ECLI:NL:GHSHE:2015:1080

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 maart 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
F 200 153 294_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag over minderjarige na verhuizing van de moeder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin zijn verzoek om gezamenlijk ouderlijk gezag over zijn minderjarige kind werd afgewezen. De vader, die in hoger beroep ging, verzocht om wijziging van de zorgregeling en om gezamenlijk gezag, terwijl de moeder zich verzette tegen dit verzoek. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 februari 2015, waarbij de vader en zijn advocaat, alsook de advocaat van de moeder en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De moeder was afwezig.

De vader en moeder hebben een minderjarige zoon, geboren in 2004, en zijn in een conflict verwikkeld over de opvoeding en het gezag. De vader heeft in zijn appelschrift aangevoerd dat de verhuisplannen van de moeder tot conflicten hebben geleid, maar hij heeft zich neergelegd bij de verhuizing. De moeder betwist de stellingen van de vader en stelt dat hij haar gezag ondermijnt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat de minderjarige klem zit tussen zijn ouders en dat gezamenlijk gezag tot nieuwe problemen kan leiden.

Het hof heeft overwogen dat, hoewel er communicatieproblemen zijn, dit niet automatisch betekent dat gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind is. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders in staat moeten zijn om belangrijke beslissingen gezamenlijk te nemen en dat de vader zijn rol als gezag dragende ouder zal vervullen. Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de rechtbank vernietigd en de ouders gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige, met de nadruk op de noodzaak van goede communicatie tussen de ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 26 maart 2015
Zaaknummer: F 200.153.294/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/04/123705 / FA RK 13-835
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Smeets,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging: [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 18 juni 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 juli 2014, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • de bestreden beschikking te wijzigen voor wat betreft het halen en brengen van [minderjarige] in die zin dat wordt bepaald dat de moeder zal zorgdragen voor (de kosten van) het halen en brengen van [minderjarige];
  • partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 11 september 2014, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en/of alle verzoeken van de vader niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem deze te ontzeggen als zijnde rechtens ongegrond en onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 februari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Smeets;
-mr. Joosten;
-Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad].
De moeder is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 29 november 2013;
  • de brief van de raad d.d. 5 augustus 2014;
  • de brief d.d. 3 februari 2015 met bijlagen van de advocaat van de moeder;
  • het V-formulier d.d. 4 februari 2015 met bijlagen van de advocaat van de moeder.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de in 2006 beëindigde affectieve relatie die partijen met elkaar hebben gehad, is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige]), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats].
[minderjarige] is erkend door de vader. De moeder oefent van rechtswege het gezag over hem uit.
3.2.
De vader heeft de rechtbank verzocht om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] met vaststelling van een reguliere zorgregeling tussen hem en [minderjarige] van één weekend in de veertien dagen alsmede de helft van de vakanties en feestdagen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader om gezamenlijk ouderlijk gezag afgewezen.
Tevens heeft de rechtbank, op advies van de raad en met instemming van partijen, de volgende zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] vastgesteld:
- één weekend per veertien dagen van vrijdag tot en met zondag en de helft van de schoolvakanties, waarbij de ouders ieder de helft van het halen en brengen van [minderjarige] voor hun rekening nemen.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan gedeeltelijk in hoger beroep gekomen. In zijn appelschrift voert hij, kort samengevat, aan dat de verhuisplannen van de moeder strijd tussen partijen veroorzaakte en dat deze strijd een contra-indicatie is geweest om partijen met het gezamenlijk gezag te belasten. De vader heeft zich echter inmiddels neergelegd bij de verhuizing. De vader beseft dat het juist in de gegeven omstandigheden van belang is dat partijen op constructieve wijze met elkaar communiceren omtrent belangrijke aangelegenheden [minderjarige] betreffende. Dit is zeker van belang nu hij voorheen [minderjarige] vrijwel dagelijks zag bij zijn ouders thuis. De vader wenst betrokken te blijven bij de opvoedsituatie van [minderjarige] en daar ook inspraak in te hebben. De vader beseft daarbij dat de moeder de dagelijkse beslissingen neemt over [minderjarige]. De vader blokkeert deze beslissingen niet, maar wenst wel medezeggenschap te hebben ten aanzien van belangrijke gebeurtenissen in het leven van [minderjarige]. In het verleden was er sprake van een goede communicatie tussen partijen, maar de vader was zo geschrokken van de verhuisplannen van de moeder dat de situatie tussen partijen uit de hand is gelopen. De vader staat thans welwillend tegen het opnieuw opstarten van hulpverlening. Hij benadrukt dat het partijen lukt om de omgangsregeling goed uit te voeren en daarover met elkaar overleg te kunnen voeren.
