4.5.Bij de beoordeling van de grieven voor wat betreft de gestelde schuldovername stelt het hof voorop dat [appellant] ten opzichte van Inbev pas van zijn verplichtingen uit de geldleningen is bevrijd indien de B.V. a) de schuld van [appellant] uit deze geldleningen b) ingevolge overeenkomst van hem heeft overgenomen en c) [appellant] en B.V. daarvan kennis hebben gegeven aan Inbev, d) die toestemming moet hebben gegeven voor deze schuldovername.
4.6.1Voor wat betreft geldlening I is niet aan deze vereisten voldaan. Allereerst is er geen sprake van een schuld, maar van een rechtsverhouding van wederzijdse rechten en plichten. [appellant] heeft op zich genomen het bedrag van € 21.663,= aan Inbev te betalen, maar de jaarlijkse aflossing daarvoor werd op € 0 gesteld. Dat hing samen met de bepaling aan het begin van de overeenkomst: ‘
De opgebouwde bonus zal jaarlijks aangewend worden om af te lossen op de overgenomen lening van de voorgaande exploitant’.Partijen hebben daarvoor een heel systeem van kortingen en bonussen afgesproken dat samenhing met de afname door [appellant] van Inbev van soorten en hoeveelheden drank. De enkele verplichting tot terugbetaling van het verschuldigde kan dan ook niet uit het samenstelsel van wederzijdse rechten en verplichtingen ‘getild’ worden en door middel van schuldovername worden overgedragen aan een derde.
4.6.2Voorts heeft [appellant] evenmin voldoende onderbouwd dat hij met de B.V. is overeengekomen dat de B.V. de schuld uit geldlening I zou overnemen. Hij beroept zich op een mail waarin [aandeelhouder van SAM BV] schrijft dat alle overeenkomsten op naam van de B.V. moeten worden overgeschreven, maar daaruit volgt niet ondubbelzinnig dat dat ook voor alle schulden moet gelden. Daarbij geldt dat, zoals Inbev tijdens het pleidooi in hoger beroep onweersproken heeft gesteld, de offerteovereenkomst van 4 februari 2009 nimmer op naam van de B.V. is gesteld.
4.6.3[appellant] heeft niet gesteld dat hijzelf Inbev in kennis heeft gesteld van de gestelde schuldovername van geldlening I. Uit het voorgaande volgt dat [appellant] evenmin voldoende concreet heeft gesteld hoe en wanneer de B.V., al dan niet mede namens [appellant] , en al dan niet ondubbelzinnig, Inbev van de gestelde schuldovername in kennis heeft gesteld.
4.6.4Ten slotte staat vast dat Inbev nimmer uitdrukkelijk met schuldovername van geldlening I heeft ingestemd. Weliswaar heeft [aandeelhouder van SAM BV] aan [medewerker van Inbev 1] van Inbev op 14 januari 2010 gemaild: ‘
Verder heb ik verzocht om alle overeenkomsten miv van 1-1-2010 over te zetten naar D’n Heilige Antonius BV’, maar [medewerker van Inbev 1] heeft daarop op 21 januari 2010 per mail geantwoord: ‘
Het overzetten van de overeenkomsten kan dan ook pas plaatsvinden zodra e.e.a. inzichtelijk is en er geen enkele achterstand meer is (…)’. Ook in de overeenkomst van 1 maart 2010 tot wijziging van de tenaamstelling van de huurovereenkomst van de V.O.F. naar de B.V. heeft Inbev ter zake niets verklaard.
Evenmin ligt deze instemming in een of meer gedragingen van Inbev besloten. Weliswaar heeft Inbev ook na 2009 de kortingen en bonussen berekend zoals met [appellant] op 4 februari 2009 is overeengekomen, maar zij heeft onweersproken verklaard dat zij de leveranties is blijven registreren op naam van de V.O.F. en dat zij in 2010 en 2011 de kortingen en bonussen heeft verrekend met het door [appellant] aan haar verschuldigde uit de geldlening I.
4.6.5[appellant] heeft aangeboden als getuigen [aandeelhouder van SAM BV] en [medewerker van Inbev 1] te doen horen die uitsluitsel kunnen geven over de wetenschap dat er sprake is van schuldoverneming door de B.V.
