ECLI:NL:GHSHE:2015:1166

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 april 2015
Publicatiedatum
2 april 2015
Zaaknummer
F 200 158 197_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het ouderlijk gezag over minderjarigen in het kader van kinderbescherming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder over haar drie minderjarige kinderen. De moeder, die in hoger beroep is gegaan tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Limburg, heeft verzocht om de ontheffing van het gezag door de Raad voor de Kinderbescherming te vernietigen. De rechtbank had eerder besloten dat de moeder ongeschikt was om voor haar kinderen te zorgen, wat leidde tot hun uithuisplaatsing. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 februari 2015, waarbij de moeder, de Raad en de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant aanwezig waren. De kinderen zijn sinds 2009 onder toezicht gesteld en zijn uit huis geplaatst sinds 2011. De moeder heeft aangegeven dat ze bereid is om samen te werken met de hulpverlening, maar het hof concludeert dat zij onvoldoende stabiliteit en veiligheid kan bieden. De moeder heeft niet voldaan aan de vereisten van de wet en de kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid over hun toekomst. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikkingen van de rechtbank en stelt dat de stichting belast moet worden met de voogdij over de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 2 april 2015
Zaaknummer : F 200.158.197/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/191163 / FA RK 14-1333
C/03/191164 / FA RK 14-1334
C/03/191165 / FA RK 14-1335
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te '[woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C.H.M. Backerra,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie],
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- in de zaak betreffende de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 3]: de heer [de (stief)vader] (hierna te noemen: de (stief)vader);
- in de zaak betreffende de minderjarige [minderjarige 2]: de heer en mevrouw [de pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders).
- in alle zaken: de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna te noemen: de stichting).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 23 juli 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 oktober 2014, heeft de moeder verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikkingen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verzoeken van de raad om de moeder te ontheffen van het ouderlijk gezag af te wijzen.
2.2.
Er is geen verweerschrift bij het hof ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 februari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Backerra;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad];
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting].
2.3.1.
De (stief)vader en de pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 3] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
Zij hebben hiervan gebruik gemaakt door het hof brieven te sturen, die ter griffie zijn ingekomen respectievelijk op 9 januari 2015 en op 15 januari 2015. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brieven zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Na de mondelinge behandeling is op 11 maart 2015 bij de griffie van het hof een brief van Humanitas d.d. 10 maart 2015 binnengekomen. Nu Humanitas in deze procedure geen belanghebbende is, zal het hof deze brief niet bij zijn beoordeling betrekken.

3.De beoordeling

3.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen in werking getreden. Op grond van artikel 28 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek geldt dat gedingen inzake een ontheffing van het gezag waarbij het inleidende verzoekschrift is ingediend vóór 1 januari 2015 volgens het oude recht worden afgedaan. Nu het inleidende verzoekschrift is ingediend op 7 mei 2014, zijn derhalve artikel 1:266 en artikel 1:268 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zoals die golden tot 1 januari 2015, in de onderhavige zaak van toepassing.
3.2.
Uit de moeder zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1]), op [geboortedatum] 1998 te
’[geboorteplaats];
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2]), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats].
De (stief)vader heeft [minderjarige 1] erkend.
Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de (stief)vader, is geboren:
- [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3]), op [geboortedatum] 2001 te ’[geboorteplaats].
3.3.
De moeder en de (stief)vader oefenden tot de datum van de bestreden beschikking gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 3] uit.
De moeder was tot de datum van de bestreden beschikking belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 2]
3.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 3] staan sinds 25 september 2009 onder toezicht van de stichting. [minderjarige 2] is op 3 maart 2011 onder toezicht gesteld van de stichting.
Alle drie de kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 31 maart 2011 uit huis geplaatst.
