in haar taak en/of zorgplicht jegens [appellant]. [geïntimeerde] was immers niet gehouden het ontbreken van de verzekeringsdekking onder de aandacht van [appellant] te brengen omdat [appellant] wist dat de uitkeringstermijn van zijn lopende bedrijfsschadedekking bij Interpolis beperkt was tot 52 weken. Tevens wist hij dat er verzekeringen op de markt waren met een ruimere dekkingsgraad. [appellant] stelt ten onrechte dat hij wegens tijdnood zijn polis bij Interpolis ongewijzigd heeft voorgezet. [appellant] heeft er immers, nadat in juni 2005 bekend was geworden dat [medewerker van Trainingen B.V.] wel een premiereductie, maar geen aanpassing van de bedrijfsschadedekking bij Interpolis had gerealiseerd, welbewust voor gekozen om zijn lopende verzekering bij Interpolis voort te zetten tot na de bouw van de nieuwe stallen, terwijl hij op dat moment ook de mogelijkheid had om bij Topland een polis met een ruimere bedrijfsschadedekking af te sluiten. De beslissing over de ruimere bedrijfsschadedekking zou genomen worden nadat de bouw van de nieuwe stal gereed was en er eind 2005 een gesprek zou hebben plaatsgevonden, aldus [geïntimeerde].
De zorgplicht van de assurantietussenpersoon kent verder grenzen, aldus [geïntimeerde]. Een assurantietussenpersoon heeft geen waarschuwingsplicht voor risico’s die inzichtelijk zijn voor de opdrachtgever en door hem zijn aanvaard. [appellant] wist van de beperking van de uitkeringsduur in geval van bedrijfsschade tot 52 weken en hij wist dat hij na een schadevoorval, zoals een brand, onder de polis van Interpolis geen uitkering zou ontvangen voor bedrijfsschade die zich na 52 weken zou voordoen. [geïntimeerde] betwist dat [medewerker van Trainingen B.V.] de indruk zou hebben gewekt dat het allemaal zo’n vaart niet zou lopen. De door [appellant] gemaakte keuze bood [appellant] premievoordeel. Het is niet zo dat de verzekering bij Interpolis ontoereikend zou zijn geweest.
3.7.3.
In het kader van de beoordeling van grief II wenst het hof het volgende voorop te stellen. Het feit dat Topland in 2005 een verzekering aanbood met een langere dekkingsduur bij bedrijfsschade dan Interpolis op dat moment, leidt niet als zodanig al tot het oordeel dat de lopende verzekering van [appellant] bij Interpolis, die al jaren liep, op het punt van bedrijfsschade een ontoereikende dekking bood. Het feit dat in de onderhavige zaak door [appellant] een bedrijfsschade wordt gevorderd die zich over een veel langere periode uitstrekt dan 52 weken – zijnde de dekkingsduur toentertijd bij Interpolis – maakt evenmin dat in juni 2005 vaststond dat sprake was van een ontoereikende dekking. De reden dat het afgebrande deel van het bedrijf van [appellant] pas na vele jaren opnieuw is opgestart is - aldus [appellant] - te wijten geweest aan de opstelling van de gemeente [gemeente] die niet aan de vereiste vergunningverlening voor herbouw wenste mee te werken. Pas na diverse procedures is klaarblijkelijk in 2010 vergunning verleend. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] of [medewerker van Trainingen B.V.] wisten of behoorden te weten, dan wel er ernstig rekening mee moesten houden, dat, indien zich een schadevoorval zou voordoen, de gemeente de – door [appellant] gewraakte opstelling ten aanzien van vergunningverlening voor herbouw zou innemen. Het is deze opstelling waardoor niet meteen na de calamiteit met de herstart van het bedrijf of het getroffen bedrijfsonderdeel kon worden gestart en de termijn van 52 weken van de verzekering van Interpolis ontoereikend is gebleken. Uit het feit dat Interpolis kort na de brand bereid was een ruimere dekking voor bedrijfsschade te bieden kan evenmin worden geconcludeerd dat de dekking voor bedrijfsschade op de ten tijde van de brand lopende polis ontoereikend was of moest worden geoordeeld.
3.7.4.
De rechtbank heeft verder in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad terecht de navolgende regels tot uitgangspunt genomen.
Een assurantietussenpersoon dient bij de uitoefening van zijn beroep tegenover zijn opdrachtgever de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. De reikwijdte van deze zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, met name van de aard en inhoud van de opdracht en de belangen van de cliënt, voor zover kenbaar voor de tussenpersoon.