3.4.
In haar verweerschrift betwist de moeder de stellingen van de vader. Uit het raadsonderzoek is gebleken dat [minderjarige] nu reeds, nu de moeder alleen het gezag over hem uitoefent, klem en verloren raakt tussen zijn ouders. Er zijn meerdere aanwijzingen dat [minderjarige] zich momenteel in een groot loyaliteitsconflict bevindt ten aanzien van zijn ouders. Hij wil loyaal zijn naar beide ouders en durft zich niet vrij te uiten uit angst één van hen te kwetsen. De raad geeft ook aan dat de tussen de ouders gevoerde mediationgesprekken de verstandhouding en de communicatie niet hebben verbeterd. Het is de ouders niet gelukt om een ouderschapsplan op te stellen.
Hoewel de vader stelt dat hij zich heeft neergelegd bij de verhuizing, laat de vader na deze gewijzigde inzichten in de praktijk te brengen. De vader uit zich jegens [minderjarige] nog steeds negatief over zijn nieuwe woonplaats en leefsituatie.
Verder voert de moeder aan dat de problemen tussen partijen niet zijn gekoppeld aan de verhuizing. Op talloze gebieden ondermijnt de vader het gezag van de moeder, zoals met bedtijd, computergebruik, vrijetijdsbesteding en tolerantie ten opzichte van andere culturen.
De moeder betwist dat partijen overleg hebben gehad over de zorgregeling. De moeder wachtte op een reactie van de vader en toen deze uitbleef heeft zij zelf de praktische uitvoering vastgesteld. De vader heeft ook geen gehoor gegeven aan het advies van de raad om deel te nemen aan een hulpverleningstraject/ouderschapstraject.
Bij dit alles maakt de moeder zich zorgen over het ontbreken van pedagogisch inzicht bij de vader. Zij stelt daartoe dat de vader regelmatig cannabis gebruikt, een racistisch denkpatroon heeft en zijn verantwoordelijkheden als vader niet neemt.
Volgens de moeder is er geen basis voor gezamenlijk ouderlijk gezag.
3.5.
De raad heeft ter zitting verklaard dat [minderjarige] door de verhuizing met zijn moeder naar Zwijndrecht helemaal klem is komen te zitten tussen zijn ouders. De ouders zijn er niet in geslaagd om de verhuizing voor [minderjarige] soepel te laten verlopen. De raad vreest dat gezamenlijk gezag tot nieuwe problemen gaat leiden. Voordat de moeder verhuisde, was de kwestie van het gezag over [minderjarige] nooit een discussiepunt: de moeder oefende alleen het gezag uit en dat ging altijd goed. De raad vreest dat de belangen van [minderjarige] in het gedrang komen indien de vader mede wordt belast met het gezag over [minderjarige], gelet op de gebrekkige communicatie tussen de ouders en hun onderlinge verstandhouding. De raad acht onvoldoende waarborgen aanwezig om gezamenlijk gezag succesvol te laten verlopen.
Het hof overweegt als volgt.
Omvang van het geschil
3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader zijn verzoek tot wijziging van de haal-en breng regeling ingetrokken.
