ECLI:NL:GHSHE:2014:826

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
25 maart 2014
Zaaknummer
HD 200.133.590-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schuldovername en geldlening tussen [appellant] en Inbev Nederland B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen Inbev Nederland B.V. De zaak betreft een geschil over de schuldovername van geldleningen die [appellant] had afgesloten met Inbev. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder vonnissen gewezen waarin de vorderingen van Inbev tegen [appellant] werden toegewezen. In het hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat de geldleningen niet meer op hem rustten omdat deze zouden zijn overgenomen door D’n Heilige Antonius B.V., de vennootschap die hij had opgericht voor de exploitatie van het café. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een geldige schuldovername, omdat er geen akte was opgemaakt tussen [appellant] en de B.V. die de schuld overnam. Het hof heeft vastgesteld dat de verplichtingen uit de geldleningen bij [appellant] zijn gebleven, en dat hij niet in zijn verweer is geslaagd. De grieven van [appellant] zijn verworpen en het hof heeft de bestreden vonnissen bekrachtigd. [appellant] is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.133.590/01
arrest van 25 maart 2014 (bij vervroeging)
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. P.C. Schouten te Breda,
tegen
Inbev Nederland B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats ] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R. Dijkema te Hilversum,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 september 2013 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Zeeland-West-Brabant (kanton Breda) gewezen vonnissen van 13 maart 2013 en 19 juni 2013 tussen appellant – [appellant] – als gedaagde en geïntimeerde – Inbev – als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 735925 cv expl12-6337)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en het daaraan voorafgegane vonnis van 10 oktober 2012.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord;
- het pleidooi, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd;
- de bij H12-formulier van 3 maart 2014 door [appellant] toegezonden productie, die [appellant] bij het pleidooi op 4 maart 2014 bij akte in het geding heeft gebracht.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.
[appellant] heeft geen grief gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten.
Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende.
4.1.1
Zoals op 27 augustus 2007 schriftelijk is vastgelegd, verkocht [verkoper] aan [appellant] en [koper 2] onder meer de inventaris en goodwill van het horecabedrijf De Kleine Tuin aan de [pand] te [vestigingsplaats ] (hierna aangeduid met: het café). Levering vond plaats op 1 november 2007. Op 30 oktober 2007 is met betrekking tot (een gedeelte van) het pand aan de [pand] te [vestigingsplaats ] een huurovereenkomst gesloten tussen Inbev als verhuurder en D’n Heilige Antonius V.O.F. (hierna aangeduid met: de V.O.F.) als huurder. De V.O.F. werd daarbij vertegenwoordigd door haar vennoten [appellant] en [koper 2] .
4.1.2
Inbev heeft een offerte, gedateerd op 16 december 2008 verzonden aan: “
D’n Heilige Antonius, t.a.v. Dhr. [appellant]”. [appellant] heeft op 4 februari 2009 de offerte voor akkoord getekend. In de offerte staan allerlei bedragen aan kortingen en bonussen vermeld. De tekst van de offerte (hierna aangeduid met: de offerteovereenkomst) luidt, voor zover thans van belang, als volgt:

Geachte heer [appellant] , beste [roepnaam appellant] ,Naar aanleiding van onze gesprekken willen wij u onderstaande afspraken bevestigen. De opgebouwde bonus zal jaarlijks aangewend worden om af te lossen op de overgenomen lening van de voorgaande exploitant.(…)Financiële Faciliteiten & ZekerhedenIn overeenstemming met artikel 3.1.4 uit de Algemene Voorwaarden van InBev Nederland N.V. On TradeDe volgende financiële faciliteiten zullen worden verstrekt:
InBev Nederland is bereid u een Lening Eigen Middelen van € 21.663 te verstrekken tegen een vast rentepercentage van 8% per jaar en een looptijd van 5 jaar. De jaarlijkse aflossing dient in maandtermijnen van € 0 te worden voldaan. Op basis van annuïteiten bedraagt de jaarlijkse aflossing € 5.426. Het doel van de lening is : Huurwaarborg en overname kwijtingslening.[hierna aangeduid met lening I; hof]
(…)InBev Nederland is bereid u een Lening Eigen Middelen van € 4.853 te verstrekken tegen een vast rentepercentage van 8% per jaar en een looptijd van 3 jaar. Het voorschot op de jaarlijkse aflossing bedraagt € 153 per maand. Op basis van annuïteiten bedraagt de jaarlijkse aflossing € 1.883.[hierna aangeduid met lening II; hof]
(…)Voorwaarden(…)Op deze aanbieding zijn de Algemene Voorwaarden van InBev Nederland N.V. – On Trade – Versie 2006-1 van toepassing, die aan u bij deze aanbieding zijn overhandigd (…)’.