De assurantietussenpersoon behoort te waken over de belangen van de verzekeringnemer bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Tot deze taak behoort, in beginsel, dat de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op gevolgen die bekend geworden feiten kunnen hebben voor de dekking.
3.7.5.
[appellant] moet thans en moest ook in 2005 worden aangemerkt als ondernemer en het verzekerd belang als in deze aan de orde (verzekering tegen bedrijfsschade) betreft eveneens een ondernemersbelang. Voorts staat vast dat [appellant] zelfstandig in het voorjaar van 2005 diverse offertes heeft aangevraagd bij andere verzekeraars dan Interpolis. Hij heeft, aldus zijn verklaring tijdens het voorlopig getuigenverhoor, zelf de polisvoorwaarden vergeleken en gezien dat bij Topland de bedrijfsstagnatieschade voor een onbeperkt aantal jaren was gedekt in plaats van voor één jaar plus 30% zoals bij Interpolis.
Hierna heeft [appellant] met [medewerker van Trainingen B.V.] de aanbieding van Topland heeft besproken. Zijn interesse ging vooral uit naar de lagere premie en de ruimere periode van bedrijfsschadedekking. [appellant] wist dus wat een andere verzekeraar hem op dat moment mogelijk (meer) te bieden had op het punt van dekking voor bedrijfsschade en hoe zich dat verhield tot de toen nog lopende BCP bij Interpolis. Deze punten zijn tussen [appellant] en [medewerker van Trainingen B.V.] besproken, zo blijkt uit beider verklaringen tijdens het voorlopig getuigenverhoor.
De uitkomst van het gesprek was dat voor het verstrijken van het jaar een en ander nader zou worden bezien zoals in onderdeel 3.5.3. van dit arrest weergegeven. Kort gezegd, of er iets aan de dekking onder de polis bij Interpolis moest worden gedaan, met name op het punt van de bedrijfsstagnatieschade. [appellant] had in juni 2005 geen behoefte over te stappen naar een andere verzekeraar, nu hij al tientallen jaren bij Interpolis verzekerd was en er door [medewerker van Trainingen B.V.] al een premiereductie was bereikt bij Interpolis. [appellant] heeft een bewuste keuze gemaakt in overleg met [medewerker van Trainingen B.V.].
3.7.6.
In de hierboven geschetste omstandigheden kan niet worden betoogd dat [appellant] zich niet heeft gerealiseerd of had behoren te realiseren, dat met het voortzetten van de polis per 1 juli 2005 bij Interpolis in ieder geval de nog te bespreken en vervolgens daarover te beslissen aanpassing op het punt van bedrijfsschade nog niet tot stand was gebracht. Evenmin kan derhalve worden betoogd dat [appellant] zich niet heeft gerealiseerd of had behoren te realiseren dat geen andere dekking zou gelden indien zich in de tussentijd onverhoopt een calamiteit zich zou voordoen.
heeft zelf beaamd dat hij wist dat de dekking, waarvan niet toen gegeven was dat die ontoereikend was (zie hierboven), niet was aangepast. Hoe [medewerker van Trainingen B.V.] niettemin bij hem de indruk zou hebben gewekt dat het allemaal geen vaart zou lopen, heeft [appellant] niet nader onderbouwd: [medewerker van Trainingen B.V.] zou er immers nog op terug komen na een nadere inventarisatie van de aanstaande veranderingen, waaronder de bouw van nieuwe stallen en de daarmee samenhangende veranderingen in de veestapel. Dat [appellant] en [medewerker van Trainingen B.V.] in juni 2005 van gedachten hebben gewisseld over de mogelijke realisatie van risico’s als brand en dat [medewerker van Trainingen B.V.] ter zake geruststellende of andere uitlatingen heeft gedaan, is gesteld noch gebleken. Dat [medewerker van Trainingen B.V.] wist van een mogelijke of te verwachten belemmerende opstelling van de gemeente na een calamiteit of deze redelijkerwijze had behoren te voorzien, is evenmin gesteld of gebleken (zie hierboven).
3.7.7.
In die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat [medewerker van Trainingen B.V.] als redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon richting ondernemer [appellant], die op de hoogte was van de op tafel liggende keuzes (wel of geen andere verzekeraar met ruimere dekking dan de tot dan toe bestaande dekking ) en tevens als ondernemer als geen ander op de hoogte was of behoorde te zijn van de risico’s van en voor zijn bedrijf, niet had mogen voorstellen de aanpassing van de bestaande, in beginsel niet ontoereikende, dekking op korte termijn nader te bezien, welke termijn ten tijde van de brand overigens nog niet was voltooid.
