ECLI:NL:GHSHE:2015:1154

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
HD200.164.906_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van huurovereenkomst en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 maart 2015, betreft het een hoger beroep in een incident ex artikel 351 Rv. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.J. Geuze, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de huurovereenkomst tussen hem en de geïntimeerde, Stichting Woonbedrijf SWS.Hhvl, werd ontbonden. De kantonrechter had de appellant veroordeeld om de woning binnen 14 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen. De appellant verzocht het hof om een voorlopige voorziening, zodat de ontruiming niet zou plaatsvinden totdat er in het hoger beroep was beslist. Hij stelde dat hij dakloos zou worden als de ontruiming zou doorgaan.

Het hof heeft de vordering van de appellant afgewezen. Het hof oordeelde dat de appellant geen nieuwe omstandigheden had gesteld die aanleiding gaven om de executie van het bestreden vonnis te schorsen. De stelling van de appellant dat hij dakloos zou worden, werd niet als een nieuwe omstandigheid aangemerkt, aangezien hij dit al eerder in de procedure had aangevoerd. Het hof concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De appellant werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van Woonbedrijf tot de dag van de uitspraak werden begroot op € 632,-- aan salaris advocaat.

De zaak is verwezen naar de rol van 14 april 2015 voor memorie van antwoord, waarbij iedere verdere beslissing werd aangehouden. Het arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 maart 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.164.906/01
arrest van 31 maart 2015
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna aan te duiden als: [appellant] ,
advocaat: mr. J.J. Geuze te Best,
tegen
Stichting Woonbedrijf SWS.Hhvl, h.o.d.n. Woonbedrijf,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna aan te duiden als: Woonbedrijf,
advocaat: mr. A. Groffen te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 12 februari 2015 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven gewezen vonnis van 15 januari 2015 tussen onder meer [appellant] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en Woonbedrijf als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak/rolnr. 3302057 14-9147)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep, tevens houdende verzoek om voorlopige voorzieningen met grieven en producties;
  • de memorie van antwoord in het incident ex artikel 351 Rv van Woonbedrijf.
Het hof heeft daarna een datum bepaald voor arrest in het incident.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter, voor zover in dit incident van belang, de tussen Woonbedrijf en [appellant] geldende huurovereenkomst ontbonden en [appellant] veroordeeld om de woning aan de [adres] te [plaats] binnen 14 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en ontruimd te houden. De veroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De ontruiming is [appellant] aangezegd tegen 25 februari 2015.
3.2.
De vordering van [appellant] strekt ertoe dat het hof Woonbedrijf bij wege van een voorlopige voorziening verbiedt om tot ontruiming over te gaan zolang in dit hoger beroep niet is beslist. [appellant] stelt daartoe dat hij op basis van het vonnis van 17 december 2014 van de voorzieningenrechter zijn oude woning aan Trudo moet terugverkopen en moet ontruimen en dat hij dakloos is indien de woning aan de [adres] te [plaats] op 25 februari 2015 wordt ontruimd.
3.3.
Woonbedrijf heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Voor toewijzing van een incidentele vordering op grond van artikel 351 Rv is plaats in geval van misbruik van recht, dan wel in geval een afweging van de belangen van partijen in het licht van nieuwe – door incidenteel eiser te stellen – omstandigheden daartoe aanleiding geeft. Als nieuwe omstandigheden komen alleen in aanmerking omstandigheden die zich hebben voorgedaan nadat de zaak in eerste aanleg in staat van wijzen is gekomen. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel dient bij de belangenafweging in de regel buiten beschouwing te blijven.
3.5.
Dat sprake is van misbruik van recht heeft [appellant] niet gesteld. Nieuwe omstandigheden in de hiervoor bedoelde zin heeft [appellant] evenmin gesteld. De stelling dat hij dakloos is indien de woning op 25 februari 2015 wordt ontruimd kan niet als zodanig worden aangemerkt omdat [appellant] het noodgedwongen terugverkopen van zijn woning aan Trudo reeds in eerste aanleg in zijn schriftelijke antwoord als een gegeven naar voren heeft gebracht. Dat het bestreden vonnis – naar het hof begrijpt – grote impact heeft voor [appellant] is geen grond om de executie van het bestreden vonnis te schorsen. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn gesteld noch gebleken.
3.6.
Het voorgaande betekent dat de vordering tot schorsing van de executie zal worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de proceskosten. Op verlangen van Woonbedrijf zal de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
In de hoofdzaak
3.7.
De zaak is naar de rol verwezen van 14 april 2015 voor memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering van [appellant] af;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van Woonbedrijf tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 632,-- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak is verwezen naar de rol van 14 april 2015 voor memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 maart 2015.
griffier rolraadsheer