ECLI:NL:GHSHE:2015:110

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 januari 2015
Publicatiedatum
19 januari 2015
Zaaknummer
HV 200.161.093-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in informatie- en sollicitatieplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellante, een vrouw uit Roermond. De rechtbank Limburg had op 3 december 2014 op verzoek van de bewindvoerder de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, omdat appellante niet voldeed aan haar verplichtingen, waaronder de informatieplicht en de sollicitatieplicht. Appellante had slechts sporadisch bewijs van sollicitaties overgelegd en had niet aangetoond dat zij arbeidsongeschikt was. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 januari 2015 heeft appellante betoogd dat haar tekortkomingen niet verwijtbaar waren en dat haar persoonlijke omstandigheden, waaronder de zorg voor haar vijf minderjarige kinderen, haar belemmerden in het voldoen aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling.

Het hof heeft echter geoordeeld dat appellante ernstig en verwijtbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Het hof heeft vastgesteld dat appellante, ondanks eerdere waarschuwingen en de mogelijkheid om haar situatie te verbeteren, niet in staat is gebleken om aan haar verplichtingen te voldoen. De betrokkenheid van een intensief gezinsbehandelaar bij haar gezin bood onvoldoende vertrouwen dat appellante tijdens een eventuele verlenging van de schuldsaneringsregeling alsnog aan haar verplichtingen zou voldoen. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bekrachtigd en de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 15 januari 2015
Zaaknummer : HV 200.161.093/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/04/13/12 R – 13/13 R
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te Roermond,
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. E.P.B. Moors te Roermond.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 3 december 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 december 2014, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling alsnog af te wijzen en te bepalen dat de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet, subsidiair onder verlenging van de looptijd daarvan - zoals aangevuld ter zitting in hoger beroep - voor de duur als door het hof in goede justitie te bepalen, en de zaak daartoe terug te verwijzen naar de rechtbank.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 januari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante], bijgestaan door mr. Moors;
  • mevrouw [bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder;
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder], hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 27 november 2014;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 22 december 2014;
- de ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellante] overgelegde en voorgedragen pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is de beschermingsbewindvoerder in de gelegenheid gesteld, van welke gelegenheid zij ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over het gedane verzoek tot tussentijdse beëindiging van de
wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante] te geven (vgl. HR 25 mei 2012, LJN: BV4021).
3.2.
Bij vonnis van 14 januari 2013 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 24 augustus 2014 tussentijds beëindigd, nu [appellante] - kort gezegd - twee van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (kern)verplichtingen niet althans onvoldoende nakomt, te weten de spontane informatieplicht en de sollicitatieplicht.
De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis (waarvan beroep).
3.4.
De rechtbank heeft dit als volgt gemotiveerd.
[appellante] is op de hoogte van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling. Zij heeft namelijk bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling een formulier met de regels daarvan ondertekend.
Van [appellante] wordt, gelet op artikel 327 juncto artikel 105 Fw, verwacht dat niet alleen alle inlichtingen worden verschaft die door de bewindvoerder of rechter-commissaris worden gevraagd, maar ook die inlichtingen waarvan [appellante] weet of behoort te weten dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
[appellante] wist, althans behoorde te weten, dat een saniet, om aan de sollicitatieverplichting te voldoen, maandelijks tenminste vier sollicitaties dient te verrichten en kopieën daarvan aan de bewindvoerder dient te versturen. [appellante] heeft echter slechts een enkele keer bewijsstukken van sollicitaties overgelegd aan de bewindvoerder. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat [appellante] in voldoende mate heeft gesolliciteerd. Bovendien is onvoldoende aannemelijk geworden dat [appellante] (volledig) arbeidsongeschikt moet worden geacht, nu niet is gebleken dat [appellante] de bewindvoerder van medische informatie heeft voorzien waaruit die arbeidsongeschiktheid kan worden afgeleid. De aangeboden kans bij het verhoor door de rechter-commissaris om de schuldsaneringsregeling een goede wending te geven heeft zij niet benut.
