ECLI:NL:GHSHE:2015:1082

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 maart 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
F 200 152 994_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats van kinderen na echtscheiding en ondertoezichtstelling

In deze zaak gaat het om de bepaling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen na een echtscheiding tussen de moeder en de vader. De moeder, appellante, verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te vernietigen, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader is vastgesteld. De moeder stelt dat de kinderen bij haar veilig zijn en dat de vader hen niet de juiste opvoeding kan bieden. De vader, verweerder, verzoekt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep en het hoger beroep te verwerpen. De stichting Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming zijn ook betrokken bij de zaak en hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

De mondelinge behandeling vond plaats op 17 februari 2015, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder rapporten van de stichting en de raad. De moeder heeft in haar appelschrift aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de kinderen bij de vader moeten verblijven, en dat er geen reden is om aan te nemen dat de kinderen bij de moeder in gevaar zijn.

Het hof overweegt dat de kinderen sinds het feitelijk uiteengaan van de ouders bij de vader verblijven en zich daar goed ontwikkelen. De moeder heeft zorgen geuit over de opvoeding door de vader, maar het hof oordeelt dat deze zorgen onvoldoende onderbouwd zijn. Het hof concludeert dat het in het belang van de kinderen is dat zij hun hoofdverblijf bij de vader behouden. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 26 maart 2015
Zaaknummer: F 200.152.994/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/259679 / FA RK 13-1054_2
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.H. in 't Veld,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.J. Lemmens.
Als belanghebbende kan worden aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, locatie Eindhoven (hierna: de stichting).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: Eindhoven,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 april 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 juli 2014, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen en, opnieuw rechtdoende:
  • primair: de hoofdverblijfplaats van de kinderen aan de moeder toe te wijzen;
  • subsidiair: de vaststelling van de hoofdverblijfplaats aan te houden totdat middels een stappenplan van de vader waarvan de uitvoering daadwerkelijk plaatsvindt, is aangetoond dat de vader de moeder een positie in het leven van de kinderen kan geven;
- meer subsidiair: de vaststelling van de hoofdverblijfplaats aan te houden totdat op het verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling is beslist en vervolgens te bepalen dat de hoofdverblijfplaats bij de vader wordt toegewezen als de verlenging wordt toegewezen en de hoofdverblijfplaats bij de moeder te bepalen als de verlenging wordt afgewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 september 2014, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, dan wel het hoger beroep te verwerpen en de verzoeken van de moeder af te wijzen en de moeder als de in het ongelijk te stellen partij te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.3.
De stichting heeft in haar verweerschrift, ingekomen ter griffie op 27 augustus 2014, verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 februari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • partijen, bijgestaan door hun advocaten;
  • de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw L.J.A. Snijders;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad].
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 17 maart 2014, met als bijlage de pleitnota van mr. Lemmens;
  • het V-formulier d.d. 8 februari 2015 met bijlagen van de advocaat van de moeder;
  • de brief van de stichting d.d. 12 februari 2015.
De door de advocaat van de moeder opgestelde pleitnota, die hij wenste te overleggen ter zitting van het hof, is door het hof – conform het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven – niet geaccepteerd, nu deze pleitnota het maximum aantal toegestane pagina’s (zijnde twee) ruimschoots overschrijdt.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 7 april 2005 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1]), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats];
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2]), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats];
  • [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3]), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats].
Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat de vader vanaf oktober 2012 alleen voor de kinderen zorgt.
De kinderen staan sinds 21 juni 2013 onder toezicht van de stichting. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 21 juni 2015.
3.2.
Bij beschikking van 5 augustus 2013 heeft de rechtbank Oost-Brabant tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
3.3.
Partijen hebben de rechtbank over en weer verzocht om het hoofdverblijf van de kinderen bij ieder van hen te bepalen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat de kinderen het hoofdverblijf bij de vader hebben met vaststelling van een voorlopige zorgregeling tussen de moeder en de kinderen, zoals in die beschikking is weergegeven.
3.4.
De moeder kan zich met de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar appelschrift voert zij, kort samengevat en voor zover thans relevant, aan dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat aan [minderjarige 3] lactulose is toegediend door derden. Hooguit is door het AMK het vermoeden uitgesproken dat er sprake zou zijn van Pedriatic Condition Falsification, nader: PCF en toediening van lactulose. De rechtbank had dienen te oordelen dat de kinderen bij de moeder veilig zijn. Een enkele verdenking mag nimmer een reden zijn om te oordelen dat de veiligheid in gevaar is.
