In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellante] om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 januari 2015, waarin het verzoek van [appellante] was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het in aanmerking nam dat [appellante] een totale schuldenlast had van € 47.256,05, waaronder aanzienlijke schulden aan haar nieuwe verhuurder en de Rabobank.
Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] ondanks haar verlieslatende onderneming een nieuwe huurovereenkomst is aangegaan, terwijl zij wist dat zij niet in staat zou zijn om aan haar verplichtingen te voldoen. Het hof oordeelde dat [appellante] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw was in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek om schuldsanering. Het hof heeft daarbij ook opgemerkt dat [appellante] geen juridische stappen heeft ondernomen tegen haar voormalige werkgever, die haar onjuiste informatie had verstrekt over de onderneming die zij had overgenomen.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de rechtbank terecht het verzoek van [appellante] om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling heeft afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij het belang van goede trouw in het kader van de schuldsaneringsregeling wordt benadrukt.