4.1.3
De tekst van voornoemde Algemene Voorwaarden luidt, voor zover thans van belang, als volgt:

1.1 Introductie(…) deze algemene voorwaarden … van toepassing zijn op:a. al onze aanbiedingen,b. alle overeenkomsten die wij sluiten en zullen sluiten, enc. op alle verbintenissen die voortvloeien uit de tussen ons gesloten en de te sluiten overeenkomsten of precontractuele rechtsbetrekkingen (…)1.14 Ontbinding1. Indien: (…)g. u enige op uw rustende verplichting jegens ons uit welke hoofde dan ook niet, niet tijdig of niet juist nakomt; (…)hebben wij het recht (…) enig(e) bedrag(en) door u aan ons verschuldigd uit welke hoofde dan ook onmiddellijk (…) in een som op te eisen (…)’.
4.1.4
Op 16 november 2009 is het café ingebracht in D’n Heilige Antonius B.V. Aandeelhouders en bestuurders waren SAM BV en [appellant] . De heer [aandeelhouder van SAM BV] (hierna: [aandeelhouder van SAM BV] ) is aandeelhouder van SAM BV. D’n Heilige Antonius B.V. (hierna aangeduid met: de B.V.) is op 1 maart 2010 als huurder in de plaats van de V.O.F. getreden (prod 13 bij de akte van [appellant] van 17 april 2013).
4.1.5
Zoals in ieder geval tijdens het pleidooi in hoger beroep door [appellant] is gesteld, exploiteerde [appellant] op het moment van ondertekening van de offerteovereenkomst tot de voortzetting van het café door de B.V. het café in de vorm van een eenmanszaak.
4.1.6
Bij e-mailbericht van 21 januari 2010 (prod 6d bij cva) schrijft de heer [medewerker van Inbev 1] van Inbev aan [aandeelhouder van SAM BV] van de B.V. onder meer als volgt:

Ik moet je helaas mededelen dat wij nog wat huiswerk te doen hebben. En het ons helaas niet gaat lukken om deze week nog een afspraak in te plannen.Het overzetten van de overeenkomsten kan dan ook pas plaatsvinden zodra e.e.a. inzichtelijk is en er geen enkele achterstand meer is (…)’.
4.1.7
Bij e-mailbericht van 24 februari 2010 (prod 6e bij cva) zend de heer [medewerker van Inbev 1] van Inbev aan [aandeelhouder van SAM BV] als bijlage een brief van 17 februari 2010 van Inbev aan de V.O.F., [appellant] en [koper 2] . De brief heeft als onderwerp: ‘
huurovereenkomst [pand] [vestigingsplaats ] ’en bevat onder meer de navolgende tekst:

Met huurovereenkomst van 30-10-2007 verhuren wij het pand [pand] te [vestigingsplaats ] aan V.O.F. d’n Heilige Anthonius met als vennoten de heren [appellant] en [koper 2]Op verzoek van huurder zal er in de huurovereenkomst per 1 maart 2010 de volgende contractuele verandering in de ten naamstelling van de huurder plaatsvinden.
