ECLI:NL:GHSHE:2015:1088

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 maart 2015
Publicatiedatum
27 maart 2015
Zaaknummer
F 200.156.558_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van ouderschap en gezag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 juni 2014, waarin het verzoek om zijn minderjarige kind onder toezicht te stellen werd afgewezen. De vader stelt dat zijn kind, geboren op [geboortedatum] 2000, onder zijn niveau presteert op school en dat er een verstoorde communicatie tussen hem en de moeder is, wat de ontwikkeling van het kind negatief beïnvloedt. De moeder betwist deze claims en stelt dat het kind goed functioneert op school en dat er geen sprake is van gedragsproblemen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in de zitting verklaard dat er zorgen zijn, maar dat deze niet leiden tot een bedreiging van de ontwikkeling van het kind. Het hof heeft de zaak vier maanden aangehouden voor mediation, maar deze is mislukt. Uiteindelijk oordeelt het hof dat de vader niet voldoende heeft aangetoond dat de ontwikkeling van het kind in gevaar is en bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij ieder de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 26 maart 2015
Zaaknummer : F 200.156.558/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/278785 / JE RK 14/738MZ01
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.S. Florijn,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A.R. van de Velde,
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie Den Bosch,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 juni 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 18 september 2014, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, een ondertoezichtstelling van het minderjarige kind van partijen uit te spreken.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 4 november 2014, heeft de moeder verzocht het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vader te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 december 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Florijn;
- de moeder, bijgestaan door mr. Van de Velde;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger raad].
2.3.1.
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna te noemen: de stichting) heeft bij brief d.d. 24 oktober 2014 het hof onder meer bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
2.3.2.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [de zoon] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 18 september 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is, op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats], [de zoon] (hierna te noemen: [de zoon]) geboren.
De vader heeft [de zoon] erkend.
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de zoon] uit.
[de zoon] heeft het hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader om [de zoon] onder toezicht van de stichting te stellen, afgewezen.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte het verzoek van de vader tot ondertoezichtstelling van [de zoon] afgewezen. De vader stelt dat [de zoon] ondanks het feit dat hij intelligent is onder zijn niveau presteert. [de zoon] is twee keer op het Stedelijk Gymnasium blijven zitten en is van het Stedelijk Gymnasium verwijderd. [de zoon] was ook regelmatig ongeoorloofd afwezig. [de zoon] zit nu op een andere school in de tweede klas van het Atheneum. Bovendien is [de zoon] betrokken geraakt bij een vechtpartij. De vader stelt dat de problematische situatie waarin [de zoon] zich thans bevindt te wijten is aan de verstoorde communicatie tussen partijen; [de zoon] lijdt daar onder. De vader heeft ter zitting van het hof verklaard dat [de zoon] sinds hij naar de middelbare school gaat, zelf met de vader over de omgang moet communiceren. [de zoon] is hierdoor verschillende perioden een tijd niet bij de vader geweest. De vader heeft ter zitting van het hof verklaard dat de door [de zoon] ingeschakelde psycholoog niet de oplossing is, omdat het daadwerkelijke probleem in de structureel verstoorde verstandhouding tussen partijen zit. De vader stelt dat partijen hierdoor niet in staat zijn om [de zoon] aan te spreken op zijn gedrag en indien nodig te corrigeren. De rechtbank is hieraan ten onrechte voorbij gegaan. De vader wil met de ondertoezichtstelling van [de zoon] bereiken dat er een gezinsvoogd komt die tracht de communicatie tussen de partijen te verbeteren, zodat partijen in staat zijn om gezamenlijk problemen omtrent [de zoon] aan te pakken. Voorts dient de gezinsvoogd er op toe te zien dat [de zoon] voldoende ruimte krijgt om zich op een positieve manier te ontwikkelen.
3.5.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan.
