Het hof is met de kantonrechter van oordeel, dat uit de overgelegde beoordelingsformulieren, functioneringsformulieren en verslagen van (tussentijdse) (evaluatie-)gesprekken over de periode 2007 tot en met 2010 volgt dat [appellant] stelselmatig en gedurende een langere periode onvoldoende heeft gefunctioneerd op onder andere het gebied van prioriteiten stellen, problemen oplossen, productiviteit, collegialiteit en op de taakgebieden debiteurenbeheer en liquiditeitenbeheer (bijlagen bij de ontslagvergunningaanvraag van VB&T, onderdeel van productie 3 bij inleidende dagvaarding). De bedoelde stukken laten aan duidelijkheid daarover niets te wensen over. Onbegrijpelijk is, gezien de daarin geformuleerde aandachtspunten en verbeterpunten, de stelling van [appellant] dat uit het beoordelingsverslag van 8 december 2010 blijkt dat hij beter is gaan functioneren. Met de vermelding in dat formulier van
“ [roepnaam appellant] blijft in onze ogen op hetzelfde niveau acteren.”is kennelijk juist bedoeld dat het functioneren van [appellant] niet is verbeterd; hij heeft dan ook - behalve een verhoging met de prijsindex - ondanks zijn protest geen salarisverhoging gekregen en evenmin een bonus over 2010.
Voormelde stukken houden eveneens in dat en welke concrete afspraken met [appellant] zijn gemaakt over diens begeleiding en ter verbetering van zijn functioneren.
[appellant] stelt in hoger beroep wel dat hij steeds heeft laten blijken het niet eens te zijn met die verslagen, maar dat heeft [appellant] verder niet onderbouwd, anders dan door de opmerkingen die hij destijds op een aantal van deze verslagen heeft geplaatst.
Dat [appellant] een andere beleving had (en heeft) van zijn functioneren kan aan het voorgaande niet afdoen. [appellant] lijkt overigens gezien onder meer de inleiding op de grieven wel (gedeeltelijk) te onderkennen dat hij zich buiten zijn taakstelling om bezig hield met de controle en het sturen van anderen (de VVE-managers), maar hij meent dat de oorzaak daarvan is gelegen in een chaotische bedrijfsvoering, fouten van de VVE-managers en niet functionerend management. Dat hij deze opvatting was toegedaan, wordt bevestigd in de toelichting bij het beoordelingsgesprek van 8 december 2010. Deze opvatting heeft hij echter tegenover de betwisting door VB&T volstrekt onvoldoende onderbouwd.
De notitie van het gesprek van 3 februari 2009 tussen [appellant] en Bergmans over de (herhaalde) wens van [appellant] om een andere, hogere functie (van VVE-manager of kwaliteitsmanager) te gaan bekleden, welke notitie [appellant] overigens stelt niet te hebben ontvangen, past in het hiervoor geschetste beeld over het functioneren van [appellant] en maakt dat niet anders. Zijn interpretatie van het assessment, namelijk dat hij wel geschikt zou zijn voor de genoemde functies, komt het hof overigens niet juist voor.
[appellant] beroept zich erop dat hij bonussen heeft ontvangen in 2007, 2008 en 2009. Het hof is van oordeel dat het toekennen van deze bonussen tegenover voormelde formulieren en verslagen onvoldoende is om te concluderen dat sprake is van voldoende functioneren. Alleszins aannemelijk is dat, zoals VB&T stelt, met het verstrekken van de bonussen is getracht [appellant] te motiveren om aan verbetering te werken.
In zoverre faalt grief 6.