1 V.O.F. d’n Heilige Anthonius, met als vennoten [appellant] en [koper 2] , zalper 1 maart 2010 uit haar huurverplichtingen ontslagen worden.
2 Per 1 maart 2010 zal D’n Heilige Anthonius B.V., [pand] , [vestigingsplaats ] als huurder voor de rechten en plichten in de plaats treden van V.O.F. d’n Heilige Anthonius en zij zal de huurovereenkomst en haar bedingen van 30-10-2007 integraal aanvaarden.
3 Partijen komen overeen dat de door de V.O.F. gestorte huurwaarborgsom van € 7.278,63 tot zekerheid gesteld blijft in de nieuwe huurverhouding met de B.V.’.
Op 1 maart 2010 is deze overeenkomst ondertekend door [appellant] en [koper 2] namens de V.O.F., door [appellant] en, voor SAM BV, [aandeelhouder van SAM BV] namens de B.V. en door [appellant] en [aandeelhouder van SAM BV] in privé (prod 13 bij de akte van [appellant] van 17 april 2013).
4.1.8
[appellant] is op 18 oktober 2010 uitgeschreven als bestuurder van de B.V. waarna hij zijn aandelen in de B.V. heeft overgedragen aan een ander. [appellant] is per 1 mei 2012 elders in Breda een café (Bourbon Street) gaan exploiteren. Voor dat café heeft hij geen afnamecontract met Inbev gesloten.
4.1.9
Bij inleidende dagvaarding van 15 augustus 2012 vorderde Inbev de veroordeling van [appellant] tot betaling aan haar van een totaalbedrag van € 17.569,83 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dagvaarding. Dit bedrag was als volgt samengesteld:
a. a) € 14.728,90 restant hoofdsom op de leningen;
b) € 605,06 wettelijke rente daarover tot aan de dagvaarding;
c) € 2.235,87 aan buitengerechtelijke incassokosten.
4.1.10
In het bestreden tussen- en eindvonnis heeft de rechtbank de vorderingen van Inbev en de verweren van [appellant] behandeld. De gevorderde incassokosten heeft zij gematigd tot het forfaitaire bedrag van € 800,=. Alle verdere verweren van [appellant] heeft de rechtbank verworpen. Bij eindvonnis zijn de hoofdsom van € 14.728,90 en de incassokosten ad € 800,= toegewezen, derhalve een totaalbedrag van € 15.528,90, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 15 augustus 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening. [appellant] is daarbij in de proceskosten veroordeeld.
4.2.1
In de appeldagvaarding heeft [appellant] subsidiair onder meer gevorderd de offerteovereenkomst van 4 februari 2009 op grond van dwaling te vernietigen, alsmede Inbev te veroordelen tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 3.650,= aan buitengerechtelijke kosten.
Het hof zal [appellant] in deze vorderingen niet-ontvankelijk verklaren. [appellant] is in eerste aanleg gedagvaard door Inbev. [appellant] heeft in eerste aanleg geen vordering in reconventie ingesteld. De thans bij appeldagvaarding door [appellant] ingestelde vorderingen komen neer op een eis in reconventie voor het eerst in hoger beroep. Ingevolge art. 353 lid 1 Rv is dat niet mogelijk.
4.2.2
Het is onduidelijk of [appellant] met het in hoger beroep subsidiair gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten in wezen doelt op een volledige vergoeding van gerechtelijke kosten, zoals hij in eerste aanleg heeft aangevoerd. Wat daarvan zij, het hof zal bij eindarrest een beslissing over de proceskosten nemen.
4.3.
Met de eerste drie grieven komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat er geen sprake is van schuld- of contractsovername door de B.V. zodat [appellant] niet bevrijd is van zijn verbintenissen uit de geldleningsovereenkomsten met Inbev.
In het navolgende zal het hof deze grieven gezamenlijk behandelen.
