ECLI:NL:GHSHE:2015:1141

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
HD200.138.802_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een vaststellingsovereenkomst met betrekking tot de vergoeding van rechtsbijstandskosten in arbeidsrechtelijke context

In deze zaak gaat het om de uitleg van een vaststellingsovereenkomst tussen een werknemer en zijn werkgever, Chromalloy Holland B.V., met betrekking tot de vergoeding van kosten voor rechtsbijstand. De werknemer, die in hoger beroep is gegaan, stelt dat de werkgever ook de kosten van rechtsbijstand dient te vergoeden die zijn gemaakt na de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst op 29 februari 2012. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de werkgever gehouden was de kosten van rechtsbijstand tot de totstandkoming van de overeenkomst te vergoeden, maar niet voor kosten die na deze datum zijn gemaakt.

De werknemer was sinds 1989 in dienst bij de werkgever en had een vaststellingsovereenkomst ondertekend waarin onder andere werd afgesproken dat de werkgever tot een bedrag van maximaal € 1.000,-- zou bijdragen in de kosten van juridische bijstand. De werknemer had echter hogere kosten gemaakt en vorderde het resterende bedrag van de werkgever. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet verantwoordelijk was voor de kosten die na de ondertekening van de overeenkomst waren gemaakt, omdat deze kosten niet onder de afspraken in de overeenkomst vielen.

Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de werkgever redelijkerwijs niet hoefde te verwachten dat zij ook kosten voor rechtsbijstand zou moeten dragen die na de ondertekening van de overeenkomst waren gemaakt. De uitleg van de overeenkomst werd gedaan aan de hand van de Haviltex-norm, waarbij de rechter rekening houdt met de verklaringen en gedragingen van partijen. Het hof concludeerde dat de werknemer niet voldoende feiten en omstandigheden had gesteld om zijn standpunt te onderbouwen, en dat de kosten van rechtsbijstand die na de ondertekening van de overeenkomst waren gemaakt, niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak van de kantonrechter werd bekrachtigd, en de werknemer werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.138.802/01
arrest van 31 maart 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. J.A.J. Dappers te Ravenstein,
tegen
Chromalloy Holland B.V.,
in eerste aanleg nog genoemd: Chromalloy Gas Turbine LLC & Chromalloy Holland B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als CH,
advocaat: mr. I. Janssen te Utrecht,
op het bij exploot van dagvaarding van 12 november 2013, en het herstelexploot van 6 december 2013, ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 augustus 2013, gewezen tussen [appellant] als eiser in de hoofdzaak, gedaagde in het incident, en CH als gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident. Het incident is in hoger beroep niet meer aan de orde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnr. 755520-CV-13/259)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het vonnis van 3 april 2013.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep en het herstelexploot;
  • de memorie van grieven met vijf grieven en twee producties;
  • de memorie van antwoord met drie producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter heeft de volgende feiten vastgesteld. Deze zijn in hoger beroep niet betwist en dienen het hof derhalve tot uitgangspunt.
Eiser is op 1 november 1989 bij gedaagde in dienst getreden en laatstelijk was hij werkzaam in de functie van accountmanager. Het salaris van eiser bedroeg laatstelijk € 6.216,-- bruto per maand te verhogen met een vakantietoeslag van 8% en een bonus, welke de laatste jaren tenminste een bedrag ad € 10.000,-- per jaar bedroeg. Eiser maakte deel uit van het sales team van gedaagde en bij laatstgenoemde heerste de opvatting dat de teamleden over bepaalde eigenschappen dienden te beschikken om in een veranderde markt de klanten van gedaagde optimaal te kunnen blijven bedienen. Alle leden van het sales team hebben een assessment doorlopen om vast te stellen of ieder individueel teamlid beschikte over de vereiste competenties. Naar de mening van gedaagde ontwikkelde eiser zich onvoldoende en gedaagde betwijfelde dat eiser uiteindelijk de benodigde competenties zou verkrijgen. Begin 2012 heeft gedaagde aan eiser laten weten dat zij zich zorgen maakte over zijn ontwikkeling en hem voor de keuze gesteld alles op alles te zetten om te bewijzen dat hij de verlangde competenties zal verwerven. Uiteindelijk heeft een en ander, na een uitvoerige discussie tussen partijen, geleid tot een vaststellingsovereenkomst die partijen op 29 februari 2012 hebben ondertekend. Daarin is onder meer opgenomen, voor zover te deze relevant, als volgt:
“a. De arbeidsovereenkomst tussen partijen zal op initiatief van de Werkgever met
wederzijds goedvinden eindigen per 1 augustus 2012 (de “Einddatum”).
