ECLI:NL:GHSHE:2015:107

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 januari 2015
Publicatiedatum
19 januari 2015
Zaaknummer
HV 200.161.002-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet nakomen van verplichtingen door de saniet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een vrouw, hierna te noemen appellante. De rechtbank Limburg had op 2 december 2014 besloten de schuldsaneringsregeling te beëindigen, omdat appellante niet voldeed aan haar verplichtingen uit de regeling. Appellante had herhaaldelijk nagelaten om de benodigde informatie te verstrekken aan haar bewindvoerder, ondanks eerdere afspraken en waarschuwingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 januari 2015 was appellante niet aanwezig, maar haar advocaat, mr. F.L.J. van Vloten, heeft de zaak toegelicht.

Het hof heeft vastgesteld dat appellante, ondanks een verhoor bij de rechter-commissaris, haar verplichtingen niet nakwam. Er waren nieuwe, bovenmatige schulden ontstaan, en appellante had geen bewijs geleverd dat zij in staat zou zijn deze schulden af te lossen. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had besloten tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling, omdat appellante niet had aangetoond dat zij in staat was om haar verplichtingen na te komen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en concludeerde dat er onvoldoende redenen waren om de schuldsaneringsregeling te verlengen.

De uitspraak benadrukt het belang van het nakomen van verplichtingen in het kader van de schuldsaneringsregeling en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, waarbij het belang van de schuldsanering en de verantwoordelijkheden van de saniet centraal stonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 15 januari 2015
Zaaknummer : HV 200.161.002/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/13/775 R
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. F.L.J. van Vloten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 december 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met bijlage, ingekomen ter griffie op 9 december 2014, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt voortgezet.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 januari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Van Vloten,
- mevrouw [bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder.
[appellante] is, met bericht van verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen. Desgevraagd heeft mr. Van Vloten verklaard ook zonder de aanwezigheid van [appellante] in staat te zijn het hoger beroep nader toe te lichten en eventuele vragen van het gerechtshof te kunnen beantwoorden.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. november 2014;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 29 december 2014;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 15 december 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 17 december 2013 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 19 september 2014 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt, dat de van haar te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsanering heeft ontbroken en dat door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling is belemmerd dan wel gefrustreerd en voorts is gebleken dat zij bovenmatige schulden doet of laat ontstaan. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris heeft schuldenares aangegeven dat zij niet heeft geïnformeerd omdat zij een moeilijke periode heeft gehad. (…)
Schuldenares heeft na het verhoor echter nagelaten alsnog te informeren en de met de rechter-commissaris gemaakte afspraken na te komen. Schuldenares heeft nimmer de ontbrekende informatie aangeleverd en geen medische keuring dan wel medische rapportage overgelegd waaruit blijkt dat zij arbeidsongeschikt moet worden geacht. Alhoewel schuldenares ter terechtzitting heeft aangegeven dat zij de laatste periode weer veel last heeft van haar ziekte had het op de weg van schuldenares gelegen hulp te zoeken om de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen na te komen en minst genomen de bewindvoerder te informeren. Zij heeft dat echter nagelaten. De rechtbank is derhalve van oordeel dat schuldenares tekort is geschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie-, arbeids- en informatieplicht. (…)
Voorts is gebleken dat er bovenmatige verwijtbare nieuwe schulden zijn ontstaan ter hoogte van € 3.662,03. (…)
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat schuldenares, gelet op haar financiële situatie, nog gedurende de looptijd in staat is de ontstane schulden af te lossen.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] is van mening dat zij de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, voor zover zij hiertoe fysiek en mentaal in de gelegenheid is geweest, naar vermogen is nagekomen. Voorts is [appellante] van mening dat de rechter-commissaris, nu zij bij gelegenheid van het verhoor gemotiveerd had aangegeven aan welke kwaal zij leed, te weten de ziekte van Crohn, haar had moeten laten keuren door een onafhankelijke keuringsarts die aldus een gefundeerd antwoord had kunnen geven op de vraag of zij in het kader van de schuldsaneringsregeling al dan niet als arbeidsongeschikt is te beschouwen. Deze vraag wordt thans door zowel de bewindvoerder als de rechtbank zelf beantwoord zonder dat zij ter onderbouwing van hun oordeel dienaangaande over een deugdelijk onderbouwde rapportage beschikken. Tot slot is [appellante] van mening dat er ten tijde van de schuldsaneringsregeling geen verwijtbare bovenmatige nieuwe schulden zijn ontstaan. Daarbij komt dat zij het niet eens is met de overweging van de rechtbank dat het niet mogelijk zou zijn om deze schulden nog gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling af te lossen. Gelet op haar ziekte en de daaruit voortvloeiende moeizame start van de schuldsaneringsregeling ligt, indien noodzakelijk, volgens [appellante] een verlenging van de schuldsaneringsregeling in de rede.
