ECLI:NL:GHSHE:2015:1068

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
HD200.131.253_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering op basis van artikel 843a Rv in arbeidsovereenkomst met geheimhoudingsbeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, een familiebedrijf dat actief is in de veehouderij, had een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, die eerder in dienst was bij de appellante. De vordering was gebaseerd op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarbij de appellante inzage en afschrift van bepaalde documenten eiste, die volgens haar relevant waren voor de bewijsvoering van haar claims. De rechtbank had de vorderingen van de appellante in eerste aanleg afgewezen, en de appellante ging hiertegen in hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om haar vordering te onderbouwen. De stellingen van de appellante werden als te algemeen beschouwd, en het hof oordeelde dat er geen rechtmatig belang bestond voor de gevorderde inzage en afschrift. De appellante had niet aangetoond dat de documenten die zij wilde inzien, bewijs konden leveren voor haar claims. Het hof concludeerde dat de appellante niet had voldaan aan de vereisten van artikel 843a Rv, en dat haar vordering derhalve niet kon worden toegewezen.

Daarnaast heeft het hof de appellante in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld, aangezien zij in het ongelijk was gesteld. Het vonnis van de rechtbank werd bekrachtigd, en de appellante werd niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen tussenvonnissen. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke onderbouwing van vorderingen in civiele procedures, vooral wanneer het gaat om inzage in documenten op basis van geheimhoudingsbedingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.131.253/01
arrest van 24 maart 2015
in de zaak van
[appellante] [vestigingsplaats] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante],
advocaat: mr. R.N. Seesing te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.M.C. van de Ven te Boxmeer,
op het bij exploot van dagvaarding van 28 mei 2013 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, sector kanton, van 28 februari 2013, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 856134 12-1132)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met één productie;
  • de memorie van grieven met producties en eiswijziging;
  • akte rectificatie van [appellante];
  • de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) [appellante], een familiebedrijf, is een verkooporganisatie en toeleverancier voor de
intensieve veehouderij. [appellante] geeft advies op maat op alle gebieden van de veehouderij waaronder ‘Water Solutions’.
b) [geïntimeerde] is per 1 september 1997 in dienst getreden bij [appellante]. Per 1 januari 2011 is de functie van [geïntimeerde] gewijzigd van manager ‘Water Solutions’ in divisiemanager varkenshouderij.
c) Het dienstverband van [geïntimeerde] bij [appellante] is op 1 oktober 2011 geëindigd.
3.2.1.
Bij dagvaarding van 30 augustus 2012 heeft [appellante] de onderhavige procedure aanhangig gemaakt en na wijziging van eis bij akte van 28 januari 2013, kort gezegd, gevorderd:
in het incident
a. a) [geïntimeerde] ex artikel 843a Rv te veroordelen tot het verstrekken van afschrift en/of, uittreksel en/of inzage aan [appellante] van de in het fundamentum petendi genoemde, en zich onder waarnemend gerechtsdeurwaarder te Roermond mevrouw [gerechtsdeurwaarder] bevindende bescheiden;
in de bodemzaak
b) te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] zijn geheimhoudingsbeding schendt, en aansprakelijk is voor de dientengevolge door [appellante] geleden schade, nader op te maken bij staat;
c) [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellante] te voldoen een bedrag van € 100.000,00 als voorschot op de in de schadestaatprocedure nader te bepalen door [geïntimeerde] aan [appellante] te betalen schadevergoeding;
d) [geïntimeerde] te verbieden gegevens en informatie afkomstig van [appellante] voor zichzelf te gebruiken en aan derden te verstrekken, op verbeurte van een dwangsom;
e) [geïntimeerde] te veroordelen tot afgifte van alle gegevens en informatie die eigendom is van [appellante] en die [geïntimeerde] nog onder zich heeft, op verbeurte van een dwangsom;
f) [geïntimeerde] te veroordelen tot het wissen van alle bestanden en gegevensdragers in het bezit van [geïntimeerde], waarop zich gegevens van [appellante] bevinden, of gegevens die betrekking hebben op het bedrijf van [appellante], op verbeurte van een dwangsom;
in het incident en de bodemzaak
g) [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten, met rente.