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[appellante] stelt dat zij niet toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, nu haar van haar tekortkomingen geen verwijt kan worden gemaakt. Een eventuele toerekenbare tekortkoming harerzijds dient, gezien de bijzondere aard of geringe betekenis daarvan buiten beschouwing te blijven (artikel 354 lid 2 Fw). [appellante] licht dit als volgt toe.
Uit het tweede voortgangsverslag van de bewindvoerder (over de periode januari t/m juni 2013), het derde voortgangsverslag van de bewindvoerder (over de periode juli t/m december 2013) en de brief van de bewindvoerder d.d. 31 juli 2013 blijkt niet van enige tekortkoming aan de zijde van [appellante]. In het vierde voortgangsverslag van de bewindvoerder (over de periode januari tot en met juli 2014) is vermeld dat [appellante] de bewindvoerder niet ten minste één keer per maand heeft geïnformeerd over haar persoonlijke situatie. [appellante] stelt dat er geen wijzigingen in haar situatie waren opgetreden en dat er aldus op zichzelf genomen geen aanleiding was om melding van het één of ander te maken. [appellante] beseft thans dat zij de bewindvoerder ook op de hoogte had kunnen stellen van het feit dat haar situatie ongewijzigd was. Als de schuldsaneringsregeling van toepassing blijft, dan zal zij hieraan voldoen.
Bewijzen van sollicitaties vanaf 4 juni 2014 zijn niet overgelegd, nu [appellante] vanaf
1 juli 2014 niet heeft gesolliciteerd. Hoewel er vanaf 4 juni 2014 geen sprake meer is van een vrijstelling van de sollicitatieplicht, gaven en geven de persoonlijke omstandigheden van [appellante] wel aanleiding tot een dergelijke vrijstelling. Haar persoonlijke situatie was en is immers niet anders dan ten tijde van de voorliggende perioden van vrijstelling van de sollicitatieplicht.
Niettegenstaande de hulpverlening van uiteenlopende aard (Algemeen Maatschappelijk Werk, Zorgverlening PGZ en Gespecialiseerde Thuis Begeleiding (GTB)) die bij het gezin van [appellante] is betrokken en die haar vruchten begint af te werpen, rust er nog steeds een grote druk op [appellante] voor wat betreft de zorg voor haar vijf minderjarige kinderen, waarvan er twee behept zijn met bijzondere problematiek, en het in goede banen leiden van haar huishouden. Daarbij kan [appellante] niet of nauwelijks terugvallen op haar echtgenoot of anderen. Er is een spanningsveld tussen de zorg voor de kinderen en het voldoen aan de sollicitatieplicht. [appellante] kan wel sollicitaties verrichten, maar het is bepaald niet eenvoudig om vervolgens aan het werk te gaan zonder dat de zorg voor de kinderen in het gedrang komt. Toch wil zij zich hier graag tot het uiterste voor inspannen.
[appellante] ontvangt een WWB-uitkering. In het kader van de WWB is aan [appellante] de verplichting opgelegd om vrijwilligerswerk te verrichten. Sinds 27 oktober 2014 verricht [appellante] drie dagen per week twee uren per dag vrijwilligerswerk op basis van een arbeidsactiveringsovereenkomst met sociale werkvoorziening Westrom. Het aantal te werken uren per week zal worden uitgebreid zodra er tussenschoolse opvang voor de kinderen is geregeld. Het neemt echter de nodig tijd in beslag alvorens dit is geregeld. Contractueel is overeengekomen dat [appellante] twaalf uren per week vrijwilligerswerk zal verrichten. [appellante] erkent dat de sollicitatieplicht uit hoofde van de schuldsaneringsregeling andere verplichtingen kan inhouden dan verplichtingen krachtens andere wetten, zoals de WWB. Desalniettemin heeft [appellante] met het aangaan van de arbeidsactiveringsovereenkomst aangetoond dat zij bereid en in staat is werkzaamheden te verrichten.
Concluderend stelt [appellante] dan ook dat het tekortschieten in de nakoming van de sollicitatieplicht haar niet kan worden toegerekend omdat verwijtbaarheid harerzijds ontbreekt. De tekortkoming in de nakoming van de sollicitatieplicht dient dan ook vanwege de bijzondere aard en/of de geringe betekenis ervan buiten beschouwing te worden gelaten. In ieder geval geeft het feitencomplex aanleiding om de schuldsaneringsregeling voort te zetten onder verlenging van de termijn ervan ex artikel 349a Fw, aldus [appellante].
