ECLI:NL:GHSHE:2015:109

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 januari 2015
Publicatiedatum
19 januari 2015
Zaaknummer
HV 200.161.044-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en psychosociale problematiek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man, hierna te noemen [appellant], die verzoekt om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 december 2014, waarin het verzoek van [appellant] werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat [appellant] te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. De rechtbank stelde dat [appellant] een actieve houding moest aannemen ten aanzien van het solliciteren naar een fulltime baan om zijn schulden te kunnen aflossen. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 januari 2015 heeft [appellant] verklaard dat hij vanwege psychosociale problematiek niet in staat is om te werken en dat hij onder bewind is gesteld. Het hof heeft kennisgenomen van de verklaringen van de beschermingsbewindvoerder en de inhoud van de processtukken. Het hof oordeelt dat het onvoldoende voorgelicht is om een beslissing te nemen over het verzoek van [appellant]. Het hof stelt [appellant] in de gelegenheid om een rapportage van zijn psychische hulpverlener in te dienen, waaruit moet blijken of zijn psychosociale problematiek beheersbaar is. De behandeling van de zaak wordt aangehouden tot 20 mei 2015, pro forma.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 15 januari 2015
Zaaknummer : HV 200.161.044/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/290074/FT RK 2014-1804
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. V.M.C. Verhaegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 2 december 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 8 december 2014, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, naar het hof begrijpt, [appellant] alsnog toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 januari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant], bijgestaan door mr. Verhaegen,
- de heer [beschermingsbewindvoerder] in zijn hoedanigheid als informant, hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 25 november 2014;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 22 december 2014;
  • het formulier van de advocaat van [appellant] d.d. 6 januari 2015 inzake de komst van de beschermingsbewindvoerder op de zitting van 7 januari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld. Uit hetgeen door de beschermingsbewindvoerder ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht blijkt dat deze bewindvoerder bekend is met het verzoek van [appellant] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld, zodat het hof daarmee rekening zal houden bij zijn beslissing.
3.2.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellant] blijkt een totale schuldenlast van € 22.066,66. Daaronder bevinden zich een schuld aan Rabobank Nederland Service Centrum Financieren van € 9.038,07 en een schuld aan Woonburg van € 4.717,47. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b en c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Van verzoeker wordt, in het kader van een wettelijke schuldsaneringsregeling, een actieve houding verwacht ten aanzien van het solliciteren naar een fulltime baan, teneinde inkomsten te verwerven en een zo hoog mogelijke opbrengst te genereren, zodat de schuldeisers aan het einde van de looptijd (gedeeltelijke) aflossing van hun vordering tegemoet kunnen zien. De huidige thuissituatie en een eventuele vrijstelling van de sollicitatieverplichting door de Sociale Dienst doen aan die verplichting niet af. In de WSNP gelden met betrekking tot de sollicitatieverplichting andere regels dan de Sociale Dienst hanteert. In de WSNP wordt uitgegaan van een sollicitatieplicht, tenzij verzoeker niet in staat moet worden geacht aan deze verplichting te kunnen voldoen, vanwege lichamelijke en/of psychosociale problematiek. Dit dient echter door een onafhankelijke (arbeids)deskundige te worden beoordeeld alsmede met relevante stukken te worden onderbouwd. Verzoeker heeft ter zitting aangegeven niet in staat te zijn werkzaamheden te verrichten. Een nadere onderbouwing van deze stelling met relevante stukken ontbreekt. De rechtbank is voorts van oordeel dat in geval de thuissituatie van verzoeker tot gevolg heeft (gehad) dat hij geen werk heeft kunnen verrichten of kan verrichten, verzoeker onvoldoende aktie heeft ondernomen om in deze situatie verandering aan te brengen, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat schulden zijn ontstaan en onbetaald gelaten.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] stelt vanwege zijn problematische persoonlijke omstandigheden te beschikken over een inkomen onder het sociaal minimum. De aanwezige schulden zijn dan ook voortgekomen uit een gebrek aan financiële middelen; van het ontbreken van goede trouw is volgens [appellant] echter geen sprake. Voorts stelt [appellant] dat hij voor onbepaalde tijd onder bewind is gesteld van Stichting Aleyon te [vestigingsplaats]. Zijn financiële situatie is derhalve thans stabiel en er worden ook geen nieuwe schulden gemaakt. Tot slot stelt [appellant] dat hij op dit moment vanwege psychische klachten niet in staat is om betaalde arbeid te verrichten. Voor het verhelpen van deze klachten heeft hij zich inmiddels voor behandeling aangemeld bij Psychologenbureau [psychologenbureau] te [vestigingsplaats].
