Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
18.Het verloop van de procedure
19.De verdere beoordeling
bewustklachten of symptomen voor.
- Klachten: sinds 15 september 1997 voortdurend rugpijn in de onderrug, die uitstraalt naar linker heup en linkerbeen. De pijn is in de loop der jaren geleidelijk toegenomen. [appellant] heeft vrijwel geen dagbesteding. De zelfverzorging is niet beperkt. Hij heeft al langere tijd geen behandeling voor de rugklachten. Tot 2010 heeft hij wel fysiotherapie en massages gehad. Het hof constateert dat de bevindingen van [verzekeringsarts] niet wezenlijk afwijken van die van [orthopedisch chiriurg] in juni 2004 en die van [psychiater] in april 2012. Ook [verzekeringsarts] concludeert tot een zich sinds 1997 ontwikkelende en sindsdien persisterende pijnstoornis.
- [verzekeringsarts] verwijst voor de predispositie per 15 september 1997 naar het rapport van [orthopedisch chiriurg] uit juni 2004. Ook voor de invloed van de predispositie op de ongevalsgevolgen verwijst hij naar het rapport van [orthopedisch chiriurg], en naar dat van [psychiater]: het is aannemelijk dat de predispositie de ongevalsgevolgen heeft beïnvloed, maar in welke mate valt niet nauwkeurig aan te geven.
- [verzekeringsarts] verwijst naar de door hem opgestelde zgn. kritische Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) per 15 september 1997 toen er – afgaande op de rapportage van [orthopedisch chiriurg] en van de Gak-verzekeringsarts op 8 juli 1998 - beperkingen waren ten aanzien van langdurige en zwaardere rugbelastende arbeid door licht statische en degeneratieve afwijkingen van de lage rug, en per de datum van de medische eindtoestand. Door de pijnstoornis zijn de beperkingen voor rugbelastende activiteiten veel forser aanwezig dan louter gebaseerd op de licht statische en degeneratieve afwijkingen van de lage rug.
- Geen).
Kunt u op basis van de bevindingen van de hierboven door het hof benoemde psychiater en verzekeringsgeneeskundige de periode vaststellen of schatten waarin [appellant] geheel en/of gedeeltelijk (welk percentage?) arbeidsongeschikt is geweest als gevolg van het werk bij Steenfabriek [Steenfabriek] en het incident op 15 september 1997? In hoeverre speelt daarbij een rol:
een jaarna het incident van 15 september 1997 een volledig causaal verband kan worden aangenomen. Gelet op deze beperkte looptijd en het feit dat, zoals reeds overwogen, niet te verwachten is dat meer concrete gegevens naar boven zullen komen, wijst het hof het verzoek van Steenfabriek [Steenfabriek] om een aanvullend deskundigenbericht als niet relevant en onvoldoende geconcretiseerd, af. Uit het chronologisch overzicht van de medische gegevens (rapport [orthopedisch chiriurg] p. 6 e.v.) blijkt dat [appellant] in november 1997 in verband met (met name) rugpijn naar de neuroloog ([neuroloog]) is verwezen. Deze constateert in januari 1998 een “bulging disc L4-5” en adviseert fysiotherapie. In oktober 1998 schrijft de orthopedisch chirurg [chirurg] dat [appellant] voor de rugklachten inmiddels is gezien door de huisarts, neuroloog, internist en uroloog en dat geen afwijkingen zijn gevonden. Ook [chirurg] constateert geen afwijkingen, behalve een lichte deviatie in de wervelkolom. De periode gedurende welke tussen de werkzaamheden bij Steenfabriek [Steenfabriek] en het incident op 15 september 1997, en de klachten van [appellant] een volledig causaal verband kan worden aangenomen, moet toen naar het oordeel van het hof als geëindigd worden beschouwd. Het hof tekent daarbij aan dat in deze periode zich nog niet de factoren voordeden die voor risico van [appellant] komen, op de pre-existente degeneratieve veranderingen in de onderrug en wellicht ook buik- en nierklachten na. Nu niet meer is na te gaan welke invloed deze laatste pre-existentie gedurende dat eerste jaar heeft gehad, laat het hof dat buiten beschouwing en zal hij voor het eerste jaar, tot 15 september 1998, uitgaan van 100% causaal verband, en toerekenbaarheid, tussen de werkzaamheden bij Steenfabriek [Steenfabriek] en de schade van [appellant].