De moeder stelt voorts dat het raadsrapport van 5 november 2013 behoorlijk gedateerd is. Inmiddels is een grondig psychiatrisch en psychologisch onderzoek verricht in de strafzaak waaruit blijkt dat de moeder geestelijk volkomen gezond is. Deze NIFP deskundigen komen tot gedegen conclusies en stellen dat aanvullend onderzoek niet nodig is. Nu aanvullende relevante gegevens uit het OM-onderzoek beschikbaar zijn, had het verzoek van de moeder om een nieuw raadsadvies toegewezen dienen te worden. De moeder verzoekt het hof dit verzoek toe te wijzen waarbij de laatste resultaten uit het OM-onderzoek betrokken dienen te worden.
Verder stelt de moeder dat de stichting tegenover Reclassering en GGZ-Oost-Brabant heeft toegegeven dat het voor de vader moeilijk is de moeder positie te geven in het leven van de kinderen. De ingezette IPT’er bereikt de vader nauwelijks. In een gesprek eind januari 2014 met de gezinsvoogd, speltherapeut en de ouders, verklaart de vader dat zelfs als de moeder onschuldig wordt bevonden, de vader de moeder geen positie wil geven.
Ten aanzien van de vader voert de moeder aan dat er bij hem aanwijzingen zijn voor een narcistische dynamiek. Hij diskwalificeert de moeder en wenst dat de kinderen hun moeder niet meer zien. Hij doet er daarom alles aan om het contact zo minimaal mogelijk te houden. Communicatie tussen de ouders is niet mogelijk. Het gevolg van bovenstaande opstelling van de vader is dat de band van de kinderen met de moeder beschadigd dreigt te worden.
Verder stelt de moeder dat de kinderen van de vader verkeerde signalen krijgen en verkeerd worden opgevoed. De moeder maakt zich tot slot ook zorgen over de primaire zorg die de kinderen bij de vader krijgen en schetst voorbeelden in haar appelschrift waaruit volgens haar blijkt dat de kinderen ongecorrigeerd, gemanipuleerd en grenzeloos opgroeien.
3.5.
In zijn verweerschrift betwist de vader de stellingen van de moeder. Kort samengevat en voor zover thans relevant, voert hij aan dat de moeder onder geen enkele grief duidelijk heeft aangegeven tegen welke overwegingen van de rechtbank haar grieven zijn gericht. Het beroep van de moeder dient, op grond van artikel 359 jo 278 lid 1 Rv, afgewezen te worden.
Inhoudelijk voert de vader aan dat genoegzaam uit de stukken is gebleken dat [minderjarige 3] lactulose toegediend heeft gekregen en daardoor levensbedreigend ziek is geweest.
Bij de beantwoording van de vragen bij wie de kinderen hoofdverblijf dienen te hebben en welke contactregeling in hun belang is, dient de rechtbank uit te gaan van de situatie waarin de kinderen verkeren, zijnde de situatie waarin vanuit professionele instanties vermoed wordt dat de moeder PCF heeft en zij [minderjarige 3] levensbedreigend ziek heeft gemaakt. De rechtbank kon daar niet aan voorbij gaan.
De vader betwist voorts dat het raadsrapport gedateerd is. Ter zitting in eerste aanleg was het rapport nog geen vijf maanden oud. De moeder stelt dat er een grondig psychiatrisch en psychologisch onderzoek is verricht in de strafzaak, waaruit zou blijken dat de moeder volkomen geestelijk gezond is. De moeder laat echter na dit onderzoek/rapport in het geding te brengen. Indien de rapportage werkelijk zo positief is uitgevallen zoals de moeder schetst, zou de zaak vermoedelijk zijn geseponeerd door justitie.
Uit de brief van de stichting d.d. 12 maart 2014 blijkt dat de vader in staat is de moeder een positie te geven in het leven van de kinderen, ondanks zijn eigen emoties. Hij belast de kinderen niet met negatieve uitspraken over de moeder en laat de kinderen vrijuit praten over haar. Alle kinderen hebben een foto van hun moeder op de slaapkamer en de stichting is van mening dat de vader zijn rol als hoofdopvoeder goed vervult. De moeder dient haar rol als niet-verzorgende ouder te accepteren. Zij is de enige die de kinderen ziet lijden.