[minderjarige 1] verblijft thans in een leefgroep bij De la Salle en [minderjarige 3] in Kinderhuis [vestigingsplaats]. [minderjarige 2] woont in het gezin van de pleegouders.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikkingen heeft de rechtbank - voor zover in hoger beroep aan de orde - de moeder ontheven van het gezag over de kinderen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - samengevat - aan dat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 1:268 lid 2 aanhef en onder a BW. De moeder is van mening dat de stichting onvoldoende stappen heeft ondernomen om de kinderen weer bij haar te laten wonen. De moeder is onlangs veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht en behandeling door een psychiater. De moeder wordt tevens begeleid door Humanitas. Op deze manier is voldoende voorzien in begeleiding van de moeder om haar in staat te stellen het ouderlijk gezag uit te oefenen, zo stelt de moeder.
De moeder is voorts van mening dat onvoldoende is onderzocht of familieleden van haar in staat en bereid zijn de voogdij over de kinderen uit te oefenen. [minderjarige 1] verblijft in de weekenden en vakanties bij familie van de moeder en hij heeft het daar goed naar zijn zin. [minderjarige 1] is zeer gehecht aan de moeder. De moeder heeft [minderjarige 1] al enige tijd niet meer gezien. Met [minderjarige 3] heeft de moeder regelmatig contact, ook via Facebook. De moeder heeft met [minderjarige 2] niet zoveel contact.
De moeder is bereid om mee te werken aan de ontwikkeling van de kinderen, zodat met een lichtere maatregel dan een ontheffing van het gezag volstaan kan worden. De moeder is zich ervan bewust dat ze fouten heeft gemaakt, maar wil een nieuwe kans. De moeder kan niet goed overweg met de voogd. Deze plant afspraken op dagen dat de moeder verhinderd is.
3.8.
De raad voert ter zitting - samengevat - het volgende aan. De moeder kan de kinderen onvoldoende stabiliteit en veiligheid bieden. Zij is van goede wil, maar adviezen en aanwijzingen van de hulpverlening beklijven niet. De moeder heeft een grote weerstand tegen de hulpverlening en heeft weinig inzicht in de emotionele schade die de kinderen hebben opgelopen. De moeder heeft de traumatherapie van [minderjarige 3] tegengehouden en is slecht bereikbaar voor de gezinsvoogd. In de visie van de raad is een gedwongen ontheffing van het gezag noodzakelijk in het belang van de kinderen.
3.9.
De stichting voert ter zitting - samengevat - het volgende aan. De stichting onderschrijft dat de moeder van goede wil is. Door persoonlijke omstandigheden lukt het haar echter niet om afspraken met de stichting na te komen. Zo is zij in september 2014 niet aanwezig geweest bij het familieberaad over [minderjarige 1]. [minderjarige 1] was daar verdrietig over en wil geen contact meer met de moeder. Het is voorts niet gelukt om de moeder te betrekken bij de systeemtherapie van [minderjarige 1]. [minderjarige 1] bloeit op in de weekenden bij familie. Bij La Salle gedraagt hij zich vaak wat zenuwachtig. Het traject waarbij onderzocht werd of [minderjarige 1] kon gaan wonen bij zijn nicht en haar partner is stopgezet.
Verder komt de moeder de afspraken voor individuele bezoeken aan [minderjarige 3] niet na. Voor [minderjarige 3] is traumatherapie wenselijk. Zij heeft momenteel dramatherapie. [minderjarige 3] is bezig met het in kaart brengen van haar levensverhaal. Het lukt de moeder tot nu toe niet om een afspraak met Herlaarhof te maken om in het kader van de behandeling van [minderjarige 3] de rol van de moeder in het leven van [minderjarige 3] duidelijk te krijgen. Ook [minderjarige 3] wil geen contact meer met de moeder.
[minderjarige 2] doet het goed in het pleeggezin. De moeder is de laatste twee bezoekafspraken met [minderjarige 2] goed nagekomen. Die contacten verlopen naar tevredenheid.
De moeder heeft nog geen afspraak gemaakt met de voogd. Ook via Humanitas lukt het haar niet om tot een goede samenwerking met de stichting te komen.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:266 (oud) BW kan een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen worden ontheven op de grond dat die ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daar niet tegen verzet.
In het geval een ouder zich verzet tegen de ontheffing kan op grond van artikel 1:268 lid 1 (oud) BW de ontheffing niet worden uitgesproken. Deze regel leidt ingevolge artikel 1:268 lid 2 aanhef en onder a (oud) BW uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
3.10.2.