In de gegeven omstandigheden bestond er evenmin voor [medewerker van Trainingen B.V.] een bijzondere waarschuwingsplicht (zie hiervoor).
Dat met de kennis van achteraf, in het bijzonder wetenschap van de brand en de daarvan door [appellant] ervaren nasleep, [appellant] liever een andere keuze had gemaakt, maakt dit niet anders. Dat tijdnood rond het afwikkelen van de besprekingen met Interpolis in de aanloop naar het gesprek tussen [appellant] en [medewerker van Trainingen B.V.] in juni 2005 enige rol heeft gespeeld, laat de afloop van dat gesprek, de op dat moment aan de orde zijnde alternatieven en de daarin vervolgens gemaakte keuze een en ander later nader te bezien onverlet. In dat opzicht is het oordeel van de rechtbank dat (per saldo) van tijdnood geen sprake is geweest juist. Dat bezien vanuit het moment van de brand en de positie van [appellant] het achteraf bezien voordeliger had kunnen zijn eerder opnieuw te overleggen en alsnog te kiezen voor aanpassing van de polis bij Interpolis en deze door te voeren, leidt niet tot tijdnood als door [appellant] gesteld. Noch [appellant] noch [medewerker van Trainingen B.V.] (of [geïntimeerde]) wist immers of had erop bedacht moeten zijn dat een brand aanstaande was.
Tenslotte heeft [appellant] gesteld dat [medewerker van Trainingen B.V.] (en [geïntimeerde]) een eigen belang had(den) in het kader van de gesprekken in juni 2005, nu de polis van Topland via een andere tussenpersoon zou lopen. Op zich is het juist dat [geïntimeerde] als assurantietussenpersoon – zoals iedere assurantietussenpersoon – ook een provisiebelang had bij het voortzetten van de polis bij Interpolis, maar dat enkele feit maakt de plaatsgevonden advisering of voorlichting nog niet onjuist en/of in strijd met wat een redelijk bekwaam en redelijk handelende assurantietussenpersoon zou hebben geadviseerd.
3.7.8.
Dat [geïntimeerde], nadat [medewerker van Trainingen B.V.] ziek is geworden, niet met [appellant] contact heeft opgenomen of laten opnemen teneinde te komen tot het beleggen van de beoogde nadere bespreking, leidt niet tot een ander oordeel. De termijn waarbinnen [medewerker van Trainingen B.V.] op de zaak zou terugkomen, volgens [appellant] in ieder geval voor het eind van het kalenderjaar, was ten tijde van de brand nog niet verstreken. Naar [appellant] heeft verklaard was voor het nadere gesprek bovendien geen concreet tijdstip afgesproken. Het gereedkomen van de verbouwing was - aldus de eigen verklaring van [appellant] - mede bepalend voor het moment van de nadere bespreking. Dat [appellant] vervolgens vóór de brand [medewerker van Trainingen B.V.] dan wel [geïntimeerde] van dit gereedkomen op de hoogte heeft gebracht is gesteld noch gebleken.
Hierbij moet niet uit het oog worden verloren dat, ook als het beoogde overleg tot de keuze zou hebben geleid dat de polis zou moeten worden uitgebreid - [appellant] gaat hier vanuit maar uit de beide getuigenverklaringen blijkt dat nog niet - , dit vervolgens nog met Interpolis moest worden besproken. Van enig moment waarvóór de aanpassing zou (moeten) zijn doorgevoerd is niet gebleken.
3.8.
Nu van een tekortschieten door [medewerker van Trainingen B.V.] of [geïntimeerde] als redelijk bekwaam en redelijk handelend tussenpersoon niet is gebleken, bestaat er evenmin aanleiding [geïntimeerde] te veroordelen de door [appellant] gestelde en gevorderde schade te vergoeden en faalt grief II eveneens.
3.9.
Aan de bespreking van hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd ter zake de door [appellant] geleden schade komt het hof gegeven het bovenstaande niet toe.
3.10.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
3.11.
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Deze kostenveroordeling zal conform het gedane verzoek uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op € 4.961,= aan verschotten (griffierecht) en op € 11.685,= aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest voor zover het de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, R.R.M. de Moor en H.R. Quint en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 april 2015.
griffier rolraadsheer