ECLI:NL:GHSHE:2015:1128

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
20-001660-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet; veroordeling en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van mensenhandel en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel door misbruik te maken van de kwetsbare positie van het slachtoffer, met wie hij een liefdesrelatie had. De verdachte heeft het slachtoffer bewogen om in de prostitutie te werken en heeft haar gedwongen een groot deel van haar verdiensten aan hem af te staan. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk verkopen en aanwezig hebben van heroïne. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, met aftrek van het voorarrest. Tevens is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer ter hoogte van € 10.000,00. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was gemaakt dat er meer schade was geleden. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001660-13
Uitspraak : 31 maart 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 8 mei 2013 in de strafzaak met parketnummer
01-889071-12 tegen:

[verdachte],

geboren [geboortedatum] 1987,
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van, kort gezegd:
mensenhandel,
het meermalen opzettelijk verkopen van harddrugs en het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en
witwassen, meermalen gepleegd,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de rechtbank beslist op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met aanvulling van het bewijs met bewijsmiddelen die in hoger beroep aan het dossier zijn toegevoegd.
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit van het onder 1 en 3 ten laste gelegde. Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Daarnaast is een strafmaatverweer gevoerd. Wat betreft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is primair bepleit dat deze dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging verweer gevoerd tegen de hoogte van het gevorderde bedrag.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde komt tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank en voorts omdat het hof zich niet kan verenigen met de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober 2010 tot en met 05 januari 2011 te Eindhoven en/of Amsterdam en/of Groningen en/of 's-Hertogenbosch en/of elders in Nederland en/of een of meerdere plaatsen in België,
[slachtoffer] door dwang, geweld of één of meer andere feitelijkheden, door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling
en/of
[slachtoffer] door dwang, geweld of één of meer andere feitelijkheden, door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handeling(en) van [slachtoffer] met of voor een derde,
immers heeft hij, verdachte, in voornoemde periode:
- een liefdesrelatie aangegaan met die [slachtoffer] en/of
- voornoemde [slachtoffer] verzocht/bewogen in de prostitutie te gaan werken en/of
- tegen voornoemde [slachtoffer] gezegd dat het door haar met de prostitutiewerkzaamheden verdiende geld voor haar gespaard/bewaard zou worden en/of zou worden besteed aan een gezamenlijke toekomst en/of
- voornoemde [slachtoffer] bewogen om zijn, verdachtes, naam in haar nek te laten tatoeëren en/of
- voornoemde [slachtoffer] (meermalen) naar een prostitutieplek vervoerd en/of
- ( de werkzaamheden van) die [slachtoffer] gecontroleerd, althans haar verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en/of
- die [slachtoffer] gedwongen/bewogen (een groot deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem af te staan/af te dragen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2010 tot en met 19 juni 2012 te Eindhoven en/of een of meerdere plaatsen in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of heroïne, zijnde amfetamine en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en/of
op 19 juni 2012 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 15,62 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2010 tot en met 19 juni 2012, te Eindhoven en/of Amsterdam en/of Groningen en/of 's-Hertogenbosch en/of een of meerdere plaatsen in Nederland en/of een of meerdere plaatsen in België,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen
(telkens) (een) voorwerp(en), te weten een of meer hoeveelheid/hoeveelheden (contant) geld zijnde de inkomsten uit:
- de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] en/of
- de verkoop van verdovende middelen
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van dat/die voorwerp(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak/OVAR van het onder 3 ten laste gelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan, in de navolgende zin.
Het hof acht bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, op de wijze zoals hierna in de bewezenverklaring is vermeld. Het hof gaat er vanuit dat verdachte de opbrengsten van die bewezen verklaarde misdrijven voorhanden heeft gehad. Uit de wettige bewijsmiddelen in het dossier blijkt evenwel niet dat verdachte de uit misdrijf verkregen gelden heeft verborgen of verhuld, dan wel dat hij die gelden heeft overgedragen, omgezet of daarvan gebruik heeft gemaakt.
