In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van een vrouw om toepassing van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) onder gelijktijdige opheffing van haar faillissement. De vrouw, hierna te noemen appellante, was op eigen aangifte op 5 februari 2013 failliet verklaard en had op 13 november 2013 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank Oost-Brabant had op 7 februari 2014 het verzoek van appellante afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou nakomen. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.F. van Duin, en de curator, mr. S.M.P. Jacobs, werd gehoord.
Tijdens de mondelinge behandeling op 26 maart 2014 heeft appellante aangevoerd dat zij wel degelijk heeft geprobeerd om aan haar informatieplicht te voldoen, maar dat er miscommunicatie was met de curator. De curator heeft echter gesteld dat appellante gedurende het faillissement niet goed heeft geïnformeerd en dat er nieuwe schulden zijn ontstaan. Het hof heeft vastgesteld dat er geen minnelijk traject is gevolgd voorafgaand aan het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, wat een vereiste is volgens de Faillissementswet.
Het hof heeft de argumenten van appellante overwogen, maar is tot de conclusie gekomen dat niet voldoende aannemelijk is dat zij in staat is om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen. De rechtbank had op goede gronden het verzoek afgewezen, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. Appellante kan in de toekomst opnieuw een verzoek indienen, mits zij een sociaal vangnet en hulp om haar heen bouwt, zodat zij mogelijk wel aan haar verplichtingen kan voldoen.