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Het is juist dat [appellant] geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij is vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Hij heeft getracht om voorafgaand aan de zitting in hoger beroep een dergelijke verklaring alsnog te verkrijgen teneinde die in het geding te kunnen brengen, maar dat is niet gelukt. [appellant] heeft naar eigen zeggen thans een afspraak op 8 januari 2015 bij Psychologenbureau [psychologenbureau] en zij zullen een verklaring opstellen op basis waarvan [appellant] naar alle waarschijnlijkheid in het kader van zijn uitkering door de gemeente van de sollicitatieplicht zal worden ontheven. [appellant] merkt hierbij op dat hij wel graag wil gaan werken en hoopt dat, zodra hij hiertoe psychisch in staat is, hij snel een betaalde arbeidsbetrekking zal kunnen vinden. Voorts heeft [appellant] aangegeven dat hij op dit moment geen softdrugs meer gebruikt en dat zijn alcoholconsumptie dermate laag is dat van een verslaving, dan wel van verslavingsproblematiek geen sprake meer is. Tevens geeft [appellant] aan dat hij met behulp van zijn ouders en vrienden inmiddels ook een adequaat sociaal vangnet om zich heen heeft weten te bewerkstelligen. Met betrekking tot zijn gezinssituatie merkt [appellant] op dat zijn partner zonder geldige verblijfstitel en derhalve illegaal in Nederland verblijft en daarom geen betaalde arbeid kan verrichten. Van hun vier kinderen hebben er twee evenmin een geldige verblijfstitel. Sinds een half jaar loopt er evenwel een procedure teneinde voor hen allen een verblijfsvergunning te verkrijgen. Voorts ontkent [appellant] nadrukkelijk dat hij op enig moment zwart heeft gewerkt. Met betrekking tot zijn psychosociale problematiek verklaart [appellant] dat hij hiervoor onder behandeling is geweest, maar dat hij deze behandeling, welke uit een tiental sessies heeft bestaan, vanwege financiële oorzaken vier jaar geleden heeft moeten staken. Inmiddels staat [appellant] voor zijn psychosociale problematiek echter weer onder behandeling, en wel bij Psychologenbureau [psychologenbureau] te [vestigingsplaats]. De beschermingsbewindvoerder heeft voorts aangegeven dat de samenwerking met [appellant] uitstekend verloopt, [appellant] houdt zich aan zijn afspraken en er is op dit moment zelfs sprake van een, zij het bescheiden, positief saldo op diens beheerrekening.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.7.2.
Op grond van de inhoud van de processtukken en hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door en namens [appellant] naar voren is gebracht, acht het hof zich op dit moment onvoldoende voorgelicht om in deze zaak thans op het verzoek van [appellant], om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, een beslissing kunnen te nemen. Het hof overweegt in dat verband dat, gelet op het feit dat [appellant] ter zitting in hoger beroep heeft aangegeven dat er sprake is van psychosociale problematiek waarvoor hij inmiddels frequent wordt behandeld, vooralsnog niet afdoende kan worden beoordeeld of [appellant] in staat zal zijn gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling alle daaruit voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen en zich in voldoende mate zal kunnen inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.7.3.
Het hof stelt [appellant] daarom in de gelegenheid om, uiterlijk op de in het dictum van dit arrest vermelde pro-forma datum, een rapportage van zijn psychische hulpverlener, Psychologenbureau [psychologenbureau] te [vestigingsplaats], in het geding te brengen waaruit ten minste blijkt wat de aard van de psychische klachten is (geweest), welke behandeling(en) [appellant] hiervoor heeft ontvangen of nog ontvangt, wanneer de behandeling(en) is/zijn aangevangen, wanneer de behandeling(en) (naar verwachting) zal/zullen kunnen worden beëindigd en of de psychosociale problematiek van [appellant] al dan niet (duurzaam) beheersbaar is. Voor het overige wijst het hof op het bepaalde in artikel 5.4.3. Bijlage IV van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken. Overigens kan, mede gelet op de stand van de jurisprudentie, de over te leggen rapportage als gedingstuk in voorkomend geval ook als informatiebron dienen in het kader van andere, in het kader van artikel 288 Fw te stellen cumulatieve vereisten c.q. voorwaarden.
3.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
houdt de behandeling van de zaak met het in rechtsoverweging 3.6.3. van dit arrest overwogen oogmerk aan tot 20 mei 2015, PRO FORMA;
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2015.