In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda. De verdachte, geboren in Burundi en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was eerder vrijgesproken van diefstal, maar veroordeeld voor het ongewenst verblijf in Nederland. Het hof heeft het hoger beroep beperkt tot de veroordeling voor het ongewenst verblijf. De verdachte heeft aangevoerd dat de politie onrechtmatig heeft gehandeld bij zijn aanhouding, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld zou zijn geweest. Het hof heeft echter geoordeeld dat de politie op basis van een melding van een verdachte situatie gerechtigd was om de verdachte te controleren en om inzage in zijn identiteitsbewijs te vorderen. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering tot inzage rechtmatig was en dat er geen sprake was van onrechtmatigheid in het optreden van de politie. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en een nieuwe bewezenverklaring gegeven, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de verdachte wist dat hij als ongewenste vreemdeling in Nederland verbleef. De Terugkeerrichtlijn was niet van toepassing, aangezien de verdachte inmiddels was teruggekeerd naar zijn land van herkomst, de Democratische Republiek Congo. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 63 en 197 van het Wetboek van Strafrecht.