In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door CZ Zorgkantoor B.V. tegen Thuiszorg Mozaiek B.V. Het hoger beroep is ingeleid na een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de vordering van Mozaiek om CZ te veroordelen tot medewerking aan de totstandkoming van een zorgcontract voor 2014 werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat Mozaiek niet ontvankelijk was omdat zij de termijn van 20 dagen, zoals vermeld in het Zorginkoopdocument 2014, had overschreden. CZ stelde dat deze termijn een vervaltermijn was, wat betekent dat het recht om een kort geding aanhangig te maken vervalt na het verstrijken van deze termijn.
Het hof heeft de procedure en de argumenten van beide partijen bestudeerd. CZ heeft betoogd dat de zorgaanbieder, door deel te nemen aan de inkoopprocedure, de voorwaarden van het Zorginkoopdocument heeft aanvaard, inclusief de fatale termijn voor het indienen van bezwaar. Het hof oordeelt dat, hoewel de termijn als fatale termijn kan worden beschouwd, dit niet betekent dat het recht van Mozaiek om een kort geding aanhangig te maken volledig is vervallen. Het hof concludeert dat Mozaiek niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij geen argumenten heeft aangedragen die de fatale termijn in dit geval zouden kunnen ondermijnen.
Uiteindelijk bekrachtigt het hof het vonnis van de voorzieningenrechter, maar met verbetering van gronden. CZ wordt veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, die aan de zijde van Mozaiek op nihil worden gesteld. De uitspraak is gedaan op 21 januari 2014 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.