3.2.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
verhouding Bureau [Bureau] – [cliënte]
Bureau [Bureau] is een schade-expertisebedrijf dat zich bezighoudt met het verhaal van letselschade voor benadeelden.
Medio 2002 is zij mevrouw [cliënte] (verder te noemen: [cliënte]) gaan bijstaan inzake het verhaal van schade als gevolg van een [cliënte] op 15 juni 2001 in Oostenrijk overkomen verkeersongeval. [cliënte] is daarbij op de fiets aangereden door een auto die tegen aansprakelijkheid verzekerd was bij Uniqa Sachversicherung AG (hierna: Uniqa).
Bureau [Bureau] heeft met Uniqa gecorrespondeerd over de aansprakelijkheid en vergoeding van de schade van [cliënte]. Bij brief van 16 november 2004 (productie 7 cva) heeft Uniqa zich op het standpunt gesteld dat medisch causaal verband tussen het ongeval en het door [cliënte] gestelde letsel als gevolg van het ongeval ontbreekt en heeft Uniqa een voorstel gedaan om de zaak te regelen tegen finale kwijting. In die brief heeft Uniqa tevens het standpunt ingenomen dat de vordering van [cliënte] inmiddels was verjaard omdat de verjaringstermijn naar Oostenrijks recht drie jaar bedraagt.
Bureau [Bureau] heeft vervolgens de Oostenrijkse advocaat dr. [advocaat 1] ingeschakeld om haar bij te staan ter zake het verhaal van de schade van [cliënte]. In zijn correspondentie met Bureau [Bureau] heeft dr. [advocaat 1] bij herhaling gewezen op de mogelijkheid dat de vordering van [cliënte] naar Oostenrijks recht inmiddels was verjaard.
Bij e-mail van 3 oktober 2005 (productie 16 cva) heeft Bureau [Bureau] dr. [advocaat 1] ondanks de mogelijkheid van verjaring opdracht gegeven om een gerechtelijke procedure namens [cliënte] in Oostenrijk te beginnen en heeft zij dr. [advocaat 1] met het oog op de verjaring medegedeeld dat zij de zaak van [cliënte] aan haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar zou voorleggen. Bureau [Bureau] had op dat moment een beroepsaansprakelijkheidsverzekering bij Nassau Verzekering Maatschappij (hierna: Nassau).
Bij e-mail van 17 oktober 2005 (productie 17 cva) heeft dr. [advocaat 1] Bureau [Bureau] bericht dat een procedure zijns inziens niet zinvol is omdat met zekerheid te verwachten (“mit Sicherheit davon auszugehen”) is dat de rechter zal oordelen dat de vordering van [cliënte] verjaard is en zijn beslissing daartoe zal beperken.
Op 24 oktober 2005 heeft dr. [advocaat 1] telefonisch contact opgenomen met Bureau [Bureau] over de verjaring van de vordering van [cliënte] en daarop betrekking hebbende gewijzigde Oostenrijkse jurisprudentie. Bij e-mailbericht van 14 november 2005 (productie 19 cva) heeft dr. [advocaat 1] Bureau [Bureau] met verwijzing naar dit telefoongesprek als volgt bericht:
“In oben bezeichneter Angelegenheit erlaube ich mir, auf unser Telefonat vom 24.10.2005 zurückzukommen, in welchem ich Ihnen grundsätzlich eine erfreuliche Mitteilung dahingehend machen konnte, dass sich die Rechtsprechung in Österreich wesentlich geändert hat, was speziell für unseren Fall eine entscheidende Auswirkung hat. Im vorgenannten Telefonat habe ich Sie ersucht, vorerst noch nicht weitere Schritte einzuleiten, dies in Hinblick auf Ihre Haftpflichtversicherung und mit einer allfälligen Abwicklung zwischen dieser und Frau [cliënte] zuzuwarten, da ich die neue Rechtssprechung noch durch Einsicht in die nunmehr veröffentlichten Entscheidungen prüfen und Ihnen eine entsprechende Stellungnahme zukommen lassen wollte, ob dieser erste Eindruck, den ich hatte, sich bewahrheitet und wir daher sozusagen wiederum gegenüber der gegnerischen Haftpflichtversicherung verhandlungstauglich sind. (…) Ich darf vorausschicken, dass die Änderung der Rechtssprechung hier für uns von grundlegender Bedeutung tatsächlich ist und danach von einer Verjährung im vorliegenden Fall nun doch nicht auszugehen ist, soweit ich dies auch nach den mir vorliegenden Unterlagen beurteilen kann. (…)”In deze brief heeft dr. [advocaat 1] verder op basis van de gewijzigde jurisprudentie uiteengezet – kort gezegd – dat de vordering van [cliënte] niet eerder dan medio oktober 2007 zal verjaren als men ervan uitgaat dat de brief van 16 november 2004 van Uniqa moet worden aangemerkt als een afwijzing van de aanspraken (“Ablehnungsschreiben”). Verder heeft hij medegedeeld dat hij op grond van de gewijzigde jurisprudentie geen aanleiding zag voor Bureau [Bureau] om haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar in te schakelen en heeft hij uiteengezet hoe de zaak van [cliënte] verder zou moeten worden behandeld.