4.4.1
Voor zover de grieven betrekking hebben op een gestelde contractsovername falen zij. Voor contractsovername is ingevolge art. 6:159 lid 1 BW vereist dat tussen [appellant] en de B.V. daarvan een akte is opgemaakt. Het staat vast dat er tussen [appellant] en de B.V. hierover geen enkele akte is opgemaakt. Tijdens het pleidooi in hoger beroep hebben [appellant] en zijn raadsman dit nogmaals bevestigd.
4.4.2
Voor zover [appellant] thans betoogt dat de schriftelijke overeenkomst van 1 maart 2010 (akte [appellant] 17 april 2013 prod 13; zie ook r.o. 4.1. hiervoor) als zodanige akte tussen [appellant] en B.V. kan gelden, faalt ook dat betoog. In die overeenkomst werd geregeld dat de op 30 oktober 2007 door de V.O.F. en haar vennoten met Inbev gesloten huurovereenkomst op naam van de B.V. werd gesteld. De B.V. nam daarbij integraal alle bedingen van die huurovereenkomst over. Deze overeenkomst kan om meerdere redenen niet gelden als contractsovername van de geldleningen tussen [appellant] en B.V.:
- in de overeenkomst van 1 maart 2010 wordt niet expliciet melding gemaakt van die geldleningen;
- weliswaar neemt de B.V. alle bedingen van de huurovereenkomst over, maar in die huurovereenkomst wordt evenmin melding gemaakt van de geldleningen;
- de geldleningen dateren van 16 december 2008/4 februari 2009, derhalve ruim na het sluiten van de huurovereenkomst op 30 oktober 2007;
- de overeenkomsten van geldleningen zijn gesloten tussen Inbev en [appellant] , terwijl de overeenkomst van 1 maart 2010 uitsluitend betrekking heeft op wijziging van de tenaamstelling van de huurovereenkomst tussen Inbev en de V.O.F.
4.5.
Bij de beoordeling van de grieven voor wat betreft de gestelde schuldovername stelt het hof voorop dat [appellant] ten opzichte van Inbev pas van zijn verplichtingen uit de geldleningen is bevrijd indien de B.V. a) de schuld van [appellant] uit deze geldleningen b) ingevolge overeenkomst van hem heeft overgenomen en c) [appellant] en B.V. daarvan kennis hebben gegeven aan Inbev, d) die toestemming moet hebben gegeven voor deze schuldovername.
4.6.1
Voor wat betreft geldlening I is niet aan deze vereisten voldaan. Allereerst is er geen sprake van een schuld, maar van een rechtsverhouding van wederzijdse rechten en plichten. [appellant] heeft op zich genomen het bedrag van € 21.663,= aan Inbev te betalen, maar de jaarlijkse aflossing daarvoor werd op € 0 gesteld. Dat hing samen met de bepaling aan het begin van de overeenkomst: ‘
De opgebouwde bonus zal jaarlijks aangewend worden om af te lossen op de overgenomen lening van de voorgaande exploitant’.Partijen hebben daarvoor een heel systeem van kortingen en bonussen afgesproken dat samenhing met de afname door [appellant] van Inbev van soorten en hoeveelheden drank. De enkele verplichting tot terugbetaling van het verschuldigde kan dan ook niet uit het samenstelsel van wederzijdse rechten en verplichtingen ‘getild’ worden en door middel van schuldovername worden overgedragen aan een derde.
4.6.2
Voorts heeft [appellant] evenmin voldoende onderbouwd dat hij met de B.V. is overeengekomen dat de B.V. de schuld uit geldlening I zou overnemen. Hij beroept zich op een mail waarin [aandeelhouder van SAM BV] schrijft dat alle overeenkomsten op naam van de B.V. moeten worden overgeschreven, maar daaruit volgt niet ondubbelzinnig dat dat ook voor alle schulden moet gelden. Daarbij geldt dat, zoals Inbev tijdens het pleidooi in hoger beroep onweersproken heeft gesteld, de offerteovereenkomst van 4 februari 2009 nimmer op naam van de B.V. is gesteld.
