ECLI:NL:GHSHE:2014:963

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 maart 2014
Publicatiedatum
8 april 2014
Zaaknummer
HV 200 138 354_01 en 02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en dochter in het kader van artikel 1:377a BW

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 maart 2014, gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn dochter, geboren op [geboortedatum] 2009. De vrouw, appellante, heeft in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 september 2013 aangevochten. De rechtbank had bepaald dat de omgang tussen de dochter en de man, de vader, voorlopig als volgt zou plaatsvinden: in de eerste drie maanden één uur per week onder begeleiding, gevolgd door onbegeleide omgang van vier uur per week. De vrouw is van mening dat deze regeling onterecht is, gezien haar zorgen over de veiligheid van de dochter, die lijdt aan een zeldzame aandoening, en de vermeende criminele activiteiten van de man. De man, verweerder, betwist deze claims en stelt dat hij zijn leven heeft gebeterd en geen drugs meer gebruikt. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 februari 2014 zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat er geen contra-indicaties zijn voor de omgang en dat het in het belang van de ontwikkeling van de dochter is dat er omgang plaatsvindt. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring afgewezen. De beslissing is genomen op basis van de beschikbare informatie en de mondelinge behandeling, waarbij het hof voldoende voorgelicht was om een verantwoorde beslissing te nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 13 maart 2014
Zaaknummer: HV 200.138.354/01 en HV 200.138.354/02
Zaaknummer eerste aanleg: 162807 / FA RK 11-799
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B.M.A. Jegers,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S.G.L. Bremen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 3 september 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 december 2013, heeft de vrouw verzocht:
- schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van voormelde beschikking;
- voormelde beschikking te vernietigen en de verzoeken van de man in eerste aanleg alsnog af te wijzen dan wel nader onderzoek te laten verrichten.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 januari 2014, heeft de man verzocht de vrouw niet ontvankelijk te verklaren althans de door haar aangevoerde grieven ongegrond te verklaren en voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 februari 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Jegers;
  • de man, bijgestaan door mr. J.J. Balthus;
  • Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw B. Broere.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
- de schriftelijke reactie van de man op het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring;
- het proces-verbaal van de behandeling in eerste aanleg op 8 november 2012.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
3.2.
Uit de vrouw is op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] [dochter] (hierna: [dochter]) geboren.
De vrouw oefent van rechtswege het gezag over [dochter] uit. [dochter] woont bij de vrouw
.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank bepaald dat de omgang tussen [dochter] en de man voorlopig als volgt zal plaatsvinden:
- de eerste drie maanden zal er wekelijke één uur omgang tussen [dochter] en de man zijn bij het aXiehuis, waarbij de eerste vier contacten in aanwezigheid van de vrouw zullen plaatsvinden;
- na die drie maanden zal eenmaal per week gedurende vier uren omgang tussen [dochter] en de man plaatsvinden bij de man thuis, zonder begeleiding en zonder aanwezigheid van de vrouw.
Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de mondelinge behandeling zal worden voortgezet op een nog nader te bepalen datum en tijdstip in maart 2014.
3.4.
De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad
3.5.
Ter zitting van het hof heeft de advocaat van de vrouw namens de vrouw de incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ingetrokken.
Dit brengt mee dat dit verzoek van de vrouw in hoger beroep dient te worden afgewezen.
Omgangsregeling
3.5.
De vrouw voert in haar beroepschrift en ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De vrouw brengt allereerst naar voren, dat zij haar stelling in eerste aanleg, dat er geen sprake is van family life tussen de man en [dochter] niet heeft prijsgegeven en dat de man om die reden niet ontvankelijk is in zijn verzoek tot het treffen van een omgangsregeling.
Verder stelt zij, dat de rechtbank onterecht heeft overwogen dat er vanuit de vrouw en de man geen contra-indicaties zijn tegen de omgang. Volgens de vrouw heeft zij bij de raad duidelijk naar voren gebracht dat zij door de man is mishandeld, dat de man haar meerdere malen heeft gestalkt en bedreigd, hetgeen ook terug te lezen is in het rapport van 4 juni 2012. De vrouw heeft hiervan aangifte gedaan bij de politie. Daarnaast gebruikt de man, volgens de vrouw, softdrugs en drijft hij hier ook handel in. Naar aanleiding van informatie van de politie, waarbij de man heeft toegegeven betrokken te zijn geweest bij een ripdeal van een grote partij drugs, maakt de vrouw zich ernstige zorgen over de veiligheid van [dochter] op het moment dat [dochter] bij de man verblijft. Op grond van het voorgaande kan en wil de vrouw niet meewerken aan onbegeleide omgang tussen de man en [dochter].
Volgens de vrouw heeft de raad een te beperkt onderzoek gedaan en de rechtbank een omgangsregeling uitgesproken die gebaseerd is op onvoldoende informatie en de mondelinge toezeggingen van de man dat hij geen drugs meer gebruikt en niet in het criminele milieu verkeert.
Er heeft inmiddels drie maal contact plaatsgevonden in het aXiehuis, welk traject vervolgens door de vrouw in overleg met het aXiehuis is gestopt.
De vrouw is van mening dat er een nieuw onderzoek moet worden verricht specifiek gericht op de veiligheid en de gezondheid van [dochter], met name in de woning van de man.