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd.
[appellante] beseft dat er weinig contact met de bewindvoerder is geweest en dat zij de bewindvoerder beter op de hoogte had kunnen houden. Ook had zij zich beter van haar sollicitatieplicht kunnen kwijten. Dit spijt haar zeer. Zij heeft dit niet bewust of opzettelijk gedaan. Alle omstandigheden in aanmerking genomen was zij niet in staat haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling beter na te komen. Hoewel [appellante] is geïnformeerd over haar verplichtingen in het kader van de schuldsaneringsregeling, waaraan deels door de beschermingsbewindvoerder is voldaan, kan het tekortschieten in haar verplichtingen haar niet worden verweten op grond van haar persoonlijke omstandigheden. Bij voortzetting van de schuldsaneringsregeling zal [appellante] bij de naleving van haar verplichtingen worden bijgestaan door mevrouw [intensief gezinsbehandelaar bij Zorgverlening PGZ], die werkzaam is als Intensief Gezinsbehandelaar bij Zorgverlening PGZ en sinds circa twee maanden bij het gezin van [appellante] is betrokken. Met de bijstand van mevrouw [intensief gezinsbehandelaar bij Zorgverlening PGZ] is [appellante] in staat haar verplichtingen wél naar behoren na te komen. Mevrouw [intensief gezinsbehandelaar bij Zorgverlening PGZ] zal [appellante] onder meer behulpzaam zijn bij het solliciteren en het informeren van de bewindvoerder. [appellante] hoopt dat zij de kans krijgt om de schuldsaneringsregeling, al dan niet middels een verlenging van de looptijd daarvan, tot een goed einde te brengen, waarbij zij ten volle beseft dat dit in dat geval haar laatste kans zou zijn op een schuldenvrije toekomst, aldus [appellante].
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief d.d. 22 december 2014 - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat [appellante] verwijtbaar is tekort geschoten in het nakomen van de informatie- en sollicitatieplicht. De bewindvoerder heeft, temeer nu [appellante] eerder haar beloften en toezeggingen ook niet is nagekomen en in essentie steeds weer met hetzelfde verhaal komt in welk verband de bewindvoerder mede op de zitting van 4 december 2013 heeft gewezen, niet het vertrouwen dat [appellante] gedurende de resterende looptijd van de schuldsaneringsregeling en een eventuele verlenging daarvan wél op juiste wijze aan haar informatie- en sollicitatieverplichting zal voldoen. Sinds het verhoor bij de rechter-commissaris op 4 december 2013 heeft [appellante] geen enkele keer informatie aan de bewindvoerder verstrekt. Het eerste - indirecte - contact sinds het verhoor vond plaats na de eindzitting, op 3 december 2014 en betrof een verzoek van de raadsman van [appellante] om afschriften van verslagen en correspondentie te verstrekken. Voorts is de bewindvoerder op 8 december 2014 benaderd door de begeleidster van [appellante], mevrouw Verstegen, met het verzoek om dossierinhoudelijke informatie te verstrekken, aldus de bewindvoerder.
3.7.1.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De door [appellante] geschetste persoonlijke omstandigheden die haar zouden hebben belemmerd de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen, zijn ook reeds tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 4 december 2013 aan de orde gekomen. Deze omstandigheden - hoe moeilijk en vervelend ook voor [appellante] - rechtvaardigen niet het niet nakomen van de informatie- en sollicitatieverplichting. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen dan ook gehandhaafd.
3.8.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - als volgt verklaard.
Het beschermingsbewind verloopt uitstekend. [appellante] informeert de beschermingsbewindvoerder niet uit eigen beweging. [appellante] benadert de beschermingsbewindvoerder alleen wanneer zij geld nodig heeft. [appellante] is daarin echter niet de enige, aldus de beschermingsbewindvoerder.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellante], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.9.2.
Daar waar in het beroepschrift subsidiair een beroep wordt gedaan op artikel 354 lid 2 Fw, begrijpt het hof dat is bedoeld dat, voor zover sprake zou zijn van verwijtbare/toerekenbare tekortkomingen, deze volgens [appellante] niet van dien aard zijn dat een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling (zonder de zogenaamde schone lei) gerechtvaardigd is.
