ECLI:NL:GHSHE:2014:926

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 april 2014
Publicatiedatum
1 april 2014
Zaaknummer
HD 200.111.443-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsopdracht in civiele procedure tussen vrouw en gemeente Maastricht

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen de gemeente Maastricht. De zaak betreft een bewijsopdracht die door het hof is gegeven in het kader van een geschil over de noodzaak van een permanente staalconstructie voor de verplaatsing van de woonwagen van de appellante. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I.P. Sigmond, had eerder in de onderhandelingen met de gemeente gesteld dat deze constructie noodzakelijk was, maar heeft volgens de gemeente verzwegen dat zij niet van plan was deze aan te brengen. Het hof had eerder op 3 september 2013 een tussenarrest gewezen waarin de gemeente werd toegelaten om bewijs te leveren van deze stelling.

Na het tussenarrest heeft de gemeente een akte ter rolle genomen en verzocht om getuigen te horen, maar heeft uiteindelijk besloten hiervan af te zien. De appellante heeft een memorie na niet gehouden enquête ingediend, waarop de gemeente heeft gereageerd met een antwoord-memorie. Het hof heeft de bewijsopdracht verder uitgelegd en benadrukt dat het belang van waarheidsvinding groot is. De gemeente heeft aangeboden deskundigen te laten getuigen, maar het hof heeft besloten eerst getuigen te horen voordat verdere stappen worden ondernomen.

In de uitspraak van 1 april 2014 heeft het hof de gemeente opnieuw de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren dat de appellante tijdens de onderhandelingen onjuiste informatie heeft verstrekt. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol van 15 april 2014 voor opgave van het aantal getuigen en verhinderdata. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden, wat betekent dat de procedure nog niet is afgerond en verdere stappen zullen volgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.111.443/01
arrest van 1 april 2014
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. I.P. Sigmond te Heerlen,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE MAASTRICHT,
zetelend te Maastricht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.K. Decupere te Maastricht,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 3 september 2013 in het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht sector civiel recht onder nummer 162871 / HA ZA 11-588 gewezen vonnis van 25 april 2012.

6.Het tussenarrest van 3 september 2013

Bij genoemd arrest heeft het hof de gemeente toegelaten om te bewijzen dat [appellante] tijdens de onderhandelingen heeft gesteld dat het plaatsen van een dure, zware permanente staalconstructie noodzakelijk was voor de verplaatsing van haar woonwagen, maar dat zij toen heeft verzwegen dat zij niet van plan was zo’n permanente staalconstructie aan te brengen en deze ook niet heeft aangebracht, en is iedere verdere beslissing aangehouden.

7.Het verdere verloop van de procedure

Naar aanleiding van het door dit hof gewezen tussenarrest van 3 september 2013 heeft de gemeente een akte ter rolle genomen waarin onder meer is verzocht om twee getuigen te horen. Nadat het hof een dag voor verhoor van die twee getuigen heeft bepaald, heeft de gemeente meegedeeld af te zien van het horen van getuigen. Daarop heeft [appellante] een memorie na niet gehouden enquête genomen, waarop de gemeente een antwoord-memorie heeft genomen, waarna is bepaald dat opnieuw arrest zal worden gewezen.

8.De verdere beoordeling

8.1
De gemeente heeft in de antwoord-memorie gesteld dat het hof niet had kunnen en mogen komen tot de betreffende bewijsopdracht omdat de gemeente uitvoerig uiteen heeft gezet dat [ex-echtgenoot van appellante], de ex-echtgenoot van [appellante] die de onderhandelingen namens [appellante] met de gemeente heeft gevoerd, het bedrog heeft gepleegd. Dit bedrog moet één op één worden toegerekend aan [appellante], aldus de gemeente.
8.2
Het door de gemeente gestelde zoals hiervoor onder 8.1 weergegeven, geeft aanleiding om de bewijsopdracht uit te leggen bezien in het licht van het door partijen gevoerde debat. In dit debat heeft [appellante] blijkens het proces-verbaal van de in eerste aanleg gehouden comparitie verklaard dat de feitelijke onderhandelingen werden gevoerd door haar ex, de heer [ex-echtgenoot van appellante]. Zij heeft verder niet bestreden dat hetgeen [ex-echtgenoot van appellante] tijdens die onderhandelingen heeft verklaard of wist of heeft verzwegen aan haar moet worden toegerekend. Aldus is het in het kader van de bewijsopdracht niet relevant om onderscheid te maken tussen hetgeen [appellante] in persoon heeft verklaard dan wel hetgeen [ex-echtgenoot van appellante] namens haar heeft verklaard. Dit brengt naar het oordeel van het hof met zich dat de bewijsopdracht als volgt moet worden uitgelegd:
Laat de gemeente toe om te bewijzen dat
door of namens[appellante] tijdens de onderhandelingen
isgesteld dat het plaatsen van een dure, zware permanente staalconstructie noodzakelijk was voor de verplaatsing van haar woonwagen, maar dat
isverzwegen dat zo’n permanente staalconstructie
niet zou worden aangebrachten dat deze ook niet
isaangebracht.
Het hof komt hiermee niet terug op een gegeven beslissing noch wordt een andere beslissing gegeven. Er is slechts sprake van uitleg door het hof van de inhoud van de door het hof gegeven bewijsopdracht. Het hof is daarom niet gehouden om [appellante] in staat te stellen te reageren op hetgeen de gemeente wat dit betreft naar voren heeft gebracht.
Het hof acht het belang van de waarheidsvinding zo groot dat er geen reden is om de gemeente niet nogmaals de gelegenheid te geven om bewijs te leveren, waarbij het hof voor alle duidelijkheid de bewijsopdracht zal formuleren conform de hiervoor gegeven uitleg.
8.3
De gemeente heeft in haar antwoord-memorie gewezen op het feit dat de gemeente in de door de gemeente genomen akte ter rolle heeft aangeboden door deskundigen te (laten) bewijzen dat [appellante] de staalconstructie niet heeft aangebracht. Voor zover de gemeente hiermee verzoekt om benoeming van een deskundige op de voet van art. 194 Rv acht het hof het om proces-economische redenen gewenst om allereerst getuigen te horen en om pas daarna over dit aanbod te oordelen. Dit laat onverlet dat het de gemeente vrijstaat om getuigen voor te brengen die eventueel kunnen verklaren omtrent het al dan niet aanbrengen van de staalconstructie.
8.4
Het hof zal niet ingaan op hetgeen de gemeente verder in de antwoord-memorie heeft aangevoerd, alleen al omdat [appellante] daarop nog niet heeft kunnen reageren. Het hof stelt bij deze [appellante] in de gelegenheid om in het door haar te nemen eerstvolgende inhoudelijke processtuk te reageren op hetgeen de gemeente overigens in de antwoord-memorie heeft aangevoerd.
8.5
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

9.De uitspraak

Het hof:
laat de gemeente toe om te bewijzen dat door of namens [appellante] tijdens de onderhandelingen is gesteld dat het plaatsen van een dure, zware permanente staalconstructie noodzakelijk was voor de verplaatsing van haar woonwagen, maar dat is verzwegen dat zo’n permanente staalconstructie niet zou worden aangebracht en dat deze ook niet is aangebracht.
bepaalt, voor het geval de gemeente bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. Sijmonsma als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 15 april 2014 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van de gemeente tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, L.S. Frakes en J.R. Sijmonsma en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 april 2014.