De moeder betwist dat [de zoon] van het Stedelijk Gymnasium is verwijderd. [de zoon] is op advies van het Stedelijk Gymansium overgestapt naar het Atheneum, omdat hij moeite had met Grieks en Latijn. De moeder stelt dat van een teruggang in onderwijsniveau geen sprake is, nu het in beide gevallen gaat om voorbereidend wetenschappelijk onderwijs. De moeder erkent dat er eenmalig een incident op school heeft plaatsgevonden. De moeder merkt echter op dat er verder nimmer vervelende incidenten hebben plaatsgevonden, waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat [de zoon] gedragsproblemen heeft. De moeder bestrijdt dat sprake is van een verstoorde communicatie tussen partijen en dat [de zoon] daar last van heeft. De moeder betwist verder dat [de zoon] problemen heeft die door middel van een normale opvoeding dan wel met behulp van professionals in een vrijwillig kader niet op te lossen zijn. Een ondertoezichtstelling is een uiterste middel dat pas dient te worden ingezet, indien andere middelen hebben gefaald. Hiervan is – naar de mening van de moeder – geen sprake. [de zoon] krijgt hulp van een psycholoog en heeft hier veel baat bij. Verder volgt [de zoon] een concentratietraining op school. De moeder stelt dat dit ertoe heeft geleid dat [de zoon] prima cijfers haalt en voor geen enkel vak een onvoldoende scoort. [de zoon] mag van de moeder altijd naar de vader gaan. [de zoon] kiest er soms zelf voor om niet naar de vader toe te gaan, omdat hij dat te onrustig vindt.
De moeder is van mening dat het verzoek van de vader om een ondertoezichtstelling van [de zoon] dan ook dient te worden afgewezen.
3.6.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep - kort samengevat - het volgende verklaard.
De raad hoort weliswaar dat er zorgen omtrent [de zoon] bestaan, maar is van mening dat [de zoon] hierdoor niet in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De raad constateert dat partijen [de zoon] anders zien en hem daardoor verschillend benaderen.
3.7.
Het hof heeft partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep doorverwezen naar Bureau Mediation. Het hof heeft in verband met deze verwijzing de zaak vier maanden pro forma aangehouden, derhalve tot 9 april 2015 pro forma.
Van het verhandelde ter zitting is een verkort proces-verbaal opgemaakt.
3.7.1.
Bureau Mediation heeft het hof bericht dat de mediation tussen partijen is mislukt. Het hof zal daarom op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep beslissen over het verzoek van de vader om [de zoon] onder toezicht te stellen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Met ingang van 1 januari 2015 is de wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen (hierna: wet HKBM) in werking getreden. Op grond van artikel 28 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek geldt dat gedingen inzake de ondertoezichtstelling van minderjarigen waarbij het inleidend verzoekschrift is ingediend vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van de wet HKBM volgens het oude recht worden afgedaan. Nu het inleidend verzoekschrift op 12 mei 2015 is ingekomen bij de rechtbank, is derhalve artikel 1:254 (oud) van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing op de onderhavige zaak.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:254 (oud) BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen wanneer die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
3.8.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat niet voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:254 (oud) BW. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
De vader heeft ook in hoger beroep onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [de zoon] op enigerlei wijze in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Hoewel de wens van de vader om [de zoon] liever onderwijs te laten volgen op het gymnasium in plaats van op het Atheneum invoelbaar is, maakt dit – naar het oordeel van het hof – niet dat [de zoon] hierdoor in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Voor zover de vader nog heeft aangevoerd dat [de zoon] lijdt onder de verstoorde communicatie tussen partijen overweegt het hof dat ter zitting in hoger beroep is gebleken dat hulpverlening voor [de zoon] is ingeschakeld. [de zoon] heeft gesprekken met een psycholoog en volgt een concentratietraining op school. Het hof is dan ook van oordeel dat de vader in hoger beroep evenmin voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hulpverlening binnen het gedwongen kader noodzakelijk is omdat andere middelen hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen.
De rechtbank heeft derhalve terecht het verzoek van de vader om [de zoon] onder toezicht van de stichting te stellen afgewezen.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
Proceskosten
3.10.
De moeder heeft verzocht om de vader in de proceskosten te veroordelen omdat de vader nodeloos hoger beroep heeft ingesteld.
De vader heeft hiertegen ter zitting in hoger beroep verweer gevoerd.
3.10.1.
Het hof ziet in de onderhavige zaak geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke regeling om gezien de aard van de procedure de proceskosten te compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 juni 2014;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.D.M. Lamers en M.K. de Menthon Bake en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2015.