ECLI:NL:GHSHE:2015:1137

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
HD200.120.331_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar de echtheid van de handtekening onder een kredietovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Crediet Maatschappij 'De IJssel' B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Middelburg. De IJssel vordert betaling van een bedrag van € 58.216,76 van de geïntimeerde, die een kredietovereenkomst heeft ondertekend. De zaak draait om de echtheid van de handtekening van de geïntimeerde onder het contract van een doorlopend krediet, dat op 26 oktober 2005 is afgesloten. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de vordering van De IJssel niet ontvankelijk is, omdat de geïntimeerde zich beroept op bevrijdende verjaring. De IJssel heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd en vraagt om een deskundigenonderzoek naar de handtekening. Het hof heeft besloten om een deskundige, mw. R. ter Kuile-Haller, te benoemen om de echtheid van de handtekening te onderzoeken. Het hof heeft ook bepaald dat De IJssel de originele kredietovereenkomst ter griffie moet deponeren en dat de deskundige de benodigde stukken moet ontvangen om haar onderzoek uit te voeren. De zaak wordt aangehouden totdat het deskundigenbericht is ontvangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.120.331/01
arrest van 31 maart 2015
in de zaak van
Crediet Maatschappij "De IJssel" B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als: De IJssel,
advocaat: mr. A.C.G. Reezigt te Apeldoorn,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. E.H.M. Graafmans te Middelburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 4 januari 2013 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Middelburg van 17 oktober 2012, zoals dat is hersteld bij vonnis van 21 november 2012, gewezen tussen De IJssel als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer/rolnummer 77040/HA ZA 11-39)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld – hersteld – vonnis en naar de tussenvonnissen van 30 maart 2011 en 13 juli 2011.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis met één productie;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte overleggen productie van [geïntimeerde] ;
  • de akte uitlating productie van De IJssel.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
Op 26 oktober 2005 heeft De IJssel een contract opgemaakt voor een doorlopend krediet met een kredietlimiet van € 51.000,--. Dit contract noemt als cliënt 1: [ex-partner van geintimeerde] en als cliënt 2: [geïntimeerde] . Onderaan op het contract staat onder de kopjes "Client 1" en "Client 2" telkens een handtekening.
3.1.2.
De betalingsopdracht die bij de kredietovereenkomst hoort vermeldt dat [ex-partner van geintimeerde] en [geïntimeerde] op 26 oktober 2005 aan De IJssel opdracht hebben gegeven om ten laste van het krediet € 6.910,23 uit te betalen op bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] en € 44.089,77 aan Interbank (IJssel) met als omschrijving/overeenkomstnummer [omschrijving/overeenkomstnummer] . De IJssel heeft die opdracht uitgevoerd.
3.1.3.
Het bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] betreft een privérekening van [ex-partner van geintimeerde] .
3.1.4.
[geïntimeerde] heeft een relatie gehad met [ex-partner van geintimeerde] . [ex-partner van geintimeerde] is omstreeks juni/juli 2007 uit de gezamenlijke woning vertrokken. Sinds september/oktober 2009 is hij onvindbaar.
3.2.
In de inleidende dagvaarding van 17 januari 2011 heeft De IJssel de veroordeling gevorderd van [geïntimeerde] , uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan haar van:
- € 58.216,76, te vermeerderen met de kredietvergoeding van 9,6% per jaar vanaf 1 januari 2011,
- € 2.127,72 inclusief btw als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, en
- de nakosten.
3.2.2.
De IJssel heeft daartoe gesteld dat partijen een kredietovereenkomst zijn aangegaan, dat maandelijks een overeengekomen termijnbedrag diende te worden terugbetaald, dat [geïntimeerde] na schriftelijke aanmaning en ingebrekestelling gedurende twee maanden één of meerdere vervallen termijnbedragen toerekenbaar niet heeft terugbetaald en dat De IJssel daarom bij aangetekende brief van 29 oktober 2009 het openstaande saldo per 28 oktober 2009 van € 52.314,02 met rente en buitengerechtelijke kosten ineens bij [geïntimeerde] heeft opgeëist. Verder heeft De IJssel gesteld dat het opeisbare openstaande saldo inclusief de vervallen rente van op dat moment 9,6% per jaar per 31 december 2010 een bedrag beloopt van € 58.216,76.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft een conclusie van antwoord genomen, waarna de rechtbank bij vonnis van 30 maart 2011 een comparitie na antwoord heeft bevolen, die is gehouden op 30 mei 2011. Vervolgens heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 13 juli 2011 De IJssel opgedragen te bewijzen dat de handtekening onder het contract betreffende de geldleenovereenkomst van 26 oktober 2005 onder "Client 2" van [geïntimeerde] afkomstig is. De rechtbank heeft daartoe een deskundige benoemd en bepaald dat de aan het deskundigenonderzoek verbonden kosten als vervolgens begroot bij beschikking van 28 september 2011 door De IJssel moeten worden voorgeschoten.
3.2.4.
De IJssel heeft van het handschriftonderzoek afgezien. Bij conclusie van 11 januari 2012 heeft zij haar eis gewijzigd, in die zin dat zij primair op grond van ongerechtvaardigde verrijking en subsidiair op grond van onrechtmatige daad de veroordeling heeft gevorderd van [geïntimeerde] , uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan haar van € 23.803,--, te vermeerderen met de wettelijke rente en € 2.127,72 inclusief btw als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, alsmede de proceskosten en de nakosten.
3.2.5.