Het hof verwerpt dit aanbod omdat [appellant] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan (r.o. 4.6.2/4.6.4) en het aanbod overigens niet relevant is (r.o. 4.6.1).
4.7.1Voor wat betreft geldlening II overweegt het hof als volgt.
Het verschuldigde uit deze lening diende in maandelijkse termijnen van € 153,= elk te worden terugbetaald. Gesteld noch gebleken is dat deze lening tevens verband hield met het samenstelsel van kortingen en bonussen, terwijl evenmin geregeld is dat verdiende kortingen en bonussen in mindering op deze lening zouden worden afgeboekt. Het verschuldigde uit geldlening II leent zich daarmee in beginsel wel voor schuldovername in de zin van art. 6:155 BW.
4.7.2Het hof overweegt dat [appellant] onvoldoende concrete informatie heeft verstrekt over welke afspraken hij en [aandeelhouder van SAM BV] precies hebben gemaakt bij de oprichting van de B.V. die het café zou gaan exploiteren. Of hierbij tevens een schuldovername in de zin van art. 6:155 BW van de geldleningen is overeengekomen kan op basis daarvan niet vastgesteld worden.
Voor wat betreft de stelling van [appellant] dat de B.V. de terugbetalingsverplichting voor deze lening heeft overgenomen beroept hij zich verder in het bijzonder op e-mails van [aandeelhouder van SAM BV] (prod. 7 bij cva). In geen van die e-mails staat echter vermeld dat de B.V. ingevolge overeenkomst de schuld van [appellant] heeft overgenomen. Evenmin staat daarin vermeld dat het de bedoeling is dat [appellant] daarmee van zijn terugbetalingsverplichting aan Inbev wenst te zijn bevrijd.
In zijn mail van 6 november 2009 aan [appellant] schrijft [aandeelhouder van SAM BV] dat hij bedragen aan Inbev zal betalen, waaronder blijkens de bijgevoegde specificatie ook enkele maandtermijnen voor geldlening I begrepen zijn. Een dergelijke mededeling kan een aankondiging van een betaling door een derde zijn. Het kan ook een onderdeel zijn van een samenstel van afspraken tussen [appellant] en [aandeelhouder van SAM BV] . De tekst biedt in ieder geval geen aanknopingspunt voor een overeenkomst tot schuldovername met bevrijdende werking voor [appellant] ten aanzien van Inbev. Hieruit volgt dus nog niet ondubbelzinnig een schuldovername van beide leningen .
In de mail van [aandeelhouder van SAM BV] van 6 januari 2010 aan [medewerker van Inbev 1] van Inbev legt [aandeelhouder van SAM BV] een aantal afspraken vast. Hij maakt daarbij geen melding van de beide geldleningen. Aldus heeft [appellant] de gestelde schuldovername evenmin voldoende onderbouwd.
Maar zelfs als het hof er veronderstellenderwijs vanuit zou gaan dat [appellant] en de B.V. wel een overeenkomst tot schuldovername van geldlening II zouden hebben gesloten, dan nog kan dat [appellant] niet baten gelet op het navolgende.
4.7.3[appellant] heeft niet concreet, met feiten en omstandigheden onderbouwd, gesteld op welke wijze Inbev door hem en de B.V. op de hoogte is gesteld van de overeenkomst tot schuldovername.
4.7.4Evenmin is voldoende onderbouwd gesteld of gebleken van door Inbev voor een schuldovername verleende toestemming.
[appellant] beroept zich wel op de mail van [medewerker van Inbev 2] van Inbev van 8 april 2010 aan [aandeelhouder van SAM BV] (prod. 7b bij cva), waarin [medewerker van Inbev 2] onder meer schrijft: ‘
De acceptgirokaarten van maandelijks € 153,- daarentegen moeten wel worden voldaan. Dit is de aflossing voor uw huurwaarborg en deze is omgezet in leningtermijnen om deze niet in eenmaal te voldoen’, maar niet blijkt in antwoord op welke vraag of stelling [medewerker van Inbev 2] zijn antwoord heeft geformuleerd. Op zich is de mededeling, dat de acceptgirokaarten ter aflossing op lening II betaald moet worden, natuurlijk juist, maar in de mail staat niet dat die betalingsverplichting ingevolge overeenkomst op de B.V. rustte. Gelet op de overeenkomst, waarvan Inbev thans nakoming vordert, mag aangenomen worden dat de acceptgirokaarten op naam van [appellant] waren gesteld. [appellant] heeft niet gesteld dat de acceptgirokaarten een andere tenaamstelling hadden en hij heeft ook geen (kopieën van) acceptgirokaarten of betalingsbewijzen in het geding gebracht. Verder zou het [aandeelhouder van SAM BV] of enige vennootschap natuurlijk vrijstaan de schuld van [appellant] te betalen, maar daaruit volgt nog niet dat [appellant] van zijn verplichting jegens Inbev om het openstaande saldo te voldoen is bevrijd. Ook de huurovername overeenkomst kan niet als een overeenstemming, kennisgeving of blijk van toestemming gelden. Het hof verwijst naar r.o. 4.4.2 hiervoor.