d. Bij wijze van schadeloosstelling betaalt Werkgever aan Werknemer een eenmalige
beëindigingsvergoeding (hierna te noemen: de ‘Vergoeding’) ad € 90.000,-- bruto
(zegge: negentig duizend). De Vergoeding strekt tot aanvulling op een eventuele
uitkering krachtens sociale zekerheidswetgeving dan wel een elders te verdienen
lager salaris en/of pensioenverlies.
e. Indien [appellant] voor ommekomst van de Einddatum een functie elders aanvaardt, komen Partijen hierbij overeen dat de Arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden eindigt per de datum van indiensttreding bij de nieuwe werkgever. In dat geval heeft [appellant] recht op een extra vertrekpremie gelijk aan het brutoloon vermeerderd met vakantietoeslag dat [appellant] zou hebben ontvangen indien de Arbeidsovereenkomst tot de Einddatum had voortgeduurd.
j. Werkgever zal tot een bedrag van maximaal € 1.000,-- exclusief BTW bijdragen in de kosten van juridische bijstand, waartoe de raadsman van Werknemer een rekening ter hoogte van maximaal dat bedrag rechtstreeks aan Werkgever zal sturen.
k. Werknemer kan voor rekening van de Werkgever een outplacementtraject met de duur van maximaal 6 maanden volgen aan te vangen uiterlijk 1 juli 2012. Werknemer is vrij in de keuze van het traject met als voorwaarde dat over deze keuze en de kosten vooraf overleg is gepleegd met Werkgever en de laatste niet meer bedragen dan € 10.000. Het gekozen bureau dient de rekening rechtstreeks te richten aan de Werkgever.
1. Mocht werknemer geen of gedeeltelijk gebruik maken van deze optie k dan zal werknemer het restant van het bedrag kunnen gebruiken ter voldoening van de kosten van rechtsbijstand mochten die het gestelde bedrag in art. J van € 1.000 te boven gaan. De raadsman dient daarvoor de rekening rechtstreeks aan Werkgever te sturen.”
3.2.
De kantonrechter heeft de stellingen van [appellant] als volgt samengevat:
Onderdeel van de tussen partijen gemaakte afspraken is dat gedaagde als werkgever tot een bedrag van maximaal € 1.000,-- exclusief BTW zou bijdragen in de kosten van juridische bijstand. Voorts werd overeengekomen voor het geval eiser geen outplacementtraject zou volgen (de kosten hiervan mochten maximaal € 10.000,-- bedragen,) in dat geval eiser dit bedrag mocht gebruiken ter voldoening van de kosten rechtsbijstand.
Eiser legt bij dagvaarding over een urenspecificatie ziende op de werkzaamheden van de gemachtigde van eiser, samenhangende met de wens van gedaagde om de arbeidsovereenkomst met eiser te beëindigen. Tussen eiser en zijn gemachtigde is overeengekomen een uurtarief van € 180,--, te verhogen met 6% kantoorkosten en 19% BTW. Zoals uit de urenspecificatie kan worden afgelezen heeft de gemachtigde van eiser aan deze zaak tot het opstellen van de dagvaarding, derhalve tot 21 november 2012, besteed 42 uur en dertig minuten. Rekening houdende met genoemde kantoorkosten en BTW is eiser derhalve aan zijn gemachtigde (en gedaagde aan eiser) verschuldigd:
Hoofdsom 42.5 X € 180,-- = € 7.650,--
Kantoorkosten 6% € 459,-- Deze bedragen opgeteld € 8.109,-- 19% BTW € 1.540,71 Deze bedragen opgeteld totaal € 9.649,71. Zie voor de berekening de dagvaarding.
In mindering op genoemd bedrag ad € 9.649,71 heeft gedaagde voldaan een bedrag ad
€ 4.165,--. Het resterende bedrag ad € 5.484,71 heeft gedaagde niettegenstaande herhaalde aanmaningen en sommatie, geweigerd te betalen.
Dit bedrag wordt door eiser in rechte opgevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente
vanaf de dag der dagvaarding.
3.3.
De kantonrechter overwoog en besliste als volgt (belettering hof):
A Naar het oordeel van de kantonrechter brengt een redelijke uitleg van de hier aan de orde zijnde bepalingen in de vaststellingsovereenkomst, gezien in onderling verband en samenhang, met zich dat gedaagde gehouden is de door eiser gemaakte kosten van rechtsbijstand te voldoen en wel tot de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst.