Bureau [Bureau] heeft de kwestie [cliënte] niet gemeld bij Nassau.
Bij e-mailbericht van 25 november 2005 (productie 20 cva) heeft dr. [advocaat 1], die de behandeling van de zaak voor Bureau [Bureau] had voortgezet, Bureau [Bureau] laten weten dat Uniqa haar standpunt ten aanzien van de verjaring handhaafde, niettegenstaande de door dr. [advocaat 1] genoemde wijziging in de jurisprudentie.
Bij e-mailbericht van 5 september 2006 (productie 24 cva) heeft dr. [advocaat 1] Bureau [Bureau] laten weten dat hij de door Bureau [Bureau] verstrekte opdracht neerlegt in verband met – kort gezegd – een gebrekkige communicatie met Bureau [Bureau]. Hierop heeft Bureau [Bureau] een andere Oostenrijkse advocaat ingeschakeld die geen, althans geen kenbare werkzaamheden heeft verricht in de zaak van [cliënte].
Bij brief van 16 februari 2007 (productie 26 cva) heeft [cliënte] Bureau [Bureau], na ontvangst en bestudering van haar volledige dossier, medegedeeld – kort gezegd – dat zij moet concluderen dat Bureau [Bureau] niet altijd de nodige voortvarendheid heeft betracht bij de afwikkeling van haar schadezaak en dat zij moet vrezen dat haar vordering is verjaard. In de brief is verder, voor zover hier van belang, vermeld:
“Voor het overige acht ik ten slotte van belang dat u al het mogelijke in het werk stelt om te voorkomen dat mijn aanspraken op vergoeding van de als gevolg van het ongeval in Oostenrijk medio juni 2001 geleden en te lijden schade door een simpel beroep van de tegenpartij op verjaring illusoir zullen worden. Op zichzelf is dat al een hele klus, omdat het hele dossier mij doet vermoeden dat Uniqa zich in rechte met succes kan verweren door een beroep te doen op verjaring van mijn aanspraken. Mocht die vrees zich verwezenlijken, dan ga ik er in ieder geval van uit dat u bereid bent uw te kort schieten in dezen te erkennen en u uw beroepsaansprakelijkheidsverzekering ter zake zult inschakelen.”
Bij brief van 28 augustus 2008 (productie 37 cva) heeft [cliënte] bij monde van haar advocaat Bureau [Bureau] aansprakelijk gesteld voor schade die zij lijdt als gevolg van een eventuele verjaring van haar vordering.
Op 10 september 2010 heeft [cliënte] Bureau [Bureau] gedagvaard voor de rechtbank Maastricht (hierna: de hoofdzaak). [cliënte] heeft onder andere gevorderd Bureau [Bureau] te veroordelen tot vergoeding van de als gevolg van de verjaring van haar vordering, althans als gevolg van toerekenbare tekortkomingen van Bureau [Bureau], geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat. Bij vonnis van 19 september 2012 heeft de rechtbank Maastricht geoordeeld dat Bureau [Bureau] tekortgeschoten is in de nakoming van haar verbintenis uit de schaderegelingsovereenkomst doordat Bureau [Bureau] – kort gezegd – vanaf mei 2006 heeft nagelaten de nodige actie te ondernemen die ertoe zou leiden dat een deskundigenonderzoek in Oostenrijk plaatshad, welk onderzoek vooraf diende te gaan aan een gerechtelijke procedure die op haar beurt weer nodig was, zo begrijpt het hof de overwegingen van de rechtbank, om een verjaring van de vordering van [cliënte] in oktober of november 2007 te voorkomen. De rechtbank heeft Bureau [Bureau] veroordeeld tot vergoeding van de door [cliënte] als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van Bureau [Bureau] geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat.