4.7.5[appellant] heeft zich in de toelichting op grief 3 nog op het Haviltexcriterium beroepen. Gelet op de onder f (mvg p. 6) geciteerde passage heeft [appellant] hierbij kennelijk het oog op het vierde vereiste, de toestemming door de schuldeiser. Het hof verwerpt deze stelling. Bij het voorgaande heeft het hof alle relevante stellingen van [appellant] betrokken die hij ter ondersteuning van zijn standpunten heeft aangevoerd. Bovendien mist deze stelling van [appellant] feitelijke grondslag nu hij de geciteerde passage ten onrechte aan [medewerker van Inbev 1] van Inbev toedicht. De passage is namelijk afkomstig uit een mail van [aandeelhouder van SAM BV] .
4.7.6[appellant] heeft aangeboden als getuigen [aandeelhouder van SAM BV] en [medewerker van Inbev 1] te doen horen die uitsluitsel kunnen geven over de wetenschap dat er sprake is van schuldoverneming door de B.V.
Het hof verwerpt dit aanbod omdat [appellant] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan (r.o. 4.7.2/4.7.4).
4.7.7De eerste drie grieven falen hiermee integraal.
4.8.1Met de vierde grief komt [appellant] op tegen de verwerping door de rechtbank van zijn verweer waarbij hij zich op dwaling beriep. De dwaling bestond volgens [appellant] daaruit dat de lening niet overging op de B.V. maar bij [appellant] in privé bleef liggen. [medewerker van Inbev 3] van Inbev zou hem hebben meegedeeld dat het
’een administratief verhaal is, en daar zul je nooit wat van merken’.
In de toelichting op deze grief stelt [appellant] dat als hij ‘
had geweten dat de gewoonte van Inbev om deze lening door te zetten naar de volgende uitbater (het administratieve verhaal) bij hem zou stoppen, zodat het geen administratief maar riskant verhaal is, zou hij deze overeenkomst niet hebben gesloten’.
4.8.2Het hof overweegt dat de vierde grief, gelet op de daarop gegeven toelichting, alleen betrekking heeft op geldlening I, waarbij [appellant] een schuld van de vorige uitbater overnam. De grief faalt. Indien het hof veronderstellenderwijs ervan uitgaat dat [medewerker van Inbev 3] de door [appellant] gestelde mededeling heeft gedaan, dan moet die mededeling in samenhang met de tekst van de tussen partijen gesloten overeenkomst worden gezien. Uit die overeenkomst volgt dat de lening in zoverre inderdaad administratief was omdat de jaarlijkse aflossingstermijnen uit de verdiende bonussen voldaan zouden worden. In de overeenkomst staat nergens dat [appellant] van zijn verplichting bevrijd zou worden indien hij de exploitatie aan een ander zou overdoen. Evenmin staat een verplichting opgenomen voor Inbev om bij einde van de exploitatie door [appellant] te bewerkstelligen dat een ander de lening overnam en [appellant] van zijn nog resterende verplichtingen bevrijd zou worden. De door [medewerker van Inbev 3] geuite opmerking kan ook niet in die zin worden opgevat. [appellant] heeft ook niet gesteld dat onderwerp van bespreking tussen partijen is geweest de vraag wat er zou gebeuren indien [appellant] korter dan vijf jaar het café zou exploiteren. De verwachting, die [appellant] op dit vlak koesterde, is niet uitgekomen omdat Inbev, zoals zij stelt in verband met Europese ontwikkelingen, in 2008 haar beleid heeft gewijzigd door geen (her)financieringen meer aan te gaan.