Reeds om die reden zal de verdachte worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde, met dien verstande dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor zover het het voorhanden hebben van uit enig misdrijf afkomstige voorwerpen betreft.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 01 oktober 2010 tot en met 05 januari 2011 te Eindhoven en Amsterdam en Groningen en ’s-Hertogenbosch en in België,
[slachtoffer] door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling
en
hij op tijdstippen in de periode van 01 oktober 2010 tot en met 05 januari 2011 te Eindhoven en Amsterdam en Groningen en 's-Hertogenbosch en in België,
[slachtoffer] door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van [slachtoffer] met een derde,
immers heeft hij, verdachte, in voornoemde periode:
- een liefdesrelatie aangegaan met die [slachtoffer] en
- voornoemde [slachtoffer] bewogen in de prostitutie te gaan werken en
- voornoemde [slachtoffer] bewogen om zijn, verdachtes, naam in haar nek te laten tatoeëren en
- voornoemde [slachtoffer] meermalen naar een prostitutieplek vervoerd en
- de werkzaamheden van die [slachtoffer] gecontroleerd en
- die [slachtoffer] bewogen (een groot deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem af te staan/af te dragen;
2.
hij in de periode van 8 mei 2012 tot en met 19 juni 2012 in Eindhoven, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en
op 19 juni 2012 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 15,62 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 01 oktober 2010 tot en met 19 juni 2012, op een of meerdere plaatsen in Nederland en/of België,
voorwerpen, te weten hoeveelheden (contant) geld zijnde de inkomsten uit:
- de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] en
- de verkoop van verdovende middelen
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde feit nu er onvoldoende wettig bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er twijfels zijn met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. Verschillende getuigen hebben verklaard dat aangeefster veel liegt. De beweringen van aangeefster omtrent de vermeende gedragingen van de verdachte, dan wel de afgifte van verdiensten in de prostitutie aan hem worden voorts niet op belangrijke punten ondersteund door ander bewijsmateriaal. De raadsvrouw heeft vervolgens erop gewezen dat er een aantal contra indicaties bestaat voor de hypothese dat er sprake zou zijn van misbruik van een uit de feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht dan wel misbruik van een kwetsbare positie. Voorts zijn in hoger beroep nieuwe verklaringen afgelegd die ontlastend zijn voor verdachte, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de aangifte van [slachtoffer] (roepnaam: [naam]), zoals opgenomen op pagina 29 tot en met 88 van zaaksdossier 03.3 van het onderzoek Limonadewesp van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, dossiernummer 2219110022, blijkt het volgende (pagina 65 en verder):
  • in het najaar van 2010 is aangeefster in contact gekomen met verdachte en is zij verliefd op hem geworden;
  • de eerste paar weken van de relatie zagen ze elkaar bijna elke dag en nam hij haar overal mee naar toe, aangeefster had het gevoel dat zij verdachtes prinsesje was en dat zij een relatie hadden;
  • aangeefster bevond zich in een kwetsbare positie en heeft verdachte op de hoogte gesteld van de slechte dingen die in haar leven waren gebeurd en dat zij als prostituee had gewerkt;
  • aangeefster is samen met verdachte naar een tatoeage shop gegaan en heeft de naam van verdachte in het Arabisch in haar nek laten tatoeëren, waarop verdachte haar heeft medegedeeld dat iedere jongen die met haar naar bed zou gaan zou weten dat zij van hem was;
  • na een paar weken begon verdachte te veranderen;
  • aangeefster merkte dat verdachte erop uit was dat zij in de prostitutie zou gaan werken;
  • aangeefster heeft toen uit zich zelf maar voorgesteld om in de prostitutie te gaan werken, verdachte zei dat hij dan meer respect voor haar zou hebben als zij werkte en aangeefster meende dat zij verdachte zo aan zich kon binden;
  • aangeefster heeft in Antwerpen, Amsterdam, Groningen, ’s-Hertogenbosch en Eindhoven prostitutiewerkzaamheden verricht;
  • verdachte heeft die werkzaamheden gefaciliteerd en aangeefster met de auto vervoerd;
  • verdachte maakte de regels, zij mocht geen contact met andere mannen of vrouwen hebben;
  • aangeefster moest met een speciale telefoon via lege sms’jes laten weten of ze een klant had;
  • de werktijden werden door verdachte bepaald, ze moest toestemming vragen om eerder naar huis te mogen gaan, wat geregeld werd geweigerd door verdachte;
  • van het begin af aan van de werkzaamheden is het verdiende geld nagenoeg geheel aan verdachte afgedragen;
  • verdachte ging haar in de loop van de relatie steeds meer negeren, bijvoorbeeld als zij te weinig geld verdiende en heeft haar na een ruzie zonder geld in Antwerpen achter gelaten;
  • aangeefster is een periode dakloos geraakt omdat zij door haar stiefvader uit huis was gezet;
  • zij heeft toen bij een meisje in ’s-Hertogenbosch verbleven, genaamd [L.];
  • zij is toen bij [sexclub] gaan werken, waar zij geld moest lenen van de eigenaar, [getuige 4], om huur te kunnen betalen;
  • aan het eind van 2010 heeft zij eigen woonruimte in Eindhoven gevonden, in een huis bij een bekende [T.], aan wie ze heeft verteld dat hij niet tegen verdachte mocht zeggen dat hij haar kende omdat zij anders ruzie met verdachte zou krijgen;
  • ook in die woning heeft aangeefster klanten ontvangen waarop verdachte het geld kwam ophalen;
  • vlak nadat aangeefster contact kreeg met de politie heeft verdachte de relatie beëindigd.
