In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 juni 2014. De man had verzocht om de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige dochter vast te stellen op nihil. De rechtbank had dit verzoek afgewezen en de man veroordeeld in de proceskosten. De vrouw, die de verweerster was in het principaal appel en appellante in het incidenteel appel, had de beschikking van de rechtbank willen bekrachtigen en daarnaast verzocht om de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 februari 2015 was de man niet verschenen, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen. Het hof heeft vastgesteld dat de man zijn principaal appel had ingetrokken, waardoor alleen het incidenteel appel van de vrouw aan de orde was. Het hof oordeelde dat de man de proceskosten in de eerste aanleg aan de vrouw moest voldoen, omdat hij onnodige kosten had veroorzaakt door het starten van een procedure die hij uiteindelijk introk. Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 2.096,--, inclusief griffierechten en kosten van de gemachtigde.
De beslissing van het hof was dat het verzoek van de man in hoger beroep werd afgewezen, de beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd en de man werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. Deze beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.