Het hof zal dat verzoek van de vader in hoger beroep dan ook afwijzen.
Verzoek tot vaststelling van gezamenlijk gezag
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de moeder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a.) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b.) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.7.2.
Het hof stelt voorop dat in voormeld wetsartikel besloten ligt dat het uitgangspunt is dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun minderjarige kind dragen. Daarbij heeft te gelden dat het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer meebrengt dat in het belang van het kind het ouderlijk gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over het kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
3.7.3.
Het hof onderschrijft het standpunt van de rechtbank en de raad dat er, nu [minderjarige], in verband met de strijd van de ouders rond de verhuizing in een loyaliteitsconflict is geraakt, sprake is van een zorgelijke en voor [minderjarige] lastige situatie. Het hof is echter van oordeel dat dat onvoldoende is om aan een gezamenlijk gezag in de weg te staan. Uit de inhoud van de stukken en het verhandelde ter zitting, is gebleken dat de communicatieproblemen tussen partijen en de onderlinge strijd tussen hen met name zijn ontstaan nadat de moeder haar voornemen om met [minderjarige] naar Zwijndrecht te verhuizen kenbaar maakte aan de vader. Tot dat moment was het contact tussen de ouders niet echt problematisch en vormde de kwestie van de rond [minderjarige] te nemen beslissingen, ook door het zeer regelmatige contact dat er was geen probleem. De moeder geeft aan dat de problemen tussen de ouders niet zijn gekoppeld aan de verhuizing. Al hetgeen de moeder ten aanzien daarvan stelt, waarin de vader zich overigens niet herkent, maakt niet dat er, zoals de moeder stelt, geen basis is voor een gezamenlijk ouderlijk gezag.
Op de ouders rust de verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor een wederzijds respectvolle en goede communicatie rond en met [minderjarige]. Dat die communicatie verbetering behoeft, leidt niet tot de conclusie dat er thans reeds gesproken kan worden van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders of gezamenlijk gezag anderszins niet in het belang van [minderjarige] is, maar is veeleer een opdracht aan de ouders om ieder voor zich en tezamen te werken aan verbetering van de onderlinge communicatie. Positief is dat de ouders ook na de verhuizing, in ieder geval per sms-bericht, bereikbaar zijn voor elkaar en dat op reguliere wijze uitvoering wordt gegeven aan de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige].
Het hof neemt verder in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat de vader tot dusverre het nemen van belangrijke beslissingen over [minderjarige] heeft gefrustreerd of tegengehouden, alsmede dat de vader ter terechtzitting uitdrukkelijk heeft aangegeven dat wat hem betreft duidelijk is dat de primaire en dagelijkse verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging bij de moeder ligt en zij dan ook degene is die de beslissingen in dat kader neemt en dat zijn rol als gezag dragende ouder zich beperkt tot belangrijke beslissingen ten aanzien van [minderjarige], zoals schoolkeuze en medische behandelingen. Het hof gaat er van uit dat de vader daarnaar zal handelen en dat beide ouders zich zullen inspannen voor een constructief overleg rond de gezamenlijk ten aanzien van [minderjarige] te nemen beslissingen.
Nu het hof van oordeel is dat er in de huidige situatie niet gesproken kan worden van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] door het gezamenlijk gezag klem of verloren zal raken tussen de ouders of dat is gebleken van feiten en omstandigheden die maken dat het gezamenlijk gezag anderszins niet in het belang van [minderjarige] is, dient de beschikking waarvan beroep op het punt van het gezag te worden vernietigd en het verzoek van de vader om hem mede met het gezag over [minderjarige] te belasten alsnog te worden toegewezen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, doch uitsluitend voor zover de rechtbank het verzoek van de vader om hem mede met gezag over de minderjarige [minderjarige] te belasten heeft afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
belast de moeder en de vader gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats];
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M Mertens-Steeghs, C.A.R.M. van Leuven en P. Vlaardingerbroek en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2015.