Voorts stelt de vrouw dat zij tijdens de gesprekken met de raad naar voren heeft gebracht dat [dochter] lijdt aan een zeldzame aandoening (mastocytose) en daarom onder controle staat van een kinderarts, dermatoloog en longverpleegkundige. Ten gevolge van de aandoening heeft [dochter] in extreme mate last van huiduitslag en kortademigheid. [dochter] moet dagelijks zware medicatie nemen. Volgens de vrouw krijgt [dochter] met name last van haar aandoening in de nabijheid van bepaalde dieren. De vrouw weet dat de man onder meer honden, kippen en paarden houdt, hetgeen een groot risico voor de gezondheid van [dochter] oplevert. Naar de mening van de vrouw moet eerst vast komen te staan in welke mate de door de man gehouden dieren een gevaar opleveren voor de gezondheid van [dochter]. Er is derhalve meer onderzoek nodig.
Inmiddels heeft de man een kort geding tot nakoming van de omgangsregeling gevoerd, hetgeen heeft geleid tot een uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 januari 2014, waarbij de vrouw op straffe van een dwangsom tot nakoming is veroordeeld.
3.6.
De man voert zowel in zijn verweerschrift als ter zitting, kort samengevat, het volgende aan. Hij stelt, dat de vrouw wel degelijk haar stelling, dat er geen sprake is van family life tussen hem en [dochter] heeft prijsgegeven en dat haar verweer daarmee is gedekt.
De man stelt dat zijn leven in een rustiger vaarwater is gekomen, hij is al jaren niet meer met justitie in aanraking geweest, houdt zich niet bezig met criminele activiteiten en gebruikt geen drugs. Op advies van de raad heeft de man hulp gezocht bij maatschappelijk werk, maar als snel bleek dat de man geen hulp -meer- nodig had.
Ten aanzien van de stelling van de vrouw dat [dochter] lijdt aan een ernstige, zeldzame aandoening geeft de man aan dat de vrouw tot op heden nog nooit een bewijs in het geding heeft gebracht dat [dochter] aan deze aandoening lijdt. Mocht het inderdaad zo zijn dat [dochter] aan deze ziekte lijdt en als gevolg daarvan ziek wordt wanneer zij in contact komt met dieren dan is de man, zo stelt hij, uiteraard bereid zijn dieren elders onder te brengen. De man zal in deze zijn verantwoordelijkheid nemen en stelt het belang van [dochter] voorop.
Verder stelt de man dat uit het eindverslag van het aXiehuis blijkt dat de begeleide omgang bij het aXiehuis goed is verlopen. Er is geen sprake van angst en weerstand bij [dochter]. Voorts blijkt, volgens de man, uit het verslag dat de vrouw tijdens het evaluatiegesprek heeft aangegeven dat zij geen onbegeleide omgang tussen de man en [dochter] zal toestaan en eigenlijk geen omgang wil. De vrouw heeft daarom de omgang stopgezet.
3.7.
De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat het voor de ontwikkeling van [dochter] van belang is dat zij zich kan identificeren met haar vader en met hem een band op kan bouwen. Voorts heeft de raad aangegeven dat het erg belangrijk is om de man te betrekken bij de ziekte van [dochter], zodat ook hij weet wat hij kan en moet doen op het moment dat [dochter] ziek wordt wanneer ze bij hem is.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ter zitting van het hof heeft de vrouw haar eerste grief betreffende het ontbreken van family-life ingetrokken, zodat deze geen bespreking meer behoeft.
3.8.2.
Het hof acht zich, voor zover de vrouw heeft verzocht om een onderzoek door de raad naar de veiligheid en de gezondheid van [dochter] op het moment dat [dochter] bij de man verblijft, op grond van de stukken en mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen.
3.8.3.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.8.4.
Tussen partijen staat vast dat de man de biologische ouder van [dochter] is en in een nauwe persoonlijke betrekking tot [dochter] staat.
3.8.5.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het voor een evenwichtig ontwikkeling van [dochter] van belang is dat er omgang tussen haar en de man plaatsvindt.
Het hof voegt hier nog aan toe dat de raad, blijkens het rapport van 1 mei 2013, en het aXiehuis, in het eindverslag van 23 december 2013, van mening zijn dat er geen contra-indicaties voor de omgang aanwezig zijn. Tijdens de omgangsmomenten die zowel bij de raad als bij het aXiehuis tussen de man en [dochter] hebben plaatsgevonden was er sprake van een ontspannen contact tussen [dochter] en de man en heeft de man laten zien dat hij goed bij het leeftijdsniveau van [dochter] weet aan te sluiten.
Het hof ziet in hetgeen de vrouw heeft aangevoerd geen aanleiding om de omgang tussen de man en [dochter] niet te laten plaatsvinden. Zo is niet gebleken dat de man recent nog in aanraking is geweest met de politie vanwege drugsgebruik en/of agressiviteit. De door de vrouw overgelegde stukken hieromtrent dateren reeds van enkele jaren geleden.
Daarnaast overweegt het hof dat de vrouw, gelet op het verweer van de man, heeft nagelaten haar stelling over de aandoening van [dochter] met de nodige stukken te onderbouwen. Er is geen enkele medische verklaring overgelegd waaruit blijkt dat de medische toestand van [dochter] haar belemmert om omgang te hebben met de man dan wel dat omgang met de man grote gezondheidsrisico’s voor [dochter] met zich mee kan brengen. Desgevraagd heeft de vrouw verklaard, dat de kinderarts hierover niets op papier heeft willen zetten. Bovendien heeft de man in zijn verweerschrift aangegeven, hetgeen hij nogmaals ter zitting heeft benadrukt, dat hij de nodige voorzorgsmaatregelen zal nemen wanneer blijkt dat [dochter] ziek wordt van zijn (huis)dieren en ook voor het overige rekening houden zal houden met de ziekte van [dochter].
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
In de zaak in hoger beroep met zaaknummer HV 200.138.354/02:
wijst af het verzoek van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad.
In de zaak in hoger beroep met zaaknummer HV 200.138.354/01:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 september 2013;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E.M. Renckens, M.C. van Dijkhuizen en A.P. van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2014.