Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [failliet], voorheen handelend onder de naam East-West Intermediaire,
6.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 12 augustus 2014;
- de akte na tussenarrest van [geïntimeerde] d.d. 30 december 2014 (met de producties 8 t/m 17);
- de antwoordakte van de curator d.d. 27 januari 2015 (met de producties 5 en 6);
7.De verdere beoordeling
- (a) de curator het huis en de auto kan opeisen en te gelde maken ten behoeve van de schuldeisers in het faillissement van [failliet], tenzij [geïntimeerde] bewijst dat de koopprijs van het huis en de auto voor meer dan de helft ten laste van haar eigen vermogen is gekomen, (b) de curator, indien hij het huis en de auto aldus opeist, aan [geïntimeerde] een vergoeding verschuldigd is op de voet van het bepaalde in de artikelen 1:95 lid 2 en 1:96 lid 3 BW en (c) [geïntimeerde] zich in dit verband kan beroepen op een retentierecht en daarom kan weigeren het huis en de auto aan de curator af te geven, totdat hij haar de vergoeding, waarop zij aanspraak kan maken, betaalt (r.o. 4.11 tussenarrest);
- dat het in artikel 61 lid 4 Fw genoemde bewijs, dat de koopprijs van het huis voor meer dan de helft ten laste is gekomen van het eigen vermogen van [geïntimeerde], door [geïntimeerde] niet is geleverd (r.o. 4.13 tussenarrest);
- dat ten aanzien van de auto het bewijs evenmin is geleverd (r.o. 4.14 tussenarrest);
- dat [geïntimeerde] derhalve huis en auto aan de curator zal moeten afgeven mits de curator de aan [geïntimeerde] verschuldigde vergoeding betaalt (r.o. 4.15 tussenarrest).
- gesteld dat een retentierecht bij toepassing van art. 61 lid 4 Fw niet aan de orde is. De desbetreffende bepaling gaat er nu juist van uit dat de goederen in de boedel te vallen, indien de niet failliete echtgenoot het bewijs van art. 61 lid 4 niet levert;
- zijn standpunt herhaald dat [geïntimeerde] niet heeft bewezen dat zij de aflossingen op de lening met aan haar toekomende gelden heeft voldaan;
- gesteld dat, indien het retentierecht wel kan worden uitgeoefend en van de aflossing door [geïntimeerde] van een bedrag van € 12.466,62 moet worden uitgegaan, [geïntimeerde] slechts een vergoedingsvordering van € 12.466,62 jegens de failliet heeft en het retentierecht niet in de weg staat van een opeisen en verkopen op de voet van art. 60 lid 2 Fw;
- dat de woning inderdaad was verkocht maar de koper zich heeft teruggetrokken;
- dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft gesteld om enige aanspraak op vergoeding wegens de auto en/of haar bijdrage in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding aannemelijk te maken;
8.De uitspraak
en bepaalt dat [geïntimeerde] per dag dat zij met de vereiste medewerking in gebreke blijft, een dwangsom van € 5.000,= verbeurt met een maximum van € 100.000,=;