De vader betwist dat hij een narcistische persoonlijkheid heeft; uit de NIFP rapportage blijkt slechts dat er aanwijzingen van een narcistische dynamiek naar voren komen. De vader wijst er op dat uit de desbetreffende rapportage blijkt dat er bij de moeder veel meer aan de hand is op psychisch gebied dan bij de vader.
Dat het tot slot met de kinderen niet goed lijkt te zijn, is een opvatting van de moeder, welke opvatting niet door de stichting, noch door andere hulpverleners, de school en de speltherapeuten wordt ondersteund. Ook de vader zelf is van mening dat de kinderen het goed doen. Op 19 augustus 2014 zijn de controles van [minderjarige 3] in het ziekenhuis te [vestigingsplaats] beëindigd, omdat [minderjarige 3] goed groeit en zich goed ontwikkelt. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn beiden overgegaan naar het volgende schooljaar met goede rapporten.
3.6.
De stichting voert in het verweerschrift, kort samengevat, aan dat de kinderen zich op dit moment prima ontwikkelen en dat er geen redenen zijn om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen. De kern van de situatie is dat de moeder haar rol van niet-verzorgende ouder moet leren accepteren en daarmee dat zij niet op de hoogte is van alle dagelijkse zaken en geen, dan wel geringe invloed heeft op dagelijkse opvoedingszaken. Voor de vader geldt dat hij de moeder een positie moet geven; dit is noodzakelijk in het belang van de kinderen.
De stichting, de hulpverlening, de school en de speltherapeut zijn allen van mening dat de kinderen zich prima ontwikkelen. Hier is vanuit de stichting met alle betrokkenen contact over. De kinderen ervaren weinig last van de situatie, maar ervaren bij de wisselmomenten wel spanning. Over de basale zorg die de vader de kinderen biedt, bestaat evenmin zorg. Wat wel zorgelijk is, is dat de moeder vanwege haar gebrek aan inzicht in de kinderen en gebrek aan communicatie zorgen ziet die er volgens de stichting en betrokkenen niet zijn. De vader wordt daarbij door de moeder neergezet als een vader die nooit thuis is en alle zorgen aan zijn ouders uitbesteedt. De moeder heeft op deze zaken echter geen zicht. De hulpverlening zal de komende tijd aandacht besteden aan alle zorgen die de moeder stelt te hebben, omdat dit zorgt voor communicatieproblemen en irritaties tussen de ouders onderling.
3.7.
De raad heeft ter zitting van het hof gepersisteerd bij zijn eerder uitgebrachte advies dat het in het belang van de kinderen wenselijk is dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben. Volgens de raad is op grond van de stukken genoegzaam vast komen te staan dat de kinderen zich goed ontwikkelen. Van een wijziging in de hoofdverblijfplaats kan alleen sprake zijn indien het slecht met de kinderen zou gaan in de huidige situatie bij de ene ouder en dat zij het beter zouden hebben bij de andere ouder; daarvan is in onderhavige zaak geen sprake.
Het hof overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid
3.8.
Anders dan de vader stelt, is het hof van oordeel dat de moeder in hoger beroep ontvankelijk is in haar verzoek. Ingevolge artikel 359 en 278 Rv dient het hoger beroepschrift een duidelijke omschrijving te geven van het verzoek en de gronden waarop het berust. In casu is voldoende duidelijk aangegeven dat de moeder vernietiging van voornoemde beschikking verzoekt voor wat betreft de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Anders dan de vader meent, heeft de moeder voorts voldoende de gronden die aan het hoger beroep ten grondslag liggen kenbaar gemaakt. Uit het verweerschrift blijkt ook dat de vader in staat is geweest tegen de door de moeder aangevoerde gronden verweer te voeren. De moeder is dan ook ontvankelijk in haar hoger beroep.
Het verzoek van de moeder om een aanvullend onderzoek
3.9.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder haar meer subsidiaire verzoek ingetrokken. Dit verzoek behoeft derhalve geen bespreking meer.
De moeder handhaaft het subsidiair door haar gedane verzoek strekkende tot aanhouding van de beslissing tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats totdat middels een stappenplan van de vader waarvan de uitvoering daadwerkelijk plaatsvindt, is aangetoond dat de vader de moeder een positie in het leven van de kinderen kan geven.