Ten aanzien van (de nakoming van) de informatieverplichting
3.9.3.
[appellante] dient de bewindvoerder periodiek en uit eigen beweging te voorzien van informatie omtrent haar financiële situatie en derhalve fotokopieën van bankafschriften en specificaties van inkomsten en vaste lasten aan de bewindvoerder toe te zenden. Daarnaast dient [appellante] de bewindvoerder direct te informeren indien er iets wijzigt in haar woon-, werk-, leef- en/of financiële situatie.
3.9.4.
De beschermingsbewindvoerder heeft namens [appellante] aan deze informatieverplichting voldaan. [appellante] zelf heeft de bewindvoerder niet geïnformeerd.
3.9.5.
Op 4 december 2013 heeft een verhoor plaatsgevonden bij de rechter-commissaris. Tijdens dat verhoor is [appellante] door de rechter-commissaris op haar informatieverplichting gewezen en is haar een halfjaar de tijd gegeven verbetering te brengen in de nakoming van deze verplichting.
3.9.6.
Sindsdien heeft [appellante] geen verbetering gebracht in het nakomen van de op haar rustende informatieverplichting. Zij heeft geen enkele keer (zelfstandig) informatie verstrekt. Bij brief d.d. 3 februari 2014 heeft de bewindvoerder [appellante] er opnieuw op gewezen dat zij in deze situatie verbetering diende te brengen. Ook hieraan heeft zij geen gehoor gegeven. Zo is de bewindvoerder blijkens haar brief d.d. 22 december 2014 en het verhandelde ter zitting in hoger beroep eerst door lezing van het beroepschrift en bijwoning van de zitting in hoger beroep op de hoogte geraakt van het feit dat [appellante] sinds 27 oktober 2014 drie dagen per week twee uren per dag vrijwilligerswerk verricht, dat dit gebeurt op basis van een arbeidsactiveringsovereenkomst met sociale werkvoorziening Westrom, dat in de echtscheidingsprocedure van [appellante] en haar echtgenoot op 9 december 2014 het verzoekschrift is ingediend bij de rechtbank en dat sinds circa twee maanden de Intensief Gezinsbehandelaar mevrouw [intensief gezinsbehandelaar bij Zorgverlening PGZ] van Zorgverlening PGZ, bij het gezin van [appellante] is betrokken.
Ten aanzien van (de nakoming van) de sollicitatieverplichting
3.9.7.
De rechter-commissaris heeft [appellante] twee keer vrijstelling van de sollicitatieverplichting verleend, laatstelijk tot 4 juni 2014, op grond van de persoonlijke omstandigheden van [appellante]. Dat betekent echter niet dat indien er niets verandert in de persoonlijke situatie van [appellante], zij aanspraak kan blijven maken op de verleende vrijstelling, ook na de vastgestelde einddatum daarvan. In het tweede voortgangsverslag (over de periode januari t/m juni 2013) heeft de bewindvoerder reeds aangegeven dat indien [appellante] de vrijstelling van de sollicitatieverplichting verlengd wenst te zien, zij een verzoek daartoe dient te doen, onderbouwd met een medische verklaring. Een dergelijk verzoek is niet van [appellante] ontvangen. Vanaf 4 juni 2014 diende [appellante] derhalve weer minimaal vier keer per maand te solliciteren en diende zij de bewindvoerder maandelijks bewijsstukken van de door haar verrichte sollicitaties toe te sturen.
3.9.8.
[appellante] heeft echter niet (aantoonbaar) gesolliciteerd; zelfs niet naar een parttime dienstverband voor de uren dat haar vijf minderjarige kinderen op school verblijven, zoals haar door de bewindvoerder is geadviseerd in de aanbiedingsbrief, waarbij aan [appellante] een kopie van het tweede voortgangsverslag (over de periode januari t/m juni 2013) werd toegestuurd.
3.9.9.