3.2.2
Op 27 januari 2012 heeft [appellante] ingevolge de beschikking van de rechtbank d.d. 17 januari 2012, door waarnemend gerechtsdeurwaarder door [gerechtsdeurwaarder], conservatoir bewijsbeslag doen leggen bij [geïntimeerde] op de:
USB Oe1066715c1a99b (doel 07bba027b990139)
Laptop Sony c602h56a (doel wcayuaw1544)
Laptop Acer 76n0as184458 5lz3gp44 (doel wcayuea19085)
Desktop Acer fqf6925q (doel s20bj9ab604027)
Laptop Packert Bell lxbmc0201703365cf01601 kh32008019033851291601 (doel wcauy47356428)
NAS Lacie rf13teye (doel 5vp6x4h7).
Dit beslag is komen te vervallen.
3.2.3.
Op 1 februari 2013 is, ingevolge de beschikking van de rechtbank d.d. 28 januari 2013, ten laste van [geïntimeerde] onder voornoemde deurwaarder bewijsbeslag gelegd op 1 doos met 6 gesloten enveloppen met daarin de forensische kopieën van de bescheiden c.q. computerbestanden welke op 27 januari 2012 uit hoofde van het op 27 januari 2012 gelegd bewijsbeslag zijn gemaakt door ICT specialist de heer [ICT specialist].
3.2.4.
Bij vonnis van 28 februari 2013 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] zowel in het incident als in de hoofdzaak afgewezen.
3.3.1.
Met haar dagvaarding in hoger beroep heeft [appellante] naast hoger beroep tegen voornoemd vonnis ook hoger beroep ingesteld tegen alle aan voornoemd vonnis voorafgaande mondelinge en schriftelijke tussenvonnissen. Nu gesteld noch gebleken is welke tussenvonnissen het betreft, en de grieven in hoger beroep alle zijn gericht tegen het vonnis van 28 februari 2013, zal [appellante] in zoverre niet ontvankelijk worden verklaard. Voor zover [appellante] doelt op de rolbeschikking van 4 december 2012 waarbij een comparitie van partijen is gelast, strandt haar hoger beroep reeds gezien artikel 131 Rv.
Na eiswijziging in hoger beroep heeft [appellante] geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en gevorderd, kort gezegd:
in het incident
a. a) [geïntimeerde] op grond van artikel 843a Rv te bevelen aan [appellante] over te leggen de onder nummer 36 van de memorie van grieven gespecificeerde bescheiden, welke door de deurwaarder in samenwerking met een onafhankelijke automatiseringsdeskundige zullen worden geselecteerd uit het onder de deurwaarder, mevrouw [gerechtsdeurwaarder] van LAVG, vestiging Roermond, gelegde beslag, meer specifiek uit de USB (doel: 07bba027b990139),
Laptop Sony (doel: wcayuaw1544), Laptop Acer (doel: wcayuea19085)
Desktop Acer (doel: s20bj9ab604027), Laptop Packert Bell (doel: wcauy47356428)
NAS Lacie (doel: 5vp6x4h7);
b) [geïntimeerde] te bevelen aan het bevel onder a) te voldoen op verbeurte van een dwangsom voor iedere niet-nakoming van het bevel van € 5.000,00 te vermeerderen met € 1.000,00 per dag – een gedeelte daarvan tot een geheel gerekend – dat de niet-nakoming duurt;
c) met veroordeling in de proceskosten, met rente.