4.6.3
[appellant] heeft niet gesteld dat hijzelf Inbev in kennis heeft gesteld van de gestelde schuldovername van geldlening I. Uit het voorgaande volgt dat [appellant] evenmin voldoende concreet heeft gesteld hoe en wanneer de B.V., al dan niet mede namens [appellant] , en al dan niet ondubbelzinnig, Inbev van de gestelde schuldovername in kennis heeft gesteld.
4.6.4
Ten slotte staat vast dat Inbev nimmer uitdrukkelijk met schuldovername van geldlening I heeft ingestemd. Weliswaar heeft [aandeelhouder van SAM BV] aan [medewerker van Inbev 1] van Inbev op 14 januari 2010 gemaild: ‘
Verder heb ik verzocht om alle overeenkomsten miv van 1-1-2010 over te zetten naar D’n Heilige Antonius BV’, maar [medewerker van Inbev 1] heeft daarop op 21 januari 2010 per mail geantwoord: ‘
Het overzetten van de overeenkomsten kan dan ook pas plaatsvinden zodra e.e.a. inzichtelijk is en er geen enkele achterstand meer is (…)’. Ook in de overeenkomst van 1 maart 2010 tot wijziging van de tenaamstelling van de huurovereenkomst van de V.O.F. naar de B.V. heeft Inbev ter zake niets verklaard.
Evenmin ligt deze instemming in een of meer gedragingen van Inbev besloten. Weliswaar heeft Inbev ook na 2009 de kortingen en bonussen berekend zoals met [appellant] op 4 februari 2009 is overeengekomen, maar zij heeft onweersproken verklaard dat zij de leveranties is blijven registreren op naam van de V.O.F. en dat zij in 2010 en 2011 de kortingen en bonussen heeft verrekend met het door [appellant] aan haar verschuldigde uit de geldlening I.
4.6.5
[appellant] heeft aangeboden als getuigen [aandeelhouder van SAM BV] en [medewerker van Inbev 1] te doen horen die uitsluitsel kunnen geven over de wetenschap dat er sprake is van schuldoverneming door de B.V.
Het hof verwerpt dit aanbod omdat [appellant] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan (r.o. 4.6.2/4.6.4) en het aanbod overigens niet relevant is (r.o. 4.6.1).
4.7.1
Voor wat betreft geldlening II overweegt het hof als volgt.
Het verschuldigde uit deze lening diende in maandelijkse termijnen van € 153,= elk te worden terugbetaald. Gesteld noch gebleken is dat deze lening tevens verband hield met het samenstelsel van kortingen en bonussen, terwijl evenmin geregeld is dat verdiende kortingen en bonussen in mindering op deze lening zouden worden afgeboekt. Het verschuldigde uit geldlening II leent zich daarmee in beginsel wel voor schuldovername in de zin van art. 6:155 BW.
4.7.2
Het hof overweegt dat [appellant] onvoldoende concrete informatie heeft verstrekt over welke afspraken hij en [aandeelhouder van SAM BV] precies hebben gemaakt bij de oprichting van de B.V. die het café zou gaan exploiteren. Of hierbij tevens een schuldovername in de zin van art. 6:155 BW van de geldleningen is overeengekomen kan op basis daarvan niet vastgesteld worden.
Voor wat betreft de stelling van [appellant] dat de B.V. de terugbetalingsverplichting voor deze lening heeft overgenomen beroept hij zich verder in het bijzonder op e-mails van [aandeelhouder van SAM BV] (prod. 7 bij cva). In geen van die e-mails staat echter vermeld dat de B.V. ingevolge overeenkomst de schuld van [appellant] heeft overgenomen. Evenmin staat daarin vermeld dat het de bedoeling is dat [appellant] daarmee van zijn terugbetalingsverplichting aan Inbev wenst te zijn bevrijd.