3.5.
Hieraan is namens [appellante] door mr. Van Vloten ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] heeft zich, ondanks dat zij door haar advocaat op het juiste zittingsadres is opgeroepen, heden begeven naar de rechtbank te Maastricht en kan derhalve niet (meer tijdig) bij de zitting in hoger beroep verschijnen. Voorts stelt mr. Van Vloten dat ook hij niet beschikt over de nog immer ontbrekende informatiebescheiden en dan in het bijzonder doch niet uitsluitend (een kopie van) de alimentatiebeschikking en (een kopie van) de verlenging van de door de gemeente aan [appellante] verleende ontheffing van de sollicitatieplicht.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] heeft de bewindvoerder nimmer geïnformeerd over het herstel na de operatie van begin 2014 dan wel over eventuele complicaties. Dit heeft [appellante] de bewindvoerder eerst bij gelegenheid van de tussentijdse beëindigingszitting medegedeeld. Daarnaast heeft [appellante] ook nimmer een beschikking van de gemeente overgelegd met een verlenging van de verleende vrijstelling dan wel andere medische stukken waaruit de bewindvoerder had kunnen afleiden dat [appellante] nog arbeidsongeschikt was. De bewindvoerder zag dan ook geen enkele reden om [appellante] in het kader van de schuldsaneringsregeling voor te dragen voor een medische keuring. Met betrekking tot de nieuwe schulden stelt de bewindvoerder dat de schuld aan EON inmiddels heeft geresulteerd in aan afsluitingsaanzegging voor 9 januari 2015 en dat [appellante] tot op heden nog geen kwijtschelding heeft aangevraagd dan wel enig initiatief tot het treffen van een betalingsregeling heeft genomen. Naast een schuld aan EON zijn er ook schulden aan het VGZ en aan het CJIB. Met betrekking tot die laatste schuld merkt de bewindvoerder op dat deze schuld ziet op het niet in verzekering hebben van een bromfiets waarvan bij aanvang van de schuldsaneringsregeling is afgesproken dat deze bromfiets van haar naam zou worden afgeschreven, hetgeen nimmer is geschied. Tot slot benadrukt de bewindvoerder dat, anders dan [appellante] stelt, zij immer alle correspondentie welke samenhing met deze nieuwe schulden zoals rekeningen, aanmaningen en herinneringen, wekelijks aan [appellante] heeft doorgezonden.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat zij de door haar bij [appellante] bij herhaling opgevraagde informatiebescheiden nog immer niet heeft ontvangen. Mede op grond hiervan, handhaaft zij haar verzoek om de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds te beëindigen.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellante], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.8.2.