B Voldoende is gebleken dat omstreeks medio 2011 de positie van eiser bij gedaagde zodanig was dat begrijpelijk is dat gedaagde alstoen rechtsbijstand heeft gezocht. Uiteindelijk zijn partijen tot een regeling gekomen die is vastgelegd in meergenoemde vaststellingsovereenkomst.
C Redelijk is dan ook dat de rechtsbijstandkosten tot de ondertekening van de overeenkomst voor rekening komen van gedaagde, gelet op de formulering in de vaststellingsovereenkomst, zoals hiervoor aangegeven.
D Niet is immers gebleken dat gedaagde bij de totstandkoming van de vaststellingsovereen-komst enige beperking of afbakening ten aanzien van de kosten van rechtsbijstand heeft bedongen, anders dan waarvan blijkt uit de vaststellingsovereenkomst. De kantonrechter verwerpt de stelling van gedaagde in deze dat het op de weg van eiser had gelegen om bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst erop te wijzen dat hij al vanaf juli 2011 zich liet bijstaan door zijn gemachtigde.
E De kantonrechter oordeelt het niet als een redelijke uitleg van de bedoelde bepalingen dat de kosten terzake van rechtsbijstand in verband met een tussen partijen nadien gerezen geschil, kennelijk betrekking hebbend op het in dienst treden elders per 1 april 2012 door eiser en op de leaseauto, ook nog voor rekening van gedaagde komen.
F Het vorenstaande impliceert dat, gelet op de door eiser overgelegde urenspecificatie, aan eiser toekomt terzake van rechtsbijstandkosten een bedrag overeenkomend met 21 uren, zijnde € 4.768,08 inclusief kantoorkosten en BTW. In mindering is door gedaagde voldaan € 4.165,--, zodat eiser nog toekomt een bedrag van € 603,08. Dit bedrag is dan ook toewijsbaar, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding.
De grieven 1 tot en met 4 keren zich tegen hetgeen werd overwogen onder resp. A, C, E en F. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Grief 5 betreft de proceskosten.
3.4.
Kern van het geschil betreft de uitleg van de bedingen j en l in de vaststellings-overeenkomst met betrekking tot de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand van [appellant], in het bijzonder is het de vraag of kosten van rechtsbijstand gemaakt ná de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst op 29 februari 2012 voor vergoeding in aanmerking komen. De kosten voordien zijn door de kantonrechter toegekend en daartegen is niet opgekomen.
3.4.1.
De uitleg van een zodanig beding geschiedt aan de hand van de Haviltex-norm:
De betekenis van een omstreden beding in een schriftelijke overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld (1) aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en (2) uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en (3) van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit een en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen.
Bij deze uitleg speelt de tekst van de bedingen uiteraard een rol, maar is niet van doorslaggevende betekenis. Dat geldt juist hier, nu wel vaststaat dat niet expliciet staat opgenomen dat de kosten voor juridische bijstand ná de ondertekening op 29 februari 2012 voor vergoeding in aanmerking komen. Het is derhalve aan [appellant], die zich hierop beroept, om daaromtrent voldoende feiten en omstandigheden te stellen ter onderbouwing van zijn standpunt en bij betwisting te bewijzen. Hij beroept zich evenwel (vrijwel) alleen op de uitleg van de bedingen in het licht van enkele nader genoemde omstandigheden. Op uitdrukkelijk en expliciete verklaringen en of afspraken dienaangaande wordt geen beroep gedaan.
3.4.2.
[appellant] doet in dit verband mede een beroep op artikel r van de vaststellings-overeenkomst luidende:
De Overeenkomst vormt de enige overeenkomst tussen Partijen en vervangt alle eerdere mondelinge en/of schriftelijke afspraken die tussen partijen zijn gemaakt met betrekking tot de beëindiging van het dienstverband.
Voor zover [appellant] uit deze bepaling afleidt dat er geen ruimte bestaat voor uitleg (in de zin van de Haviltex-norm) deelt het hof die opvatting niet. In dit beding wordt de rechter niet opgedragen uitsluitend een tekstuele uitleg toe te passen (er is geen sprake van een ‘uitleg’-beding). CH hoefde, gelet op de tekst (onderhandeld over deze bepaling is er kennelijk niet), een zodanige opvatting (uitleg van artikel r) ook niet te verwachten.
3.4.3.
