ECLI:NL:GHSHE:2014:879

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
27 maart 2014
Zaaknummer
20-003835-11 OWV
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De zaak betreft een ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde is geschat op EUR 1.250,-. De veroordeelde had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hem een betalingsverplichting was opgelegd tot datzelfde bedrag. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het zich niet kon verenigen met de beslissing van de rechtbank.

Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde het bedrag van EUR 1.250,- heeft ontvangen voor zijn werkzaamheden, gebaseerd op verklaringen van medeveroordeelden en bewijsstukken, waaronder e-mailcorrespondentie. De verdediging heeft betoogd dat de vordering afgewezen moest worden, maar het hof heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs was dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen.

De beslissing van het hof is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd om het bedrag van EUR 1.250,- aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft geen aanleiding gezien om de betalingsverplichting te verlagen, gezien de draagkracht van de veroordeelde. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is op 21 maart 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003835-11 OWV
Uitspraak : 21 maart 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Breda van 28 september 2011 op de vordering ex artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 02-994756-09 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij dat vonnis, waartegen veroordeelde hoger beroep heeft ingesteld, is het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op EUR 1.250,- en is aan hem een betalingsverplichting opgelegd tot datzelfde bedrag.
De veroordeelde heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de beroepen beslissing zal bevestigen.
De verdediging heeft primair bepleit dat de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht zal worden afgewezen dan wel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering nu de verdediging vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair is bepleit dat veroordeelde geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Beoordeling
Bij arrest van dit hof van heden (onder parketnummer 20-003834-11) is de veroordeelde tot straf veroordeeld ter zake van het medeplegen van het opzettelijk overtreden van een voorschrift, gesteld bij artikel 13, eerste lid, van de Flora- en Faunawet, meermalen gepleegd (feit 1) en het deelnemen aan een organisatie die tot het oogmerk heeft het plegen van misdrijven (feit 3).
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of - en zo ja in hoeverre - de veroordeelde wederrechtelijk voordeel - waaronder begrepen de besparing van kosten - heeft verkregen door middel van of uit de baten van het bewezen verklaarde.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Opbrengst
Uit een emailbericht verzonden door medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] aan medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] op 18 mei 2009 blijkt dat veroordeelde EUR 1.250,- zou krijgen voor zijn werkzaamheden (dossierpagina 510, map 5). [medeveroordeelde 2] heeft dit emailbericht beantwoord en meegedeeld dat EUR 1.250,- meer dan genoeg is voor veroordeelde.
Tevens heeft [medeveroordeelde 1] onder meer op 23 juli 2009 bij de politie verklaard dat veroordeelde EUR 1.250,- zou krijgen (dossierpagina 47, map 5).
[medeveroordeelde 2] heeft op 27 juli 2009 verklaard dat [medeveroordeelde 1] op zijn verzoek EUR 10.000,- op een rekening van de ABN-AMBRO heeft gezet. Een deel van het bedrag was bestemd om veroordeelde te kunnen betalen (dossierpagina 172, map 5). Op 13 augustus heeft [medeveroordeelde 2] verklaard dat hij een geldbedrag heeft overgeboekt naar Curaçao om veroordeelde te betalen en dat hij nadat het geld op zijn rekening was gestort, veroordeelde in contanten heeft betaald (dossierpagina 213, map 5).
Daarmee is voldoende komen vast te staan dat veroordeelde het geldbedrag van EUR 1250,- heeft ontvangen als beloning voor zijn werkzaamheden.
Gelet hierop en gelet op de zich in het dossier bevindende e-mail van 4 juni 2009 afkomstig van veroordeelde en gericht aan medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] waarin veroordeelde er -kort gezegd- over klaagt dat hij nog geen geld heeft ontvangen, hecht het hof geen geloof aan de verklaring van veroordeelde dat hij nooit een cent van dat geld heeft gezien omdat hij het op het laatste moment niet zou hebben geaccepteerd (dossierpagina 265, map 5).
In eerste aanleg zijn door de verdediging bij brief van 13 september 2011 nog een tweetal stukken, te weten een creditcard rekeningafschrift waaruit blijkt dat veroordeelde op 1 augustus 2009 een bedrag van 500 dollar heeft uitgegeven ten behoeve van ‘[bedrijf]’ en een vliegticket Curaçao-Dominicaanse republiek v.v. (van 4 tot 9 augustus 2009, invoice d.d. 31 juli 2009 ingebracht. Uit de op deze stukken met de hand aangebrachte tekst die -zakelijk weergegeven- inhoudt dat indien veroordeelde geld van medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] had ontvangen, hij deze kosten niet zelf had hoeven te betalen, leidt het hof af dat zij niet bestemd zijn als aftrekpost maar om aan te tonen dat veroordeelde geen vergoeding voor zijn werkzaamheden heeft gehad. Mede gelet op het feit dat de bedoelde uitgaven zijn gedaan geruime tijd na de bewezenverklaarde pleegperiode en dus los staan van de strafzaak, vermag het hof niet in te zien hoe deze documenten zouden kunnen bijdragen aan de overtuiging dat veroordeelde daadwerkelijk geen geld van medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] zou hebben ontvangen.
Het hof is van oordeel dat blijkens het voorhanden zijnde dossier voldoende is komen vast te staan dat veroordeelde EUR 1.250,- heeft ontvangen voor zijn werkzaamheden.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Kosten
Bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient acht te worden geslagen op de door de veroordeelde naar voren gebrachte en aannemelijk geworden kosten die in directe relatie staan met de delicten en als reële uitvoeringskosten kunnen worden gezien.
Door de verdediging zijn geen kosten naar voren gebracht die voor aftrek in aanmerking komen. Ook ambtshalve ziet het hof geen aanleiding om kosten op het te ontnemen bedrag in mindering te brengen.
Vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt EUR 1.250,-
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof zal aan de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van EUR 1.250,- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Ambtshalve overweegt het hof dat het in de draagkracht van de veroordeelde noch anderszins aanleiding ziet om de betalingsverplichting lager vast te stellen dan het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro).
Aldus gewezen door:
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. A.H. Klip, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.M. Spooren, griffier,
en op 21 maart 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.H. Klip en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.