In zijn mail van 6 november 2009 aan [appellant] schrijft [aandeelhouder van SAM BV] dat hij bedragen aan Inbev zal betalen, waaronder blijkens de bijgevoegde specificatie ook enkele maandtermijnen voor geldlening I begrepen zijn. Een dergelijke mededeling kan een aankondiging van een betaling door een derde zijn. Het kan ook een onderdeel zijn van een samenstel van afspraken tussen [appellant] en [aandeelhouder van SAM BV] . De tekst biedt in ieder geval geen aanknopingspunt voor een overeenkomst tot schuldovername met bevrijdende werking voor [appellant] ten aanzien van Inbev. Hieruit volgt dus nog niet ondubbelzinnig een schuldovername van beide leningen .
In de mail van [aandeelhouder van SAM BV] van 6 januari 2010 aan [medewerker van Inbev 1] van Inbev legt [aandeelhouder van SAM BV] een aantal afspraken vast. Hij maakt daarbij geen melding van de beide geldleningen. Aldus heeft [appellant] de gestelde schuldovername evenmin voldoende onderbouwd.
Maar zelfs als het hof er veronderstellenderwijs vanuit zou gaan dat [appellant] en de B.V. wel een overeenkomst tot schuldovername van geldlening II zouden hebben gesloten, dan nog kan dat [appellant] niet baten gelet op het navolgende.
4.7.3
[appellant] heeft niet concreet, met feiten en omstandigheden onderbouwd, gesteld op welke wijze Inbev door hem en de B.V. op de hoogte is gesteld van de overeenkomst tot schuldovername.
4.7.4
Evenmin is voldoende onderbouwd gesteld of gebleken van door Inbev voor een schuldovername verleende toestemming.
[appellant] beroept zich wel op de mail van [medewerker van Inbev 2] van Inbev van 8 april 2010 aan [aandeelhouder van SAM BV] (prod. 7b bij cva), waarin [medewerker van Inbev 2] onder meer schrijft: ‘
De acceptgirokaarten van maandelijks € 153,- daarentegen moeten wel worden voldaan. Dit is de aflossing voor uw huurwaarborg en deze is omgezet in leningtermijnen om deze niet in eenmaal te voldoen’, maar niet blijkt in antwoord op welke vraag of stelling [medewerker van Inbev 2] zijn antwoord heeft geformuleerd. Op zich is de mededeling, dat de acceptgirokaarten ter aflossing op lening II betaald moet worden, natuurlijk juist, maar in de mail staat niet dat die betalingsverplichting ingevolge overeenkomst op de B.V. rustte. Gelet op de overeenkomst, waarvan Inbev thans nakoming vordert, mag aangenomen worden dat de acceptgirokaarten op naam van [appellant] waren gesteld. [appellant] heeft niet gesteld dat de acceptgirokaarten een andere tenaamstelling hadden en hij heeft ook geen (kopieën van) acceptgirokaarten of betalingsbewijzen in het geding gebracht. Verder zou het [aandeelhouder van SAM BV] of enige vennootschap natuurlijk vrijstaan de schuld van [appellant] te betalen, maar daaruit volgt nog niet dat [appellant] van zijn verplichting jegens Inbev om het openstaande saldo te voldoen is bevrijd. Ook de huurovername overeenkomst kan niet als een overeenstemming, kennisgeving of blijk van toestemming gelden. Het hof verwijst naar r.o. 4.4.2 hiervoor.
4.7.5
[appellant] heeft zich in de toelichting op grief 3 nog op het Haviltexcriterium beroepen. Gelet op de onder f (mvg p. 6) geciteerde passage heeft [appellant] hierbij kennelijk het oog op het vierde vereiste, de toestemming door de schuldeiser. Het hof verwerpt deze stelling. Bij het voorgaande heeft het hof alle relevante stellingen van [appellant] betrokken die hij ter ondersteuning van zijn standpunten heeft aangevoerd. Bovendien mist deze stelling van [appellant] feitelijke grondslag nu hij de geciteerde passage ten onrechte aan [medewerker van Inbev 1] van Inbev toedicht. De passage is namelijk afkomstig uit een mail van [aandeelhouder van SAM BV] .