Uit het bepaalde in artikel r kan wel worden afgeleid – evenzo als uit andere bepalingen van de overeenkomst – dat de afspraken die zijn gemaakt betrekkelijk zijn tot de beëindiging van het dienstverband. Daarin ligt besloten – tenzij bijkomende feiten of omstandigheden tot een ander oordeel nopen - dat de afspraken in de vaststellings-overeenkomst geen betrekking hebben op de geschillen gerezen met betrekking tot de uitvoering van de overeenkomst, tot de gevolgen van de overeenkomst en op nova opgekomen ná het sluiten van de overeenkomst. Overigens is deze beperking – alleen kosten tót het sluiten van de vaststellingsovereenkomst – overeenkomstig het doel van de onderhandelingen.
3.4.4.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat CH redelijkerwijs niet hoefde te verwachten dat zij ook nog kosten voor rechtsbijstand hoefde te dragen die werden gemaakt nádat partijen overeenstemming hadden bereikt (29 februari 2012). Die situatie verschilt wezenlijk van de daaraan voorafgaande periode. Tot 29 februari 2012 bestond de bijstand uit juridische advisering ter zake van de onderhandelingen omtrent een beëindigingsovereenkomst. Dat doel is bereikt. Op de hoogte van die kosten heeft CH ook enige invloed. Zij kan die kosten beperken door de onderhandelingen niet te lang te laten voortslepen of desnoods af te breken. De kosten van na 29 februari 2012 hebben geen betrekking gehad op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst maar op de gevolgen van de nieuwe omstandigheid, dat [appellant] een andere betrekking had aanvaard, op de afwikkeling met betrekking tot de lease-auto en mogelijk nog andere uitlegkwesties. Dit doel verschilt van dat uit de voorafgaande periode zodat wat voor de ene periode geldt, niet zonder kan worden toegepast voor de andere periode.
3.4.5.
Voor een vergoedingsplicht voor juridische bijstand ter zake van de afhandeling van de vaststellingsovereenkomst bestaat geen aanknopingspunt in de tekst van de overeenkomst, terwijl CH die plicht ook niet hoefde te verwachten. Dit met name ook omdat zij geen invloed kan uitoefenen op de hoogte daarvan, behoudens dan de maximering.
Anders dan [appellant] stelt kan voor zijn standpunt geen steun worden gevonden in het feit dat in de overeenkomst niet staat opgenomen dat slechts de kosten tot het ondertekenen zouden worden voldaan. Het is andersom. Als [appellant] had gewild dat onder de te dekken kosten ook die kosten zouden worden begrepen die vervielen ná het sluiten van de overeenkomst, dan had hij zulks kunnen en moeten bedingen. Zoals overwogen is het doel van de juridische bijstand in beide periodes niet gelijk.
In dit verband is mede van belang dat ter zake van de afhandeling niet aanstonds een noodzaak voor juridisch advies bestaat. Veelal zal de werknemer het overleg met betrekking tot de (details van de) uitvoering zelf kunnen voeren.
Overigens is in de vaststellingsovereenkomst een regeling opgenomen voor het geval dat zich heeft voorgedaan, namelijk dat [appellant] voor het einde van de opzegtermijn een nieuwe betrekking zou aanvaarden.
3.4.6.
De omstandigheid dat de vaststellingsovereenkomst door of vanwege CH is opgesteld, maakt dit een en ander niet anders. Dat wordt door [appellant] ook niet toegelicht. Hetzelfde geldt voor de passage uit de brief van de advocaat van [appellant] van 2 februari 2012 waarin staat
‘het moge voorts voor zich spreken dat u mijn kosten voor uw rekening dient te nemen’.Niet relevant is aan wie valt te verwijten dat er nadere onderhandelingen moesten worden gevoerd.
Uit deze omstandigheden kan redelijkerwijs niet worden afgeleid dat CH op zich heeft genomen alle kosten te dragen, dus ook die welke worden gemaakt ná de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst.
De brief van de advocaat van [appellant] van 24 februari 2012 en de brief van CH van 29 februari 2012 (overgelegd als productie 6 bij memorie van grieven) kunnen evenmin tot een ander oordeel leiden. Daarin is geen aanwijzing te vinden dat [appellant], zoals hij stelt, vergoeding wenste van zijn totale advocatendeclaratie.
Overigens valt het beroep van [appellant] op deze brieven moeilijk te rijmen met het standpunt ontleend aan artikel r, hiervoor besproken.
3.5.
Nu er geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die worden betwist of tot een ander oordeel kunnen leiden, is er voor een bewijsfase geen plaats.
3.6.
[appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] – uitvoerbaar bij voorraad - in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van CH worden begroot op € 683,- aan verschotten en op € 632,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, M. van Ham en J.P. de Haan en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 maart 2015.
griffier rolraadsheer