ECLI:NL:GHSHE:2015:1091

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 maart 2015
Publicatiedatum
27 maart 2015
Zaaknummer
F 200.151.932_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep met betrekking tot bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een minderjarig kind

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 juni 2014. De man had verzocht om de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige dochter vast te stellen op nihil. De rechtbank had dit verzoek afgewezen en de man veroordeeld in de proceskosten. De vrouw, die de verweerster was in het principaal appel en appellante in het incidenteel appel, had de beschikking van de rechtbank willen bekrachtigen en daarnaast verzocht om de man te veroordelen in de kosten van de procedure.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 februari 2015 was de man niet verschenen, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen. Het hof heeft vastgesteld dat de man zijn principaal appel had ingetrokken, waardoor alleen het incidenteel appel van de vrouw aan de orde was. Het hof oordeelde dat de man de proceskosten in de eerste aanleg aan de vrouw moest voldoen, omdat hij onnodige kosten had veroorzaakt door het starten van een procedure die hij uiteindelijk introk. Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 2.096,--, inclusief griffierechten en kosten van de gemachtigde.

De beslissing van het hof was dat het verzoek van de man in hoger beroep werd afgewezen, de beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd en de man werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. Deze beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 26 maart 2015
Zaaknummer: F 200.151.932/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/265015 / FA RK 13-3087
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. O.P.N.M. Tennebroek,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.L. Mertens-Vrede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 juni 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 juli 2014, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen nader vast te stellen op nihil, zulks met ingang van een datum die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 augustus 2014, heeft de vrouw verzocht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze alle af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Tevens heeft de vrouw bij voornoemd verweerschrift incidenteel appel ingesteld en verzocht voor het geval het hof van oordeel is dat wel sprake is van een wijziging van omstandig-heden, zo nodig de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen te bepalen op een bedrag dat het hof juist acht en de man te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste en in tweede instantie waaronder de kosten van de gemachtigde (PM), de eigen bijdrage ad € 287,-- en de griffierechten ad € 308,--.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 10 november 2014, heeft de man verzocht de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de proceskosten tussen partijen te compenseren.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 februari 2015. Bij die gelegenheid is gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Mertens-Vrede.
2.3.1.
De man is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 19 januari 2015;
  • het V4-formulier ingediend door de advocaat van de man op 12 februari 2015;
  • het V8-formulier ingediend door de advocaat van de vrouw op 16 februari 2015.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel
3.1.
Partijen zijn op 5 april 2005 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [de dochter] (hierna: [de dochter]), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats].
[de dochter] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw
.
3.2.
Bij beschikking van 10 november 2009 heeft de rechtbank Breda tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 10 februari 2010 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Bij beschikking van 5 oktober 2010 heeft de rechtbank Breda bepaald dat de man met ingang van 5 oktober 2010 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] een bedrag van € 165,-- per maand moet voldoen.
De bijdrage voor [de dochter] beloopt ingevolge de wettelijke indexering op dit moment
€ 174,44 per maand.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man om de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] nader vast te stellen op nihil, afgewezen.
De rechtbank heeft in deze beschikking voorts, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man de proceskosten aan de zijde van de vrouw aan haar dient te voldoen, welke kosten tot op heden worden begroot op € 979,--.
3.5.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
Principaal appel
3.6.