in de hoofdzaak
a. a) te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] zijn geheimhoudingsbeding schendt althans heeft geschonden;
b) te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] zijn relatiebeding schendt, althans heeft geschonden, met veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een boete van € 500,- voor iedere dag dat hij in overtreding is;
c) te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] in strijd heeft gehandeld met zijn afgifteplicht op basis van de arbeidsovereenkomst;
d) te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] [appellante] onrechtmatige concurrentie heeft aangedaan;
e) [geïntimeerde] te bevelen om met onmiddellijke ingang zijn concurrerende activiteiten te staken, voor de duur van twee jaar, onder verbeurte van een dwangsom;
f) [geïntimeerde] te bevelen om met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden iedere vorm van contact met de klanten van [appellante], voor de duur van twee jaar, onder verbeurte van een dwangsom;
g) [geïntimeerde] te verbieden het voor zichzelf gebruiken en aan derden verstrekken van alle gegevens en informatie afkomstig van [appellante] die [geïntimeerde] onder zich houdt, onder verbeurte van een dwangsom;
h) [geïntimeerde] te veroordelen tot afgifte van alle gegevens en informatie van [appellante] die [geïntimeerde] nog onder zich heeft waarbij een onafhankelijke automatiseringsdeskundige, op kosten van [geïntimeerde], aanwezig zal zijn, op verbeurte van een dwangsom;
i. i) [geïntimeerde] te veroordelen tot het wissen van alle bestanden en gegevensdragers in bezit van [geïntimeerde] waarop zich gegevens van [appellante] bevinden of gegevens die betrekking hebben op het bedrijf van [appellante], waarbij een onafhankelijke automatiseringsdeskundige, op kosten van [geïntimeerde] aanwezig zal zijn, onder verbeurte van een dwangsom;
j) te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de door [appellante] geleden schade, nader op te maken bij staat;
k) [geïntimeerde] te veroordelen in alle beslagkosten, de kosten van gerechtelijke bewaring en de proceskosten, met rente.
3.3.2.
Bij akte rectificatie heeft [appellante] de producties 10 en 11 als overgelegd bij memorie van grieven ingetrokken, nu de daarin genoemde klanten van [appellante] niet betrokken wensten te worden in een juridische procedure en vervangen door producties 10 en 11 waarin de namen van de bedoelde klanten van [appellante] onleesbaar zijn gemaakt.
3.3.3.
Aan haar vordering in hoofdzaak heeft [appellante], kort samengevat, ten grondslag gelegd dat voor [geïntimeerde] op grond van zijn arbeidsovereenkomst met [appellante] een geheimhoudingsbeding, een relatiebeding en een afgiftebeding gold en dat [geïntimeerde] wanprestatie heeft gepleegd doordat hij deze bedingen heeft geschonden. Voorts heeft [appellante] gesteld dat [geïntimeerde] haar onrechtmatige concurrentie heeft aangedaan.
Haar vordering in incident tot inzage en afschrift is gericht op computerbestanden, agenda’s en correspondentie, naar het hof begrijpt als in bewaring bij de onder 3.2.3. genoemde deurwaarder, en waaruit blijkt dat [geïntimeerde]:
- vóór 7 september 2011 al aan het zoeken was naar een andere werk- en/of opdrachtgever;
- vóór 7 september 2011 al concreet zicht had op een andere werk- en/of opdrachtgever;
- bedrijfsinformatie van [appellante] in zijn macht heeft en heeft gebracht;
- bedrijfsinformatie van [appellante] voor zichzelf en/of ten behoeve van derden heeft gebruikt
en/of aan derden heeft verstrekt;
- reeds tijdens het dienstverband bij [appellante] concurrentie heeft voorbereid;
- binnen de termijn van het overeengekomen relatiebeding cliënten of leveranciers van
[appellante] heeft benaderd en overeenkomsten met hen is aangegaan en tevens – los van deze
termijn in het relatiebeding – klanten van [appellante] afhandig heeft gemaakt.
3.3.4.
De grieven in hoger beroep zijn alle gericht tegen het vonnis van 28 februari 2013. Grief 1 betreft de afwijzing van de vordering in het incident. Grief 2 betreft de proceskostenveroordeling in het incident. De grief 3 betreft de afwijzing van de vorderingen in de hoofdzaak. Grief 4 betreft de proceskostenveroordeling in de hoofdzaak.
3.3.5.
Met grief 1 betoogt [appellante] dat zij een rechtmatig en concreet belang heeft bij de gevorderde inzage en afschrift ex artikel 843a Rv, ten bewijze van haar stellingen dat [geïntimeerde] zich schuldig heeft gemaakt aan schending van voornoemde bedingen en onrechtmatige concurrentie, en dat aan alle vereisten voor de door haar gevorderde inzage en afschrift ex artikel 843a Rv is voldaan.
