In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 maart 2015, betreft het een hoger beroep in een incident ex artikel 351 Rv. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.J. Geuze, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de huurovereenkomst tussen hem en de geïntimeerde, Stichting Woonbedrijf SWS.Hhvl, werd ontbonden. De kantonrechter had de appellant veroordeeld om de woning binnen 14 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen. De appellant verzocht het hof om een voorlopige voorziening, zodat de ontruiming niet zou plaatsvinden totdat er in het hoger beroep was beslist. Hij stelde dat hij dakloos zou worden als de ontruiming zou doorgaan.
Het hof heeft de vordering van de appellant afgewezen. Het hof oordeelde dat de appellant geen nieuwe omstandigheden had gesteld die aanleiding gaven om de executie van het bestreden vonnis te schorsen. De stelling van de appellant dat hij dakloos zou worden, werd niet als een nieuwe omstandigheid aangemerkt, aangezien hij dit al eerder in de procedure had aangevoerd. Het hof concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De appellant werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van Woonbedrijf tot de dag van de uitspraak werden begroot op € 632,-- aan salaris advocaat.
De zaak is verwezen naar de rol van 14 april 2015 voor memorie van antwoord, waarbij iedere verdere beslissing werd aangehouden. Het arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 maart 2015.