[geïntimeerde] heeft vervolgens een beroep gedaan op bevrijdende verjaring, welk beroep de rechtbank in het bestreden eindvonnis van 17 oktober 2012 heeft gehonoreerd. De rechtbank heeft De IJssel niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en De IJssel is veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 2.325,--, waarvan een deel te voldoen aan de griffier van de rechtbank. Bij herstelvonnis van 21 november 2012 heeft de rechtbank de proceskostenveroordeling in verband met het vervallen van artikel 243 Rv hersteld, in die zin dat de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] nader zijn begroot op € 1.808,--.
3.3.
De IJssel is tijdig in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis heeft De IJssel drie grieven aangevoerd en de veroordeling gevorderd van [geïntimeerde] , uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan haar van:
A. primair: € 58.216,76, te vermeerderen met de vertragingsvergoeding van 9,6% per jaar vanaf 1 januari 2011 tot de dag der algehele voldoening,
B subsidiair: € 23.803,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2005, althans vanaf de dag dat De IJssel dit bedrag heeft voldaan aan de Postbank N.V., althans vanaf 11 januari 2012,
C. € 2.127,72 inclusief btw ten titel van vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten,
D. de nakosten, en
E. de proceskosten van beide instanties.
De IJssel baseert haar primaire vordering op nakoming van de kredietovereenkomst en haar subsidiaire vordering op ongerechtvaardigde verrijking dan wel onrechtmatige daad.
3.4.
Met grief 1 legt De IJssel het geschil op grond van de gewijzigde primaire grondslag – nakoming van de overeenkomst – in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor. Aangezien deze grondslag dezelfde is als de in de inleidende dagvaarding gestelde grondslag, de rechtbank deze grondslag in het tussenvonnis van 13 juli 2011 heeft beoordeeld en tegen dit tussenvonnis - zoals De IJssel zelf uitdrukkelijk aangeeft in haar memorie van grieven - geen hoger beroep is ingesteld, zijn de overwegingen en beslissingen in dat tussenvonnis in hoger beroep uitgangspunt. Dat betekent dat De IJssel moet bewijzen dat de handtekening op het contract onder "Client 2" van [geïntimeerde] afkomstig is, dat dit bewijs dient te worden geleverd door middel van een deskundige en dat de aan het deskundigenonderzoek verbonden kosten door De IJssel moeten worden voorgeschoten. Ook de benoeming door de rechtbank van de deskundige, mevrouw R. ter Kuile-Haller, met wie beide partijen zich in eerste aanleg konden verenigen, is voor het hof uitgangspunt, met dien verstande dat het hof de deskundige vanwege het tijdsverloop opnieuw heeft benaderd met de vraag of het haar nog altijd vrij staat om in deze procedure tot deskundige te worden benoemd, of zij een benoeming aanneemt en op welk bedrag zij de kosten van het onderzoek thans begroot. De eerste twee vragen heeft mevrouw Ter Kuile-Haller positief beantwoord en de kosten van het onderzoek begroot zij op € 1.500,-- inclusief btw.
Het hof zal mevrouw R. Ter Kuile-Haller in dit arrest opnieuw benoemen en de vragen uit het tussenvonnis van 13 juli 2011, die in het dictum zullen worden opgenomen, ter beantwoording aan haar voorleggen.
3.5.
Voor haar onderzoek dient de deskundige in ieder geval te beschikken over de originele kredietovereenkomst en over originele stukken met handtekeningen van [geïntimeerde] die dateren uit dezelfde periode als de kredietovereenkomst getekend zou zijn, 2005. Het is aan De IJssel de originele kredietovereenkomst aan mevr. Ter Kuile-Haller ter beschikking te stellen. [geïntimeerde] dient op eerste verzoek voormelde originele stukken met handtekening aan haar over te leggen. Voor zover de deskundige nog andere stukken noodzakelijk acht dienen partijen deze op eerste verzoek aan haar te doen toekomen.
3.6.
Het hof zal De IJssel gelasten om na voltooiing van het deskundigenbericht, voor het nemen van haar memorie na deskundigenbericht, de originele kredietovereenkomst ter griffie van het hof te deponeren, alwaar het door [geïntimeerde] en/of haar advocaat desgewenst kan worden ingezien, in aanwezigheid van een griffiemedewerker.
3.7.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
.
4.1.
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de volgende vragen:
1. Met welke mate van waarschijnlijkheid kunt u aangeven of de handtekening onderaan op het contract van het doorlopend krediet van 26 oktober 2005 onder het kopje "Client 2" wel of niet door [geïntimeerde] is geplaatst?
2. Heeft u nog andere opmerkingen die voor de zaak van belang kunnen zijn?
4.2.
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
mw. R. ter Kuile-Haller
[adres]
[postcode] [plaats]
(tel. [telefoonnummer] );
4.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige toezendt;
4.4.
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
4.5.
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
4.6.
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek –
en ten aanzien van de conceptrapportage– partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen,
en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
4.7.
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
4.8.
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
4.9.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € 1.500,-- inclusief btw, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij) tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
4.10.
bepaalt dat De IJssel laatstgemeld bedrag zal voldoen binnen twee weken na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
4.11.
verzoekt de deskundige, indien de kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
4.12.
benoemt mr. R.R.M. de Moor tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
4.13.
verwijst de zaak naar
de rol van 28 juli 2015in afwachting van het deskundigenbericht;
4.14.
verstaat dat de zaak na ontvangst van het deskundigenbericht naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van De IJssel;
4.15.
gelast De IJssel om voor het nemen van een memorie na deskundigenbericht de originele kredietovereenkomst ter griffie van het hof te deponeren;
4.16.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Veltman, J.C.J. van Craaikamp en R.R.M. de Moor en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 maart 2015.
griffier rolraadsheer