Naar het oordeel van het hof vindt de aangifte van [slachtoffer] in voldoende mate en op belangrijke onderdelen steun in ander bewijsmateriaal.
Op een onder verdachte in beslag genomen telefoon zijn sms-berichten aangetroffen die zijn verzonden met een mobiele telefoon die bij aangeefster in gebruik was. In vele van die sms-berichten vraagt [slachtoffer] aan verdachte waarom zijn telefoon uitstaat en zij wordt genegeerd. Ook blijkt uit die sms-berichten dat aangeefster toestemming vraagt om naar huis te mogen of dat zij verzoekt om te worden opgehaald, hetgeen blijkt uit onder meer de volgende berichten:
Verzonden: 27-nov-2010 22:30:53
Wrm zet je je tel uit als k je sms of bel?
Verzonden: 28-nov-2010 02:16:43
Lijkt het gwn zo of doet het je echt geen zak ik heb alles gegeven en niks is genoeg ik regel iets meneer is niet blij? Wat moet ik [verdachte] als je het niet wil zeg dat dan want ik word gek je drukt weg neemt niet op wat ben ik 1 sms met geen tijd is al goed ik regel die sleutels zo dat je kan kijken niet goed zeg me waar ik aan toe ben want dit doet me pijn
Verzonden: 29-nov-2010 15:00:19
Vind je het goed als ik na huis ga strax
Verzonden: 29-nov-2010 15:12:51
Ken je me niet over uur ophale aubb!
Verzonden: 2-dec-2010 12:19:16
De zaak ik gesloten mijn baas zijn zoon licht in het ziekenhuis en de gastvrouw werkt niet. Ik weet het nu echt niet meet ik moet mijn huur betalen en ik flip um uit wat nu.. Ik zit met mijn handen in me haar [verdachte] alles gaat fout
Verzonden: 6-dec-2010 06:56:40
Schat mijn oplaaier is kwijd heb je gebelt ma je tel staat uit, denk gaat het wel? P.s ik heb nix te eeten en geen geld Morgen moek na me werk toe, laat wat vn je zelf horen xje
Verzonden: 6-dec-2010 13:53:59
Wat is er.? Je reageert niet op me heb ik wat fout gedaan? Bel mij
Voorts vindt de verklaring van aangeefster steun in getuigenverklaringen.
Zo heeft de (stief)vader van [slachtoffer], de getuige [1], bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer] een keer heeft moeten ophalen in Antwerpen, omdat haar vriendje haar had laten zitten. Hij heeft haar toen opgehaald bij een hotel. Ook heeft hij verklaard dat het hem opviel dat [slachtoffer] voortdurend geld nodig had. De getuige [2], verhuurder van kamers aan prostituees te Groningen, heeft tegenover de politie verklaard dat hij in oktober 2010 gedurende 10 dagen een dergelijke kamer heeft verhuurd aan [slachtoffer]. Dit blijkt ook uit de verklaring die hij in hoger beroep bij de raadsheer-commissaris heeft afgelegd en de stukken die hij na dit verhoor aan het kabinet van de raadsheer-commissaris heeft toegezonden.
De getuige [3] (roepnaam [L.]) heeft tegenover de politie verklaard dat [slachtoffer] bij haar in haar woning in ’s-Hertogenbosch heeft verbleven. [L.] verklaart dat [slachtoffer] hopeloos verliefd was op de broer van [medeverdachte] (het hof begrijpt: verdachte), dat [slachtoffer] een relatie met die broer had en dat [slachtoffer] de naam van die broer in het Arabisch in haar nek had getatoeëerd. Ook verklaart deze [L.] dat [slachtoffer] in ’s-Hertogenbosch werkzaam was als prostituee. De getuige [getuige 4], eigenaar van [sexclub] te ‘s-Hertogenbosch, heeft tegenover de politie verklaard dat [slachtoffer] vanaf 1 november 2010 in zijn club werkzaam is geweest. [slachtoffer] had geen onderdak en kon een kamer huren. Hij heeft haar in dat verband € 200,00 geleend.