Vast staat dat [appellante], ondanks een op 24 juni 2014 gehouden verhoor bij de rechter-commissaris, waarbij de bij die gelegenheid met [appellante] gemaakte afspraken bovendien ook nog eens bij brief van 26 juni 2014 schriftelijk door de rechter-commissaris aan haar zijn bevestigd, de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen nog immer niet naar behoren nakomt. Het hof merkt hierbij op dat [appellante] reeds bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling bekend was, of althans geacht werd bekend te zijn, met de regels zoals die binnen de schuldsaneringsregeling gelden, omdat zij destijds het formulier waarop deze regels nadrukkelijk uiteen worden gezet heeft ondertekend. [appellante] heeft evenwel nimmer de bij herhaling door de bewindvoerder opgevraagde informatie aangeleverd, terwijl ook thans in hoger beroep bepaalde informatie nog steeds ontbreekt, en dan in het bijzonder doch niet uitsluitend (een kopie van) de alimentatiebeschikking en (een kopie van) de verlenging van de door de gemeente aan [appellante] verleende ontheffing van de sollicitatieplicht. Dit klemt temeer nu blijkens het aanvangsverslag van december 2013 door de bewindvoerder van meet af aan al om bepaalde informatie is verzocht zoals de alimentatiebeschikking, ten aanzien waarvan door [appellante] ook was toegezegd deze informatie te verstrekken, terwijl anderzijds, getuige onder meer de brief van de rechter-commissaris van 26 juni 2014, met [appellante] was afgesproken dat vanaf de datum van deze brief zij zich strikt diende te houden aan de informatieplicht en uiterlijk 4 juli 2014 alle ontbrekende informatie bij de bewindvoerder diende te hebben aangeleverd. Medische stukken werden door [appellante] echter eerst tijdens de in november 2014 gehouden mondelinge behandeling bij de rechtbank aangeleverd en zelfs nadat het vonnis waarvan beroep was gewezen, heeft de bewindvoerder bepaalde informatie nog steeds niet ontvangen. In het licht van het voorgaande kan [appellante] van het niet of onvoldoende nakomen van de informatieverplichting en, in het kielzog hiervan, ook van het niet of onvoldoende nakomen van de sollicitatieverplichting een ernstig verwijt worden gemaakt. Minst genomen, had [appellante], zeker in het licht van het verhoor bij de rechter-commissaris en het bestreden vonnis van 2 december 2014, de bewindvoerder kunnen informeren over de actuele stand van zaken. Dit vormt naar het oordeel van het hof reeds voldoende grond om de wettelijke schuldsanering van [appellante] op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw te beëindigen. Dat [appellante] mogelijk om medische redenen niet in staat zou zijn geweest om, minst genomen, de bewindvoerder te informeren (vgl. dienaangaande ook al eerder het vonnis a quo, r.o. 2.1.) volgt niet (zonder meer) uit de overgelegde medische stukken – deze stukken zien overigens ook niet (expliciet) op de periode vanaf maart 2014 -, en staat haaks op de met [appellante] in juni 2014 gemaakte afspraken ten aanzien van welke afspraken van enig voorbehoud zijdens [appellante] ook niet is gebleken; dit is ook niet gesteld. Bovendien bleek [appellante] wel in staat contact met onder meer een advocaat te zoeken.
3.8.3.
Vast staat eveneens dat [appellante] nieuwe, en gelet op de hoogte van haar vrij te besteden inkomen bovenmatige, schulden heeft laten ontstaan welke inmiddels een bedrag van ruim € 3.600,00 belopen. Het hof acht het, mede nu dienaangaande een concrete financiële onderbouwing ontbreekt, onvoldoende aannemelijk gemaakt c.q. uiterst onwaarschijnlijk dat [appellante] in staat zal zijn om deze nieuwe schulden nog gedurende de resterende looptijd van de schuldsaneringsregeling volledig af te lossen. [appellante] geniet immers een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand en heeft niet aangetoond dat zij over de financiële middelen beschikt om voornoemde schulden alsnog te voldoen. Daarbij is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden verweten (vlg. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270), nu zij op de hoogte is dan wel redelijkerwijs geacht wordt op de hoogte te zijn van de op haar rustende verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering en daarenboven een belangrijk deel van de nieuwe schulden samenhangt met een (nog steeds) niet afgemelde bromfiets en zij in het kader van de BSWG (nog steeds) geen kwijtschelding heeft aangevraagd dan wel heeft aangetoond dat zij heeft geprobeerd of probeert hiervoor een betalingsregeling te treffen. Daar komt nog bij dat [appellante] ter zitting in hoger beroep niet is verschenen en derhalve geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid een (persoonlijke) toelichting te geven op het door haar in hoger beroep gedane verzoek tot voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Naar het oordeel van het hof dient dit, temeer nu de advocaat van [appellante] ter zitting in hoger beroep nadrukkelijk heeft verklaard dat hij het juiste zittingsadres tijdig aan haar heeft bericht, voor rekening en risico van [appellante] te komen.
3.8.4.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds dient te worden beëindigd. Gelet op enerzijds de mate van verwijtbaarheid en anderzijds de omstandigheid dat [appellante] zelfs na het bestreden vonnis geen of onvoldoende verbetering heeft laten zien, acht het hof onvoldoende termen aanwezig om de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante] zo nodig te verlengen. Bovendien heeft [appellante] ook in het kader van een eventuele verlenging niet aangetoond dat zij dan wel in staat zal zijn gedurende de periode van verlenging haar nieuwe schulden volledig in te lossen, hetgeen een van de voorwaarden is om aan het eind van de rit in aanmerking te komen voor de zogenoemde schone lei.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2015.