3.3.6.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] niet voldoende feiten en omstandigheden gesteld voor toewijzing van haar vordering ex artikel 843a Rv. De stellingen van [appellante] als weergegeven onder 3.3.3. zijn daartoe te algemeen; er ontbreekt, zoals hierna zal blijken, een voldoende concrete onderbouwing daarvan, waarbij het hof van belang acht dat [appellante] de bij memorie van grieven overgelegde producties 10 en 11 bij akte rectificatie heeft ingetrokken. Gezien het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat [appellante] een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a Rv heeft bij de gevorderde inzage en afschrift. Het gaat [appellante] niet om inzage en afschrift van bewijsmiddelen die aan [appellante] bekend zijn, maar niet in haar bezit. [appellante] wil inzage (en afschrift) van al die kopieën om te onderzoeken of zij bewijs kan vinden dat haar stellingen ondersteund. Daar is artikel 843a Rv echter niet voor bedoeld. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat sprake is van een fishing expedition. Grief 1 faalt.
3.3.7.
Nu grief 1 faalt, faalt ook grief 2 waarmee [appellante] heeft betoogd dat zij ten onrechte in de proceskosten van het incident is veroordeeld.
3.3.8.
Met grief 3 betoogt [appellante] dat tussen haar en [geïntimeerde] de arbeidsovereenkomst d.d. …. dec 2010, overgelegd als productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg, gold en dat [geïntimeerde] het daarin opgenomen geheimhoudingsbeding, relatiebeding en afgiftebeding heeft geschonden.
3.3.9.
Aangaande voornoemde arbeidsovereenkomst oordeelt het hof als volgt:
Op 1 september 1997 is [geïntimeerde] bij [appellante] in dienst getreden. Tussen partijen is niet in geschil dat tussen hen met ingang van 1 januari 2011 een gewijzigde nieuwe arbeidsovereenkomst bestond. Ingevolge deze overeenkomst beklede [geïntimeerde] de functie van divisiemanager Varkenshouderij. Tussen partijen bestaat evenwel geschil over de inhoud van laatstgenoemde arbeidsovereenkomst. [appellante] heeft zich op het standpunt gesteld dat tussen partijen de arbeidsovereenkomst d.d…..december 2010, die als productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg is overgelegd, gold. [geïntimeerde] heeft dit betwist, hij betoogt dat de handtekening onder laatstgenoemde overeenkomst niet van hem is, maar gekopieerd en dat hij het in deze overeenkomst opgenomen geheimhoudingsbeding, relatiebeding en afgiftebeding niet heeft aanvaard.
Het hof stelt voorop dat nu [geïntimeerde] stellig ontkent laatstgenoemde arbeidsovereenkomst te hebben ondertekend, op [appellante] de bewijslast rust dat de handtekening onder deze overeenkomst van [geïntimeerde] is.
Het hof zal [appellante] evenwel niet in de gelegenheid stellen tot bewijslevering van de echtheid van de handtekening van [geïntimeerde], omdat zelfs indien zou komen vast te staan dat de handtekening onder voornoemde overeenkomst van [geïntimeerde] is en hij het in voornoemde overeenkomst opgenomen geheimhoudings- en relatie- en afgiftebeding heeft aanvaard, [appellante] haar stellingen dat sprake is van schending van deze bedingen niet voldoende heeft onderbouwd. Gezien het voorgaande behoeft de stelling van [appellante] dat het geheimhoudingsbeding, het relatiebeding en het afgiftebeding op [geïntimeerde] van toepassing is omdat deze bedingen reeds golden onder de overeenkomst d.d. 2 augustus 1997 (productie 8 bij memorie van grieven) geen beoordeling.
De gestelde schending van het geheimhoudingsbeding.
3.3.10.