4.7.6
[appellant] heeft aangeboden als getuigen [aandeelhouder van SAM BV] en [medewerker van Inbev 1] te doen horen die uitsluitsel kunnen geven over de wetenschap dat er sprake is van schuldoverneming door de B.V.
Het hof verwerpt dit aanbod omdat [appellant] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan (r.o. 4.7.2/4.7.4).
4.7.7
De eerste drie grieven falen hiermee integraal.
4.8.1
Met de vierde grief komt [appellant] op tegen de verwerping door de rechtbank van zijn verweer waarbij hij zich op dwaling beriep. De dwaling bestond volgens [appellant] daaruit dat de lening niet overging op de B.V. maar bij [appellant] in privé bleef liggen. [medewerker van Inbev 3] van Inbev zou hem hebben meegedeeld dat het
’een administratief verhaal is, en daar zul je nooit wat van merken’.
In de toelichting op deze grief stelt [appellant] dat als hij ‘
had geweten dat de gewoonte van Inbev om deze lening door te zetten naar de volgende uitbater (het administratieve verhaal) bij hem zou stoppen, zodat het geen administratief maar riskant verhaal is, zou hij deze overeenkomst niet hebben gesloten’.
4.8.2
Het hof overweegt dat de vierde grief, gelet op de daarop gegeven toelichting, alleen betrekking heeft op geldlening I, waarbij [appellant] een schuld van de vorige uitbater overnam. De grief faalt. Indien het hof veronderstellenderwijs ervan uitgaat dat [medewerker van Inbev 3] de door [appellant] gestelde mededeling heeft gedaan, dan moet die mededeling in samenhang met de tekst van de tussen partijen gesloten overeenkomst worden gezien. Uit die overeenkomst volgt dat de lening in zoverre inderdaad administratief was omdat de jaarlijkse aflossingstermijnen uit de verdiende bonussen voldaan zouden worden. In de overeenkomst staat nergens dat [appellant] van zijn verplichting bevrijd zou worden indien hij de exploitatie aan een ander zou overdoen. Evenmin staat een verplichting opgenomen voor Inbev om bij einde van de exploitatie door [appellant] te bewerkstelligen dat een ander de lening overnam en [appellant] van zijn nog resterende verplichtingen bevrijd zou worden. De door [medewerker van Inbev 3] geuite opmerking kan ook niet in die zin worden opgevat. [appellant] heeft ook niet gesteld dat onderwerp van bespreking tussen partijen is geweest de vraag wat er zou gebeuren indien [appellant] korter dan vijf jaar het café zou exploiteren. De verwachting, die [appellant] op dit vlak koesterde, is niet uitgekomen omdat Inbev, zoals zij stelt in verband met Europese ontwikkelingen, in 2008 haar beleid heeft gewijzigd door geen (her)financieringen meer aan te gaan.
4.8.3
Daarnaast geldt dat beide partijen stellen dat de bonussen/kortingen ingevolge de offerteovereenkomst over 2010 en 2011 op de schuld van [appellant] uit geldlening I zijn afgeboekt. Voor zover de bonussen/kortingen ingevolge de offerteovereenkomst over 2012 en 2013 niet reeds aan [appellant] /de V.O.F. ten goede zijn gekomen, heeft Inbev toegezegd die in mindering op het door [appellant] verschuldigde te brengen. In zoverre heeft [appellant] dus geen belang bij zijn grief.
Gelet op beide voorgaande overwegingen is het aanbod van [appellant] om [medewerker van Inbev 3] als getuige te horen niet relevant.
