In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie na een wijziging van omstandigheden. De man, die in eerste aanleg verzocht had om de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2013 op nihil te stellen, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Limburg van 27 mei 2014, waarin zijn verzoek werd afgewezen. De man, die inmiddels in het buitenland woont en een uitkering ontvangt, stelde dat zijn financiële situatie was veranderd en dat hij niet langer in staat was om de eerder vastgestelde alimentatie van € 100 per kind per maand te betalen.
De vrouw, die de kinderen verzorgt, betwistte de stellingen van de man en voerde aan dat hij onvoldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 februari 2015 was de man niet aanwezig, maar zijn advocaat was wel aanwezig om zijn standpunt te verdedigen. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder eerdere beschikkingen en financiële documenten van de man.
Het hof oordeelde dat, hoewel er sprake was van een wijziging van omstandigheden, de man niet voldoende bewijs had geleverd van zijn huidige financiële situatie. De man had weliswaar enkele documenten overgelegd, maar recentere gegevens ontbraken. Het hof concludeerde dat de man niet had aangetoond dat hij geen draagkracht meer had om de kinderalimentatie te voldoen. Daarom werd het verzoek van de man tot nihilstelling van de kinderalimentatie afgewezen en werd de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.