Het hof is van oordeel dat op grond van de voorhanden gegevens en het verhandelde ter zitting in voldoende mate is komen vast te staan dat de moeder ongeschikt, althans onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen te vervullen.
Het hof neemt hiertoe het volgende in aanmerking. De kinderen zijn al vier jaar uithuisgeplaatst. Uit de stukken blijkt dat het sinds de uithuisplaatsing redelijk met hen gaat. Bij [minderjarige 1] is sprake van een ernstig loyaliteitsconflict, waardoor hij niet achter zijn plaatsing op de leefgroep kan staan. [minderjarige 1] is een geparentificeerd kind, dat zeer beïnvloedbaar is. Hij heeft een belaste voorgeschiedenis en zijn stemming neigt naar somber. Systeemtherapie is ingezet om [minderjarige 1] losser te weken van de moeder, zodat hij kan toekomen aan zijn eigen ontwikkeling. [minderjarige 1] heeft een stabiel, rustig en veilig opvoedingsklimaat nodig. Ook bij [minderjarige 3] is sprake van loyaliteitsproblematiek. Zij is in sociaal-emotioneel opzicht een beschadigd kind met een aangetaste basisveiligheid. [minderjarige 3] heeft traumatherapie nodig om te verwerken wat zij in haar leven heeft meegemaakt. [minderjarige 2] heeft een verhoogde prikkelgevoeligheid. Verder is er bij hem sprake van een basale angst.
Uit de voorhanden stukken is voldoende gebleken dat de moeder, mede gelet op haar cognitieve beperkingen, niet in staat is de kinderen, die zoals hiervoor weergegeven alle drie te kampen hebben met persoonlijke problematiek, een gestructureerd en stabiel opvoedingsklimaat te bieden. Ondanks intensieve hulp heeft de moeder nauwelijks vooruitgang geboekt in het bieden van structuur en begrenzing. De moeder is bovendien niet in staat gebleken haar eigen leven goed vorm te geven. Daarnaast staat de moeder negatief tegenover de uithuisplaatsing en geeft zij geen emotionele goedkeuring aan de plaatsing van de kinderen, die hierdoor geremd worden in hun ontwikkeling.
Tevens is gebleken dat de moeder zaken rondom de plaatsing van de kinderen, betalingen ten behoeve van hen en hulpverlening voor de kinderen belemmert. De samenwerking met de stichting is slecht. De moeder heeft in totaal zeven schriftelijke aanwijzingen van de stichting gekregen, waarop zij niet heeft gereageerd. De moeder komt voorts de behandelplanafspraken met de gezinsvoogd en andere hulpverleners slecht na. Het is de stichting niet gelukt de moeder te betrekken bij de systeemtherapie van [minderjarige 1]. Ook heeft zij geen toestemming gegeven voor de noodzakelijke traumatherapie van [minderjarige 3] en is zij er niet in geslaagd om in het kader van de behandeling van [minderjarige 3] een afspraak te maken met Herlaarhof. Verder worden de bezoekafspraken met [minderjarige 3] door de moeder slecht nagekomen en heeft zij verstek laten gaan bij het familieberaad over [minderjarige 1].
Het hof is van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de onmacht dan wel de ongeschiktheid van de moeder, het verblijfsperspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt. Dat de moeder thans in het kader van een verplicht
reclasseringscontact begeleiding geniet, kan aan dit oordeel niet afdoen.
Het hof is voorts van oordeel dat het belang van de kinderen zich niet verzet tegen ontheffing van de moeder van het gezag, nu de kinderen gebaat zijn bij duidelijkheid over hun toekomstperspectief.
3.10.3.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:266 juncto artikel 1:268 lid 2 aanhef en onder a BW.
Het hof acht het met de raad in het belang van de kinderen dat een neutrale instantie als de stichting belast wordt met de voogdij.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikkingen waarvan beroep zal bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van
23 juli 2014;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, O.G.H. Milar en E.L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2015.