Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
6.Het verloop van de procedure
- de memorie na enquête van de curator van 10 december 2013;
- de antwoordmemorie na enquête en contra-enquête van Andante van 14 januari 2014.
7.De verdere beoordeling
N.a.v. ons telefoongesprek van zojuist, stuur ik u hierbij een opgave van zaken, aangebracht in het pand [perceel] te [plaats], welke eigendom zijn van verhuurder. Hierbij wil ik vermelden dat het mogelijk zou kunnen zijn, dat deze opgave niet compleet is.“De getuige heeft niet op deze mail gereageerd. Op 13 januari 2011 heeft zij opnieuw telefonisch contact gehad met [commanditair vennoot van Andante], maar zij weet niet meer wat er toen is besproken. Op die dag is de overname van HTP door VADO tot stand gekomen. In punt 9.3 van die overeenkomst is een voorziening opgenomen over de afwikkeling van de huurovereenkomst. De getuige heeft tegen VADO gezegd dat zij contact moesten opnemen met de verhuurder en de huurovereenkomst met ingang van een zo vroeg mogelijke datum moesten sluiten. De toegang door VADO van het pand van Andante is niet expliciet besproken. Feitelijke terbeschikkingstelling van het gehuurde was eigenlijk niet nodig, omdat er 32 werknemers die over sleutels en pasjes beschikten, werden overgenomen. De brief van 11 januari 2011 waarop Andante in haar brief van 13 januari 2011 op reageert, was een pure standaardbrief aan de crediteuren. Bij e-mail van 14 januari 2011, die aan het proces-verbaal is gehecht, ontving de getuige een bericht van [medewerker van VADO] van VADO, dat zij die dag overeenstemming hadden bereikt met Andante, dat zij vanaf 15 januari huurder zouden zijn. De getuige is er toen van uit gegaan dat VADO een overeenkomst had met de verhuurder en heeft gedacht: eind goed, al goed. Zij heeft er daarom van af gezien om een opzegging aan Andante te zenden. Pas daarna bleek dat [commanditair vennoot van Andante] op 14 januari 2011 de bankgarantie had getrokken. Zij heeft geen contact meer gehad met Andante.
nietgeslaagd in het bewijs op grond dat Andante met de curator in persoon geen contact heeft gehad over de huurovereenkomst. Overeenstemming over de beëindiging van die huurovereenkomst zou immers ook met medewerkers van de curator, namens hem, bereikt kunnen worden. Het hof is evenwel van oordeel dat de curator niet geslaagd is in het bewijs dat zodanige overeenstemming over het beëindigen van de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden, is bereikt. De getuige [advocaat op het kantoor van de curator] heeft niet verklaard dat, op welk moment en op welke wijze daarover met Andante overeenstemming is bereikt. Het enkele feit dat de curator het huurgenot heeft opgegeven en het pand (grotendeels) ter beschikking heeft gesteld van degene aan wie hij de onderneming van het failliete HTP had verkocht, brengt niet mee dat de huurovereenkomst tussen Andante en HTP daarmee met wederzijds goedvinden was beëindigd. Evenmin brengt het feit dat Andante met die overnemende partij een huurovereenkomst heeft gesloten, mee dat de eerdere huurovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd. Tenslotte kan naar het oordeel van het hof ook uit de brief van Andante van 13 januari 2011 aan de curator niet worden afgeleid dat Andante blijk gaf van instemming met beëindiging van de huur. Deze brief was, zoals de getuige [advocaat op het kantoor van de curator] heeft verklaard, de reactie op een standaard brief van de curator aan de crediteuren waarin om opgave van de vorderingen aan de curator werd gevraagd. De brief van Andante was mitsdien kennelijk geen specifiek op bepaalde afspraken toegesneden brief, maar betrof het indienen van een vordering, het bekend maken van een eigendomsvoorbehoud met betrekking tot een aantal voorzieningen en een waarschuwing welke elementen niet verwijderd zouden mogen worden, en een algemene opmerking over bezemschoon opleveren met een opsomming welke sleutels e.d. aanwezig zouden moeten zijn bij oplevering. Een oplevering heeft echter nimmer plaatsgevonden. Ook uit de omstandigheid dat 32 werknemers van HTP door de koper werden overgenomen en in het pand bleven zitten kan, mede in het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden, niet worden afgeleid dat sprake was van beëindiging met wederzijds goedvinden.
door een gebrek, als bedoeld in art. 7:204 lid 2 BW. Het gaat hier niet om een “staat of eigenschap” van het gehuurde en bovendien is de vermindering van het genot aan de huurder – de curator – toe te rekenen, aangezien hij dat genot zelf heeft opgegeven door het pand te verlaten. Het beroep op art. 7:207 BW gaat dus niet op. Evenmin is van onrechtmatig handelen of misbruik van recht sprake aangezien Andante, zoals in r.o. 7.7 overwogen, met recht het volledige bedrag van de bankgarantie heeft ingeroepen. Deze stellingen worden derhalve verworpen.