Uitspraak
s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 11 juni 2014;
- het ter zitting van het hof door de advocaat van de moeder overgelegde stuk, te weten een volledig exemplaar van het rapport van het psychologisch onderzoek door de psychologenpraktijk Swolgen d.d. 1 oktober 2012.
3.De beoordeling
- hoe kunnen de ontwikkeling en het huidige functioneren van de kinderen worden beschreven aan de hand van de volgende gebieden: cognitieve ontwikkeling, sociaal-emotionele ontwikkeling en gehechtheidsontwikkeling?
- indien er sprake is van een verstoorde ontwikkeling op één of meer ontwikkelingsgebieden, wat kan hiervan de oorzaak zijn en in hoeverre vragen de kinderen als gevolg daarvan meer dan gemiddelde pedagogische vaardigheden van hun opvoeders?
- wat zijn de pedagogische en affectieve mogelijkheden en beperkingen van de moeder tot de kinderen, met name wat betreft haar opvoedingsstijl, haar inzicht in eigen pedagogische en affectieve mogelijkheden en beperkingen en haar relatie tot en de interactie met de kinderen?
- zijn er indicaties voor nader persoonlijkheids- en/of psychiatrisch onderzoek van de moeder?
- zijn er indicaties voor specifieke hulpverlening voor de moeder en zo ja, in welke vorm en waar dient deze zich dan op te richten?
- wat zijn de (contra)indicaties voor een thuisplaatsing bij de moeder?
- hoe kan de thuisplaatsing vormgegeven worden, zodanig dat dit de ontwikkeling van de kinderen ten goede komt?
- is hierbij professionele begeleiding nodig en zo ja, aan welke begeleiding wordt gedacht?
- heeft de partner van de moeder invloed op de opvoedingssituatie bij de moeder? Zo ja, welke invloed?
- indien het hof op basis van de beantwoording van bovenstaande onderzoeksvragen tot het oordeel komt dat de moeder ongeschikt of onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen te vervullen, welke gevolgen zou dit dan hebben voor (de ontwikkeling van) de kinderen?
- welke gevolgen zou een ontheffing van de moeder van het gezag over de kinderen, dan wel de afwijzing van het verzoek van de stichting tot ontheffing, hebben voor (de ontwikkeling van) de kinderen?
- het Besluit van 1 september 1995, tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 810a Rv;
- het Besluit van 26 oktober 2010, houdende vaststelling van de griffierechten en de bedragen, bedoeld in de artikelen 21, tweede lid, respectievelijk 26 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken, alsmede het tarief en de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 597 respectievelijk 838 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en tot intrekking van het Besluit tarieven in burgerlijke zaken (Besluit griffierechten burgerlijke zaken), en:
- het Besluit van 16 augustus 2003, houdende vaststelling van tarieven voor vergoedingen als bedoeld in de artikelen 3, 4, 6, 7, 17 en 18 van de Wet tarieven in strafzaken (Besluit tarieven in strafzaken 2003).
4.De beslissing
pro forma30 april 2014.