De getuige [getuige 5] (roepnaam [T.]) heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer] hem belde omdat zij op zoek was naar woonruimte. Zo is het gekomen dat [slachtoffer] een kamer huurde in hetzelfde pand als [T.]. In die tijd kwam er wel eens een Marokkaan bij [slachtoffer]. [slachtoffer] had hem gezegd dat wanneer die Marokkaan kwam [T.] niet mocht laten merken dat hij [slachtoffer] kende. Anders zou de Marokkaan boos worden.
De aangifte van [slachtoffer] wordt tevens ondersteund door de verklaring die de huidige partner van verdachte, [getuige 6], op 28 maart 2014 bij de raadsheer-commissaris heeft afgelegd. [getuige 6] heeft verklaard dat zij verdachte wel eens heeft gevraagd naar de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] en dat verdachte bevestigde dat hij met haar in de prostitutie had samengewerkt.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat hij gedurende ongeveer 3 maanden een relatie heeft gehad met [slachtoffer]. Hij heeft verklaard dat hij samen met haar naar een tattoeageshop is geweest voor het plaatsen van een tatoeage, te weten zijn naam in het Arabisch in haar nek. De tatoeëerder, [getuige 7], is in hoger beroep bij de raadsheer-commissaris gehoord. [getuige 7] heeft bij die gelegenheid verklaard dat hij verdachte kent en dat verdachte een keer met een meisje bij hem is geweest voor het plaatsen van een tatoeage.
Het hof acht de verklaring van aangeefster, nu deze op meerdere punten wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal en aangeefster haar verklaring bij de rechter-commissaris heeft gehandhaafd, betrouwbaar en bezigt deze tot het bewijs. Het hof hecht geen geloof aan de eerst ter terechtzitting in hoger beroep door verdachte afgelegde verklaring dat hij slechts een relatie heeft gehad met aangeefster maar dat hij geen geld van haar in ontvangst heeft genomen.
Aan het hof ligt ter beoordeling voor of verdachte door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie [slachtoffer] heeft bewogen in de prostitutie te gaan werken en om hem te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van [slachtoffer] met derden.
Uit het dossier blijkt naar het oordeel van het hof onvoldoende dat er sprake is geweest van misleiding. Zo houden de bewijsmiddelen in het dossier niet in dat verdachte tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat het door haar met de prostitutiewerkzaamheden verdiende geld voor haar zou worden bewaard dan wel zou worden besteed aan een gezamenlijke toekomst.
Naar het oordeel van het hof is er wel sprake van misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie, in de navolgende zin.
Het hierboven genoemde bewijs houdt in dat verdachte een liefdesrelatie is aangegaan met een kwetsbaar, reeds beschadigde jonge vrouw. Op het moment dat verdachte [slachtoffer] leerde kennen, had zij al veel meegemaakt. Zij heeft hem daar volgens haar verklaring over verteld. Toen [slachtoffer] verdachte aanbood om in de prostitutie te gaan werken en het daarmee verdiende geld aan verdachte te geven, heeft hij aangegeven daarmee in te stemmen en dat hij haar dan meer zou respecteren als zij werkte. Verdachte is zich actief met de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer] gaan bemoeien. Hij bepaalde de regels, hij bepaalde haar werktijden en hij vervoerde haar, aldus [slachtoffer]. Als [slachtoffer] niet deed wat verdachte wilde negeerde hij haar. Dat vond zij vreselijk omdat zij verliefd was. Dit gedeelte van de aangifte van [slachtoffer] wordt, in tegenstelling tot hetgeen de raadsvrouw heeft betoogd, ondersteund door ander objectief bewijs, te weten de inhoud van de reeds genoemde sms-berichten die zijn aangetroffen op de onder verdachte in beslag genomen mobiele telefoon. Daarbij komt dat de huidige partner van verdachte tijdens haar verhoor door de raadsheer-commissaris heeft bevestigd dat verdachte haar heeft verteld dat hij met [slachtoffer] heeft samengewerkt in het kader van de prostitutie.
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte misbruik gemaakt van de hevige verliefdheid en kwetsbaarheid van [slachtoffer]. Zij is tijdens de relatie met verdachte door haar (stief)vader het huis uitgezet, waardoor zij dakloos werd. Door de feitelijke omstandigheden was [slachtoffer] in meerdere opzichten afhankelijk van verdachte. Gelet op de intensiteit van de relatie en hetgeen [slachtoffer] aan verdachte heeft verteld, moet hij zich van zijn overwicht op haar bewust zijn geweest.