Ter zake de schending van het geheimhoudingsbeding heeft [appellante] aangevoerd dat [geïntimeerde] op 7 september 2011 - terwijl hij toen reeds voornemens was zijn dienstverband bij [appellante] te beëindigen en concreet zicht had op een baan bij een concurrerende onderneming - aan zijn collega [collega] om toezending van allerlei bedrijfsgevoelige informatie waaronder de bedrijfsplannen en de geheel nieuwe bedrijfsvertrouwelijke “checklist materialen en routing 2011” betreffende waterhygiëne heeft verzocht. Deze checklist (overgelegd als productie 9 bij memorie van grieven) is mede gezien de opmerkingen en aanvullingen van [appellante] daarbij voor [appellante] een belangrijke bedrijfsvertrouwelijke verkoop-tool. Daar [geïntimeerde] deze checklist met opmerkingen en aanvullingen aan CID-Lines en Agro Verhen B.V. heeft verstrekt, heeft hij het geheimhoudingsbeding geschonden en is de concurrentiepositie van [appellante] aangetast, aldus [appellante].
3.3.11.
Het hof overweegt als volgt.
In hoger beroep heeft [appellante] het reeds in eerste aanleg gevoerde verweer van [geïntimeerde] dat geen sprake is van schending van een geheimhoudingsverplichting, welk verweer mede is gebaseerd op het standpunt van [geïntimeerde] dat bedoelde checklist niet geheim is, nu een checklist als die van [appellante] bij Universiteiten (waaronder Gent) verkrijgbaar is, niet weersproken. Evenmin heeft [appellante] voldoende onderbouwd waarom haar checklist, gezien de daarbij door haar geplaatste opmerkingen en aanvullingen een belangrijke bedrijfsvertrouwelijke verkoop-tool betreft. [appellante] heeft voorts niet voldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] om toezending van andere bedrijfsgevoelige informatie waaronder de bedrijfsplannen heeft verzocht. Anders dan [appellante], bij dagvaarding in eerste aanleg, heeft gesteld blijkt dit niet uit de e-mail van 7 september 2011. Evenmin heeft [appellante] voldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] geheime of andere bedrijfsgevoelige informatie aan derden heeft verstrekt. De overlegging van een visitekaartje met daarop de namen van CID-Lines en [geïntimeerde] en het betoog van [appellante] dat zij heeft vernomen dat [geïntimeerde] zich op de Landbouwbeurs in Den Bosch profileerde als waterexpert van de concurrent CID-Lines is daartoe (mede) gezien de betwisting van [geïntimeerde] niet voldoende. [geïntimeerde] heeft reeds in eerste aanleg gemotiveerd betwist om toezending van bedrijfsgevoelige informatie te hebben verzocht. Deze informatie was, zo betoogt [geïntimeerde], gezien de beveiliging daarvan voor medewerkers, behoudens een beperkte kring rondom de directie van [appellante], niet toegankelijk. Voorts heeft [geïntimeerde] betwist aan derden mededeling van geheime informatie of andere informatie [appellante] betreffende te hebben gedaan. Ten aanzien van zijn werkzaamheden op de landbouwbeurs heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg betoogd dat deze niets met de waterproducten van [appellante] te maken hadden, maar met de introductie van een reinigingsmiddel voor de landbouw, (een soort) shampoo.
Gezien het voorgaande lag het op de weg van [appellante] haar stelling dat [geïntimeerde] zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden nader te onderbouwen. [appellante] heeft dit niet gedaan.
Voor zover [appellante] met de door haar genoemde waterhygiëneconcepten iets anders heeft bedoeld dan de hiervoor genoemde checklist en heeft beoogd te betogen dat [geïntimeerde] deze concepten in strijd met het geheimhoudingsbeding heeft prijsgegeven, geldt dat [appellante] dienaangaande evenmin heeft onderbouwd dat deze concepten bedrijfsvertrouwelijke informatie betreffen, hetgeen gezien de betwisting daarvan door [geïntimeerde] wel voor de hand had gelegen.
De gestelde schending van het relatiebeding
3.3.12.