Bij voornoemd V4-formulier ingediend door de advocaat man heeft de man het door hem ingestelde (principaal) appel ingetrokken.
3.7.
Het hof maakt uit voormeld bericht op dat door de man de grieven niet langer worden gehandhaafd. Dit brengt met zich dat het verzoek van de man in hoger beroep dient te worden afgewezen en het hof thans alleen dient te oordelen over het incidenteel appel van de vrouw.
Incidenteel appel
3.8.
Bij voornoemd V8-formulier ingediend door de advocaat van de vrouw heeft de vrouw het hof – voor zover thans van belang – bericht dat zij haar incidenteel appel handhaaft hetgeen er toe leidt dat het hof alleen nog dient te beslissen over het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste en in tweede instantie.
Proceskosten
3.10.
De vrouw heeft hieromtrent in haar verweerschrift tevens incidenteel appel, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De man stelt enerzijds onvoldoende inkomsten te hebben om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] te voldoen, maar bestookt de vrouw wel met vele (nodeloze) procedures waaronder deze procedure. De man heeft thans opnieuw een wijzigingsverzoek bij de rechtbank ingediend. De vrouw stelt dat zij door toedoen van de man onnodige kosten aan eigen bijdrage en griffierechten heeft gemaakt. De vrouw verzoekt daarom de man in de kosten van de procedure in eerste en in tweede instantie te veroordelen, waaronder de griffierechten ad € 308,--, de eigen bijdrage ad € 287,-- en de kosten van de gemachtigde (PM).
3.10.1.
De man heeft in het verweerschrift in incidenteel appel hiertegen verweer gevoerd.
Hij stelt dat volgens vaste jurisprudentie de proceskosten in procedures tussen gewezen echtgenoten worden gecompenseerd. De man is van mening dat er in deze zaak geen aanleiding bestaat om af te wijken van deze lijn, althans is daartoe namens de vrouw onvoldoende aangevoerd. De man stelt verder dat een PM bedrag wordt opgevoerd dat niet duidelijk is, nu er naast een eigen bijdrage geen verdere kosten van de raadsman kunnen zijn. De man stelt zich op het standpunt dat het verzoek van de vrouw dient te worden afgewezen.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge artikel 289 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de rechter, zo nodig ambtshalve, in de eindbeschikking een veroordeling in de proceskosten uitspreken. Hierbij is het aan het inzicht van de rechter overgelaten of deze in het gegeven geval daartoe aanleiding vindt.
3.11.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht heeft bepaald dat de man de proceskosten in eerste aanleg aan de zijde van de vrouw aan haar dient te voldoen.
3.11.3.
Ten aanzien van het verzoek van de vrouw om de man ook in hoger beroep in de proceskosten te veroordelen overweegt het hof het volgende.
Uit de bestreden beschikking volgt dat de rechtbank het verzoek van de man om de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de dochter] nader vast te stellen op nihil heeft afgewezen, omdat de man zijn verzoek onvoldoende met stukken had onderbouwd. De man heeft van deze beslissing hoger beroep ingesteld bij dit hof en vervolgens dit hoger beroep weer ingetrokken. Ter zitting van het hof is gebleken dat de man opnieuw een wijzigingsverzoek bij de rechtbank heeft ingediend. Onder deze omstandig-heden ziet het hof aanleiding de man ook in de proceskosten van dit hoger beroep te veroordelen, omdat de man – naar het oordeel van het hof – de kosten door het starten van deze onnodige procedure, nodeloos heeft veroorzaakt.
3.11.4.
Het hof begroot de proceskosten, conform het liquidatietarief ad € 894,-- per punt, op € 1.788,--, rekening houdend met de door de vrouw in hoger beroep gemaakte kosten verbonden aan het voeren van verweer (één punt) en het zich ter zitting laten bijstaan door haar advocaat (één punt), nog te vermeerderen met het door de vrouw betaalde griffierecht ad € 308,--, derhalve in totaal op € 2.096,--. Het hof merkt hierbij op dat het hof geen rekening heeft gehouden met de kosten van het door de vrouw ingestelde incidenteel appel, omdat dit incidentele appel enkel ziet op bekrachtiging van de bestreden beschikking van de rechtbank en de proceskostenveroordeling in hoger beroep en derhalve niet noodzakelijk was.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
wijst af het verzoek van de man in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 juni 2014;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 juni 2014, voor wat betreft de daarbij uitgesproken proceskostenveroordeling;
veroordeelt de man tot betaling van de door de vrouw in de procedure in hoger beroep gemaakte proceskosten, die het hof vaststelt op € 2.096,--;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, M.C. Bijleveld-van der Slikke en H. van Winkel en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2015.