Aangeefster heeft volgens haar eigen verklaring zelf voorgesteld dat zij weer in de prostitutie zou gaan werken. Zij merkte dat verdachte daarop aanstuurde en dacht dat als zij zelf met het voorstel zou komen, het minder erg zou zijn en zij zag dat als een manier om zich zelf meer ‘speciaal’ te maken voor verdachte zodat verdachte een relatie met haar bleef houden. Verdachte heeft ingestemd met het voorstel van aangeefster en gezegd dat hij op die manier meer respect voor haar zou krijgen als zij werkte. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte hiermee derhalve, ondanks dat aangeefster zelf met het voorstel kwam, in voldoende mate een wezenlijke bijdrage gehad in het aangeefster ertoe bewegen zich beschikbaar te stellen voor werkzaamheden in de prostitutie.
Het hof acht daarom bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de in artikel 273f, eerste lid onder 4°, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van mensenhandel.
[slachtoffer] heeft voorts verklaard dat het geld haar niet zoveel uitmaakte; ze wilde verdachte graag blij maken en iets met hem opbouwen. Door de hiervoor genoemde omstandigheden heeft verdachte [slachtoffer] er eveneens toe kunnen brengen dat zij het met de prostitutie verdiende geld grotendeels aan hem afstond.
Zij heeft door toedoen van verdachte niet kunnen beschikken over eigen financiële middelen, hetgeen ook een kenmerk is van een uitbuitingssituatie. [slachtoffer] heeft derhalve niet verkeerd in de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren.
Het hof acht derhalve ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in artikel 273f, eerste lid onder 9°, van het Wetboek van Strafrecht beschreven misdrijf.
Het verweer van de verdediging wordt in al zijn onderdelen verworpen.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert geen strafbaar feit op. Het enkele voorhanden hebben van uit eigen misdrijf afkomstig geld kan niet worden gekwalificeerd als witwassen. De verdachte dient derhalve ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Voor het overige zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het hof bij de straftoemeting rekening zal houden met de omstandigheden van het geval en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de omstandigheid dat hij niet eerder ter zake van soortgelijke misdrijven is veroordeeld.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de mate waarin [slachtoffer] door het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte is uitgebuit;
  • de omstandigheid dat door het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte de geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer zijn aangetast;
  • de omstandigheid dat bij slachtoffers van mensenhandel gevoelens van angst en onzekerheid kunnen blijven bestaan, waardoor zij ernstig kunnen worden belemmerd in hun intermenselijke relaties en hun deelname aan het maatschappelijke verkeer;
  • de omstandigheid dat harddrugs als bij het onder 2 bewezen verklaarde, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade berokkend wordt;
  • het gegeven dat verdachte kennelijk slechts heeft gehandeld met het oog op eigen financieel gewin.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof gelet op:
- de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
22 januari 2015, waaruit blijkt dat hij niet eerder ter zake van soortgelijke feiten door een strafrechter is veroordeeld;
  • de inhoud van het verdachte betreffende reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 27 september 2012, opgemaakt door [naam], reclasseringswerker;
  • de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. Gelet op de ernst van de feiten is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andersoortige straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof acht een straf zoals opgelegd in het beroepen vonnis en zoals gevorderd door de advocaat-generaal niet passend en geboden, gelet op de omstandigheid dat het hof komt tot een mindere bewezenverklaring.
Alles overziend acht het hof de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal op deze straf in mindering worden gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 16.843,79. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 13.400,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De aan het voegingsformulier van de benadeelde partij gehechte berekening, opgemaakt door verbalisanten in het kader van de schatting van het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel, houdt in dat verdachte door [slachtoffer] verdiend geld heeft verkregen tot een bedrag van € 13.400,00. Na aftrek van door verdachte gemaakte benzinekosten resteert blijkens de berekening een bedrag van € 13.014,87. Uit de verklaring van [slachtoffer] volgt evenwel dat verdachte ook wel eens de raamhuur heeft betaald, dat hij haar wel eens geld gaf om haar haar en nagels te laten doen en dat [slachtoffer] een enkele keer wat geld heeft gehouden. Naar billijkheid begroot het hof de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden materiële schade op een bedrag van € 10.000,00.
Het hof acht het bestaan en de omvang van materiële schade tot dit bedrag voldoende aannemelijk gemaakt. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het overige gedeelte van de vordering van [slachtoffer] zal het hof als niet, althans onvoldoende aannemelijk geworden afwijzen.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 36f, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het onder 3 bewezen verklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. J. Platschorre, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 31 maart 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.