De door de moeder verzochte aanhouding ziet met name op de invulling van de zorgregeling die zij met de kinderen heeft. Uiteraard is het van belang dat de vader de moeder een positie in het leven van de kinderen geeft. Dit wordt onderkend en heeft binnen de ondertoezichtstelling ook de nodige aandacht. Dat dit een punt van aandacht is maakt echter niet dat het hof thans ten aanzien van het hoofdverblijf van de kinderen geen beslissing zou kunnen nemen. Het hof acht zich op grond van hetgeen voorligt voldoende geïnformeerd om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen ten aanzien van het hoofdverblijf van de kinderen.
Hoofdverblijfplaats
3.10.1.
Ter beoordeling van het hof ligt thans voor het geschil bij welke ouder de kinderen hun hoofdverblijfplaats dienen te hebben.
In dit kader dient het hof een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
3.10.2.
Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat [minderjarige 3] in juli 2012 is opgenomen in het ziekenhuis en dat op 9 oktober 2012 is een AMK-melding gedaan waarbij verdenkingen tegen de moeder zijn geuit vanuit professionele partijen. Hoewel het strafvonnis niet in het geding is gebracht, is tussen partijen en betrokkenen niet in geschil dat de moeder op 24 december 2014 is vrijgesproken van de beschuldiging ‘zware mishandeling’ van [minderjarige 3]. Het hof is evenwel van oordeel dat deze vrijspraak niet automatisch met zich brengt dat het in het belang van de kinderen wenselijk is dat hun hoofdverblijfplaats bij de moeder dient te worden bepaald.
3.10.3.
Het hof is van oordeel dat de kinderen, gelet op hun jonge leeftijd, behoefte hebben aan en belang bij een stabiele thuissituatie waarin zicht blijft op hun ontwikkeling en veiligheid en waarin zij de kans hebben om zich op een goede manier leeftijdsadequaat te ontwikkelen. Het hof overweegt dat de kinderen sinds het feitelijk uiteengaan van partijen – thans ruim tweeëneenhalf jaar geleden – bij de vader verblijven en inmiddels zijn gewend en zich thuisvoelen in die gezinssituatie en zich daarin goed ontwikkelen. Het gaat goed met de kinderen en vanuit de hulpverlening zijn hieromtrent ook geen zorgen.
De huidige thuissituatie bij de vader sluit aan bij hetgeen de kinderen nodig hebben voor hun ontwikkeling. De door de moeder aangevoerde zorgpunten ten aanzien van het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader en haar zorgen over de ontwikkeling van de kinderen zijn onvoldoende onderbouwd en worden niet gezien door de vader en door de bij de kinderen betrokken hulpverlening en de school. Het hof is, anders dan de moeder, van oordeel dat in voldoende mate is komen vast te staan dat de vader in staat is de kinderen een stabiele en aan hun ontwikkelingsbehoeften tegemoet komende thuissituatie te bieden
Aan de moeder kan worden toegegeven dat de houding van de vader jegens de moeder een punt van aandacht is. Het is voor de vader lastig, vanuit de door hem gevoelde verantwoordelijkheid de kinderen veiligheid te bieden, om de contacten tussen de moeder en de kinderen te ondersteunen en de moeder in voldoende mate (weer) een plaats te geven in het leven van de kinderen. Binnen het kader van de ondertoezichtstelling, die recentelijk is verlengd tot 21 juni 2015, is hier zo begrijpt het hof aandacht voor. Het belang van de moeder, gevoed vanuit haar behoefte er voor de kinderen te kunnen zijn en hen alles te bieden wat zij daartoe aan mogelijkheden in zich heeft, weegt naar het oordeel van het hof minder zwaar dan het belang van de kinderen om in hun huidige gezinssituatie bij de vader ongestoord verder op te kunnen groeien.
3.10.4.
Concluderend is het hof van oordeel dat het belang van de kinderen met zich meebrengt dat zij hun hoofdverblijf bij hun vader blijven houden, zodat de bestreden beschikking op dit onderdeel dient te worden bekrachtigd.
Proceskosten
3.11.
De vader is van mening dat in deze procedure een veroordeling van de moeder in de proceskosten aangewezen is en is hij verzoekt het hof de moeder daarin te veroordelen. Het hof wijst dit verzoek af en zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en niet is gebleken van zodanige omstandigheden dat gerechtvaardigd is dat afgeweken wordt van de in soortgelijke zaken gebruikelijke lijn om de proceskosten tussen partijen te compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt derhalve de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor zover daarbij het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader is bepaald;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en P. Vlaardingerbroek en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2015.