Bij arrest van 27 mei 2014 heeft het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch Bureau [Bureau] niet-ontvankelijk verklaard in haar tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep. Tegen dit arrest is cassatieberoep ingesteld.
verhouding Bureau [Bureau] – Zurich
Op 3 november 2005, na het onder g genoemde telefoongesprek maar voor de ontvangst van de daar genoemde brief, heeft [Bureau] Groep BV (hierna: [Bureau] Groep), waarvan Bureau [Bureau] onderdeel uitmaakt, via tussenkomst van de verzekeringsmakelaar ING, een aanvraag gedaan bij Zurich voor een beroepsaansprakelijkheidsverzekering per 1 januari 2006. Volgens het aanvraagformulier (productie 18 cva) diende de verzekering tevens dekking te bieden tegen aanspraken tot schadevergoeding verband houdende met fouten die gemaakt zijn voor de ingangsdatum van de verzekeringsovereenkomst. In het aanvraagformulier is onder meer de volgende vraag opgenomen (vraag 19):
“Bestaat er binnen uw onderneming het vermoeden of de verwachting aansprakelijk te worden gesteld in verband met in het verleden gemaakte fouten? (i.c. omstandigheden). Zo ja, graag volledige informatie.”Deze vraag is met ‘nee’ beantwoord.
Naar aanleiding van de aanvraag is tussen [Bureau] Groep en Zurich met ingang van 1 januari 2006 mede ten behoeve van Bureau [Bureau] als verzekerde een beroepsaansprakelijkheidsverzekering tot stand gekomen voor de duur van in beginsel een jaar. De verzekering biedt dekking tegen schade van derden als gevolg van handelen of nalaten van de verzekerde indien de aanspraak ter zake daarvan tijdens de looptijd van de verzekering jegens de verzekerde is ingesteld en deze bij de verzekeraar tijdens die looptijd is gemeld (‘claims-made’-grondslag), alsmede tegen schade van derden die het gevolg is van tijdens de looptijd van de verzekering bij de verzekeraar gemelde omstandigheden die kunnen leiden tot een aanspraak (omstandighedendekking). Volgens de aanvullende polisvoorwaarden op het polisblad (productie 2 cva) dekt de verzekering een ‘inlooprisico’, aldus dat aanspraken die voortvloeien uit handelen of nalaten dat heeft plaatsgevonden na 1 januari 1999 zijn gedekt, tenzij de aanspraak, respectievelijk de omstandigheid bij het aangaan van de verzekering bij de verzekeringnemer of de aansprakelijk gestelde verzekerde bekend was.