[appellante] had zich, ook al omdat zij bekend is dan wel geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen uit de wettelijke saneringsregeling, moeten realiseren dat de beweerdelijke mededeling van de gemeente dat [appellante] in het kader van haar WWB-uitkering vooralsnog kon volstaan met het verrichten van vrijwilligerswerk, niet tevens betekende dat zij in het kader van de schuldsaneringsregeling vanaf 4 juni 2014 evenmin hoefde te solliciteren naar een fulltime betaalde baan. Dit klemt eens temeer nu in het door [appellante] bestreden vonnis van 3 december 2014 (nog eens) op de sollicitatieplicht wordt gewezen, doch [appellante] (zelfs dan) nalaat aantoonbaar en in voldoende mate te solliciteren.
3.9.10.
Hiermee is [appellante] ernstig en verwijtbaar tekortgeschoten in de nakoming van de informatieverplichting en de sinds 4 juni 2014 weer op haar rustende sollicitatieverplichting.
3.9.11.
Door [appellante] zijn onvoldoende omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat het niet-nakomen van deze elementaire uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen haar niet toegerekend zou kunnen worden. Dat zij het zwaar heeft met de (nagenoeg volledige) zorg voor haar vijf minderjarige kinderen, waarvan er twee behept zijn met bijzondere problematiek, en de lopende echtscheidingsprocedure is daartoe - hoe spijtig ook - niet voldoende. In dit verband dient tevens bedacht dat [appellante] inmiddels al de nodige, maar door haar niet benutte, kansen heeft gehad om haar omissies te herstellen en dat zij daarenboven bekend is dan wel geacht wordt bekend te zijn met de in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling geldende regels waaraan zij, zolang zij ervoor kiest van deze regeling gebruik te maken (vgl. ook artikel 350 lid 3 sub g Fw), zich net als elke andere schuldenaar aan dient te conformeren. Getuige bijvoorbeeld de eerder verleende tijdelijke ontheffingen van de sollicitatieplicht (zie daarover onder meer het proces-verbaal van 4 december 2013), is op bepaalde momenten trouwens ook daadwerkelijk met persoonlijke omstandigheden van [appellante] rekening gehouden. Overigens zijn er in het kader van dit hoger beroep geen bescheiden van een psycholoog of psychiater, althans een specialist in het geding gebracht, waaruit mogelijk zou kunnen worden geconcludeerd dat [appellante] vanwege haar persoonlijke omstandigheden (al dan niet tijdelijk) disfunctioneert, mede op grond waarvan dan wellicht wederom een (gedeeltelijke) ontheffing van de sollicitatieplicht had kunnen worden verleend.
3.9.12.
Het hof acht de toerkenbare/verwijtbare tekortkomingen van dien aard dat een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling (zonder schone lei) gerechtvaardigd is.
Het hof ziet dan ook geen aanleiding om, zoals door [appellante] subsidiair is verzocht, de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen zodat [appellante] alsnog aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt, dat de tekortkomingen [appellante], waarin zij heeft volhard na verschillende waarschuwingen dat de situatie diende te verbeteren, haar te verwijten zijn en de beëindiging van de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen. Ook de door [appellante] aangevoerde recente ontwikkelingen, waaronder de betrokkenheid van mevrouw [intensief gezinsbehandelaar bij Zorgverlening PGZ] bij het gezin van [appellante], geven het hof onvoldoende vertrouwen dat [appellante] tijdens een verlengde looptijd van de schuldsaneringsregeling alsnog op juiste wijze aan haar verplichtingen zal voldoen. Dit geldt temeer omdat ook gedurende de ongeveer twee maanden dat mevrouw [intensief gezinsbehandelaar bij Zorgverlening PGZ] reeds ingeschakeld is geweest, [appellante] nog altijd niet aan haar verplichtingen heeft voldaan. Dat, zoals is betoogd, mevrouw [intensief gezinsbehandelaar bij Zorgverlening PGZ] in haar werkzaamheden vrijwel geheel in beslag wordt genomen door de zorg voor de kinderen doet hieraan niet af. De (wellicht geringe) ruimte die de extra hulp voor [appellante] moet hebben betekend, heeft zij (nog altijd) niet benut om haar verplichtingen na te komen.
3.10.
Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd dient te worden.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal derhalve worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, L.Th.L.G. Pellis en J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2015.