Ten aanzien van de schending van het relatiebeding stelt [appellante] dat [geïntimeerde] in strijd met dit beding heeft gehandeld door zonder toestemming van [appellante] binnen de termijn van één jaar opdrachten te aanvaarden van cliënten/relaties van [appellante], waarmee [appellante] de laatste twee jaar een verkoopovereenkomst had gesloten, dan wel waarvan [appellante] een opdracht tot levering had ontvangen. Ter onderbouwing van het voorgaande heeft [appellante] bij memorie van grieven de producties 10, 11 en 12 overgelegd. Deze producties bevatten verklaringen van werknemers van [appellante] (productie 11) en, blijkens de verklaring van de bedrijfsjurist van [appellante] (productie 12) een door haar opgesteld overzicht (productie 10), waaruit, zo stelt [appellante], blijkt dat [geïntimeerde] in strijd met het relatiebeding met klanten van [appellante] een overeenkomst heeft gesloten.
3.3.13.
Bij akte rectificatie heeft [appellante] voornoemde producties 10 en 11 ingetrokken, zodat het hof deze niet in zijn beoordeling betrekt. De door [appellante] bij akte rectificatie overgelegde productie 10 en 11 zijn, nu niet bepaalbaar is om welke overeenkomsten het gaat, geen voldoende onderbouwing van de door [appellante] gestelde schending van het relatiebeding. Nu [appellante] de gestelde schending van het relatiebeding op geen andere wijze heeft onderbouwd en [geïntimeerde] de schending gemotiveerd heeft betwist moet het er voor worden gehouden dat [appellante] de door haar gestelde schending van het relatiebeding niet voldoende heeft onderbouwd.
De gestelde schending van het afgiftebeding
3.3.14.
[appellante] stelt dat uit de schending van het geheimhoudingsbeding en het relatiebeding door [geïntimeerde] volgt dat [geïntimeerde] bij de beëindiging van zijn dienstverband niet onverwijld al hetgeen hij van of voor [appellante] ter zake van of in verband met de overeenkomst d.d…..december 2010 onder zich had, heeft afgegeven, daarbij inbegrepen monsters, stalen, reclamemateriaal, goederen, prijscouranten en overige bescheiden.
Nu [appellante] de door haar gestelde schending van het afgiftebeding niet verder heeft onderbouwd en [geïntimeerde] de schending gemotiveerd heeft betwist, brengt hetgeen onder 3.3.10. tot en met 3.3.13 is overwogen mee dat evenmin sprake is van voldoende onderbouwing van de gestelde schending van het afgiftebeding.
Het gestelde onrechtmatig handelen
3.3.15.
Met grief 3 heeft [appellante] voorts betoogd dat [geïntimeerde] haar met de schending van het geheimhoudingsbeding en de schending van het relatiebeding onrechtmatig heeft beconcurreerd, deze onrechtmatige concurrentie al tijdens het dienstverband met [appellante] heeft voorbereid, en aldus jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. Daar gestelde schendingen onvoldoende zijn onderbouwd, geldt dat de gestelde (tijdens het dienstverband met [appellante] voorbereide) onrechtmatige concurrentie eveneens onvoldoende is onderbouwd. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden zijn gesteld noch gebleken.
3.3.16.
De slotsom is dat grief 3 faalt.
3.3.17.
Nu de grief 3 faalt, faalt ook grief 4 waarmee [appellante] heeft betoogd dat zij ten onrechte in de proceskosten van de hoofdzaak is veroordeeld.
3.3.18.
Het vorenstaande brengt mee dat het vonnis waarvan beroep van 28 februari 2013 dient te worden bekrachtigd en het door [appellante] meer of anders gevorderde in hoger beroep dient te worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellante] worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, als gevorderd uitvoerbaar bij voorraad en vermeerderd met wettelijke rente.

4.De uitspraak

Het hof:
in de hoofdzaak en het incident ;
bekrachtigt het vonnis van 28 februari 2013, waarvan beroep;
verklaart [appellante] voor zover haar hoger beroep is gericht op tussenvonnissen en de rolbeschikking van 4 december 2012 daarin niet ontvankelijk;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde], in incident en hoofdzaak tezamen, worden begroot op € 683,- aan verschotten en op € 2.632,- aan salaris advocaat;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijs het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J.H.A. Venner-Lijten, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en J.P. de Haan en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 maart 2015.
griffier rolraadsheer