Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/03/166072/ HA ZA 11-790)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord;
3.De beoordeling
onleesbaar] raad van de gemeente [gemeente]. Datum 24 december 2002”, waarbij een handtekening en een stempel staan.
de verdeling van der partijen huwelijksgemeenschap vast te stellen”. De vrouw heeft in dit verband aangevoerd dat:
De zaken die tijdens het huwelijk zijn verkregen, (…) van partijen samen [zijn]; ieder is voor de onverdeelde helft eigenaar. Tot die, nog niet verdeelde, gemeenschappelijke goederen behoren: (-) spaargeld € 7.700,-; (-) percelen grond in Marokko; (-) een huis in Marokko.”
de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap” vastgesteld als in het dictum van dat eindvonnis nader omschreven.
Nieuw Marokkaans Familierecht en Nederlands IPR, SDU: Den Haag 2007, p. 63-64). Omdat de vrouw haar vordering heeft ingesteld na inwerkingtreding van die wet en niet gebleken is dat de verdeling voordien heeft plaatsgevonden (integendeel, de rechtbank Maastricht heeft op verzoek van de man in juni 2004 nog de verdeling bevolen van de aan partijen gemeenschappelijk toebehorende goederen), dient het hof de vordering van de vrouw te beoordelen naar het nieuwe familierecht (de Mudawwana 2004). Grief 1 van de man faalt derhalve.
in eerste aanleg slechts [heeft] gevorderd de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Nu deze gemeenschap niet bestaat had de vordering van de vrouw afgewezen dienen te worden”.
verzoek tot verdeling” heeft zij bedoeld de verdeling van de tijdens het huwelijk verkregen goederen. Haar komt “
een deel van het opgebouwde vermogen” toe. In de Mudawwana 2004 is aan de vrouw ook “
het wettelijk recht toegekend op een deel van het tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen” (zie Jordens-Cotran, a.w., p. 772) .
verdeling”. Dit is voorts geen verdeling naar Nederlands recht, maar naar Marokkaans recht. In de context van het Marokkaanse recht, in het bijzonder artikel 49 Mudawwana 2004 – de rechtbank heeft dit artikel van toepassing geacht en daartegen heeft de man niet gegriefd (behoudens grief 1, die verworpen is) – kan de vordering tot “
verdeling” dan redelijkerwijs niet anders worden begrepen dan als een vordering waarmee de vrouw aanspraak maakt op (een deel van) de vermogensaanwas tijdens het huwelijk (zie ook rov. 4.7 van het bestreden tussenvonnis over de uitlegging van artikel 49 Mudawwana 2004 door het Internationaal Juridisch Instituut en door Jordens-Cotran, a.w., p. 780 en 782). Grief 2 faalt derhalve.
Mudawwana. Marokkaanse familiewet(nieuwe wet van 2004). Vertaald uit het Arabisch door M.S. Berger, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2004).
to clearly state that housework is considered a contribution to the development of household assets” waarvan de man in zijn memorie van grieven overigens alleen een onvolledige vertaling in het Nederlands geeft; onvertaald laat hij daarbij namelijk het woord “clearly”). In verband met dit laatste zij, ten slotte, nog gewezen op Jordens-Cotran, a.w., p. 782 (reeds aangehaald door de rechtbank in rov. 4.7 van het bestreden tussenvonnis):
er geenszins sprake kan zijn van een verdeling door de helft” berust op een onjuiste lezing. Volgens mw. Jordens-Cotran is namelijk onduidelijk wat het ministerie van Justitie met zijn “
geruststellende woorden” heeft bedoeld. Aan deze onduidelijke passage zal het hof dan ook voorbijgaan, waarbij het hof nog opmerkt dat de zojuist aangehaalde passage eindigt met een voetnoot (genummerd 63, die door de rechtbank is weggelaten uit het citaat, en die als volgt luidt: “
Alazhar is van menig dat het toekennen aan de vrouw van een deel van het opgebouwde vermogen de helft kan overschrijden; het gaat er immers om dat de vrouw in deze rechtvaardig behandeld wordt, Alazhar 2006, p. 183”). Het hiervóór weergegeven oordeel van het hof inzake, kort gezegd, de verdeling bij helfte, strookt met deze laatste opvatting.
In het vonnis van 31 juli 2013 neemt de rechtbank in haar waardebepaling mee de waarden zoals die blijken uit de door de vrouw overlegde ‘taxatie’” De man voert in dit verband aan dat de taxatie van de vrouw door haar zelf is opgesteld, terwijl de man een “
uitgebreid onafhankelijk taxatierapport” heeft overgelegd.
ex aequo et bonozelf de waarde mag bepalen (zie rov. 4.16.7, 4.16.10 en 4.16.16
in fine, van het bestreden tussenvonnis). De man heeft daarop medegedeeld dat een deskundigenbericht omtrent de waarde overbodig is en de vrouw heeft ermee ingestemd dat de rechtbank de waarde zelf mag vaststellen. In die omstandigheden heeft de rechtbank de waarde
ex aequo et bono(dus niet op grond van de taxaties, maar wel gelet op de door partijen geopperde waardes (zie m.n. ook rov. 2.8 van het bestreden vonnis van 31 juli 2013)) kunnen vaststellen zoals zij heeft gedaan. Grief 5 faalt derhalve.