De op de verzekering toepasselijke algemene voorwaarden ZAV-A-2006 (productie 4 cva - de volgens het polisblad eveneens toepasselijke voorwaarden ZAV-G-2006 zijn niet overgelegd) luiden voor zover van belang als volgt:
“2. DefinitiesIn deze voorwaarden wordt verstaan onder:(…)2.6 AanspraakEen schriftelijke vordering tot vergoeding van schade als gevolg van een handelen of nalaten ingesteld tegen verzekerde. (…)2.7 OmstandigheidFeiten waarvan in redelijkheid kan worden aangenomen dat deze kunnen leiden tot een aanspraak tegen verzekerde. Als zodanig worden beschouwd feiten ten aanzien waarvan verzekerde concreet kan mededelen van wie de aanspraak kan worden verwacht, uit welk handelen of nalaten de aanspraak kan voortvloeien en welke maatregelen door verzekerde zijn genomen om een mogelijke schade te voorkomen en/of te beperken.(…)3.7 Opzet
Uitgesloten is de aansprakelijkheid van verzekerde voor schade die voor hem het beoogde of zekere gevolg is van zijn handelen of nalaten. Bij opzet, als hiervoor omschreven, van een ondergeschikte van verzekeringnemer, houdt verzekeringnemer recht op dekking. Indien hij aantoont dat hem terzake van de opzet geen enkel verwijt treft.(…)6.1 VerplichtingenZodra verzekerde kennis draagt van een aanspraak of omstandigheid die voor Zurich tot een verplichting tot uitkering kan leiden, is verzekerde verplicht:a de aanspraak of omstandigheid zo spoedig mogelijk bij Zurich te melden;b Zurich binnen redelijke termijn alle gegevens te verstrekken die van belang zijn;c alle ontvangen bescheiden, waaronder dagvaardingen, onmiddellijk aan Zurich door te zenden;d de aanwijzingen van Zurich op te volgen;e volle medewerking aan de schaderegeling te verlenen en zich te onthouden van alles wat het belang van Zurich zou kunnen schaden.(…)6.4 Verval van recht op dekkingDeze verzekering biedt geen dekking indien verzekerde één of meer van de genoemde verplichtingen genoemd in artikel 6.1 niet nakomt en daarmee Zurich in een redelijk belang schaadt. De verzekering biedt in ieder geval geen dekking indien verzekerde bij schade opzettelijk onjuiste gegevens verstrekt of laat verstrekken.”
Op 10 april 2006 heeft [Bureau] Groep een zogenaamde ‘no-claim verklaring’ ten behoeve van Zurich afgegeven (productie 22 cva). Deze verklaring houdt voor zover van belang in dat er, behoudens de zaken die vermeld zijn op een overzicht, geen omstandigheden bekend zijn die tot een aanspraak kunnen leiden. In het bedoelde overzicht is de zaak van [cliënte] niet genoemd.
De overeenkomst is per 1 januari 2007 met een jaar verlengd tot 1 januari 2008.
Op 22 maart 2007 heeft [Bureau] Groep opnieuw een ‘no-claim verklaring’ ten behoeve van Zurich afgegeven die inhoudt dat “bij verzekeringnemer geen aanspraken, feiten en/of omstandigheden bekend zijn, waarvan in redelijkheid kan worden aangenomen dat deze zullen leiden tot een aanspraak waarvoor een beroep zou kunnen worden gedaan op de door ondergetekende aangevraagde verzekering of die voor de risicobeoordeling van belang zouden kunnen zijn” (productie 27 cva). In de bijlage bij de no-claimverklaring is de zaak [cliënte] niet genoemd.
Op 28 december 2007 heeft [Bureau] Groep een omstandighedenmelding via ING aan Zurich doen toekomen (productie 32 cva). Bij die melding is onder andere de zaak van [cliënte] genoemd, met de volgende opmerking:
“Oostenrijks recht is van toepassing. Het ziet er naar uit dat deze zaak naar Oostenrijks recht is verjaard. Bij mogelijke aansprakelijkstelling kan BAV het wellicht uit te keren bedrag verhalen op BAV van de Oostenrijkse advocaat. Bij het betreffende team zal aanvullende info worden opgevraagd.”
De verzekeringsovereenkomst is geëindigd met ingang van 1 januari 2008.
Bij brief van 3 januari 2008 (productie b cvr) heeft Zurich ING laten weten dat de omstandighedenmelding van Bureau [Bureau] akkoord is voor zover deze de zaak [cliënte] betreft.
Op 5 januari 2009 heeft Bureau [Bureau] de aansprakelijkstelling van 28 augustus 2008 van [cliënte] aan ING toegezonden die deze op haar beurt heeft doorgestuurd aan Zurich.
Op 7 januari 2009 heeft Zurich ING bericht dat uit de ontvangen informatie en met name de brief van 28 augustus 2008 van de advocaat van [cliënte] blijkt dat Bureau [Bureau] al in 2005 bekend was met de verjaringskwestie en dat Bureau [Bureau] al bij e-mail van 3 oktober 2005 aan de advocaat van [cliënte] heeft laten weten deze kwestie bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te melden (productie 40 cva). Zurich heeft in verband daarmee geweigerd dekking te bieden.