4.8.3Daarnaast geldt dat beide partijen stellen dat de bonussen/kortingen ingevolge de offerteovereenkomst over 2010 en 2011 op de schuld van [appellant] uit geldlening I zijn afgeboekt. Voor zover de bonussen/kortingen ingevolge de offerteovereenkomst over 2012 en 2013 niet reeds aan [appellant] /de V.O.F. ten goede zijn gekomen, heeft Inbev toegezegd die in mindering op het door [appellant] verschuldigde te brengen. In zoverre heeft [appellant] dus geen belang bij zijn grief.
Gelet op beide voorgaande overwegingen is het aanbod van [appellant] om [medewerker van Inbev 3] als getuige te horen niet relevant.
4.9.1Met grief 5 stelt [appellant] aan de orde dat de lening huurwaarborgsom (geldlening II) is volgestort en dat deze lening bij contractovername van de huurovereenkomst naar de B.V. is overgegaan. De rechtbank heeft hiermee geen rekening gehouden. Haar overwegingen zijn onbegrijpelijk, aldus [appellant] .
4.9.2Het hof overweegt in de eerste plaats dat de, verder niet onderbouwde, stelling van [appellant] dat de lening II is volgestort in strijd is met de vaststaande feiten zoals die ook in eerste aanleg ter comparitie zijn besproken en zoals de rechtbank in r.o. 3.17 van haar tussenvonnis van 13 maart 2013 heeft vastgesteld. [appellant] heeft tegen deze vaststelling geen, voldoende kenbare, grief gericht.
De grief faalt ook overigens omdat er geen sprake is van contracts- of schuldovername. Het hof verwijst naar r.o. 4.6.1 tot en met 4.7.7 hiervoor.
4.10.1[appellant] klaagt in zijn zesde grief dat de rechtbank ten onrechte de omstandigheid dat de bonussen en kortingen als geregeld in de offerteovereenkomst sinds begin 2010 toevallen aan de B.V. en de leningen in die offerteovereenkomst ten laste komen van [appellant] privé onvoldoende heeft bevonden om de vordering van Inbev naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten.
4.10.2De grief faalt om twee redenen. [appellant] erkent de verplichtingen uit de geldleningen, in het bijzonder geldlening I, te zijn aangegaan. Hij had daarbij de verwachting dat hij door het halen van omzetten de lening kon aflossen, dan wel bij het staken van de exploitatie de geldlening kon overdragen aan de volgende uitbater. Deze toekomstverwachtingen zijn niet uitgekomen. [appellant] had het deels zelf in de hand om bij het overdragen van de exploitatie aan de B.V., waarvan hij zelf aandeelhouder was, de eventuele overname van de verplichtingen goed te regelen. Uit voorgaande overwegingen volgt reeds dat hij daarin niet is geslaagd. Dit levert niet een, aan Inbev tegen te werpen, onaanvaardbare onredelijkheid en/of onbillijkheid op om [appellant] niet aan zijn verplichtingen te houden.
4.10.3.Daarnaast mist de grief feitelijke grondslag. Het staat tussen partijen vast dat de kortingen/bonussen over 2010 en 2011 op de schuld van [appellant] zijn afgeboekt.
Tijdens het pleidooi in hoger beroep deelde Inbev mee dat tijdens de gehele looptijd van de offerteovereenkomst (tot 4 februari 2014) de leveranties op naam van de V.O.F. zijn geregistreerd. De mededelingen van [appellant] ter zitting in hoger beroep dat hij voorafgaande aan de oprichting van de B.V. het café als eenmanszaak heeft gedreven en dat de V.O.F. niet meer bestond, kwamen voor Inbev als een verrassing. Het hof stelt vast dat deze mededelingen van [appellant] ook in strijd zijn met meerdere stellingen in zijn eerdere processtukken. In ieder geval heeft Inbev, zoals reeds vermeld, de bonussen over 2010 en 2011 ten gunste van [appellant] op de schuld afgeboekt. Inbev voert aan dat dit ook in deze zin is besproken tijdens de in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen. [appellant] heeft dit niet betwist.
Na telefonische navraag door Inbev tijdens een schorsing van de zitting deelde Inbev mee dat de bonussen over 2012 en 2013 niet verrekend zijn met de geldleningen, maar zijn uitbetaald aan de V.O.F.