4.9.1
Met grief 5 stelt [appellant] aan de orde dat de lening huurwaarborgsom (geldlening II) is volgestort en dat deze lening bij contractovername van de huurovereenkomst naar de B.V. is overgegaan. De rechtbank heeft hiermee geen rekening gehouden. Haar overwegingen zijn onbegrijpelijk, aldus [appellant] .
4.9.2
Het hof overweegt in de eerste plaats dat de, verder niet onderbouwde, stelling van [appellant] dat de lening II is volgestort in strijd is met de vaststaande feiten zoals die ook in eerste aanleg ter comparitie zijn besproken en zoals de rechtbank in r.o. 3.17 van haar tussenvonnis van 13 maart 2013 heeft vastgesteld. [appellant] heeft tegen deze vaststelling geen, voldoende kenbare, grief gericht.
De grief faalt ook overigens omdat er geen sprake is van contracts- of schuldovername. Het hof verwijst naar r.o. 4.6.1 tot en met 4.7.7 hiervoor.
4.10.1
[appellant] klaagt in zijn zesde grief dat de rechtbank ten onrechte de omstandigheid dat de bonussen en kortingen als geregeld in de offerteovereenkomst sinds begin 2010 toevallen aan de B.V. en de leningen in die offerteovereenkomst ten laste komen van [appellant] privé onvoldoende heeft bevonden om de vordering van Inbev naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten.
4.10.2
De grief faalt om twee redenen. [appellant] erkent de verplichtingen uit de geldleningen, in het bijzonder geldlening I, te zijn aangegaan. Hij had daarbij de verwachting dat hij door het halen van omzetten de lening kon aflossen, dan wel bij het staken van de exploitatie de geldlening kon overdragen aan de volgende uitbater. Deze toekomstverwachtingen zijn niet uitgekomen. [appellant] had het deels zelf in de hand om bij het overdragen van de exploitatie aan de B.V., waarvan hij zelf aandeelhouder was, de eventuele overname van de verplichtingen goed te regelen. Uit voorgaande overwegingen volgt reeds dat hij daarin niet is geslaagd. Dit levert niet een, aan Inbev tegen te werpen, onaanvaardbare onredelijkheid en/of onbillijkheid op om [appellant] niet aan zijn verplichtingen te houden.
4.10.3.
Daarnaast mist de grief feitelijke grondslag. Het staat tussen partijen vast dat de kortingen/bonussen over 2010 en 2011 op de schuld van [appellant] zijn afgeboekt.
Tijdens het pleidooi in hoger beroep deelde Inbev mee dat tijdens de gehele looptijd van de offerteovereenkomst (tot 4 februari 2014) de leveranties op naam van de V.O.F. zijn geregistreerd. De mededelingen van [appellant] ter zitting in hoger beroep dat hij voorafgaande aan de oprichting van de B.V. het café als eenmanszaak heeft gedreven en dat de V.O.F. niet meer bestond, kwamen voor Inbev als een verrassing. Het hof stelt vast dat deze mededelingen van [appellant] ook in strijd zijn met meerdere stellingen in zijn eerdere processtukken. In ieder geval heeft Inbev, zoals reeds vermeld, de bonussen over 2010 en 2011 ten gunste van [appellant] op de schuld afgeboekt. Inbev voert aan dat dit ook in deze zin is besproken tijdens de in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen. [appellant] heeft dit niet betwist.
Na telefonische navraag door Inbev tijdens een schorsing van de zitting deelde Inbev mee dat de bonussen over 2012 en 2013 niet verrekend zijn met de geldleningen, maar zijn uitbetaald aan de V.O.F.
4.11.
In de zevende grief klaagt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte geen misbruik van recht heeft aangenomen.
Mede gelet op alle voorgaande overwegingen en de deels onbegrijpelijke toelichting op de grief is het hof van oordeel dat deze grief geen zelfstandige betekenis heeft.
4.12.
Nu alle grieven falen zullen de bestreden vonnissen worden bekrachtigd. [appellant] zal als de volledig in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in hoger beroep worden veroordeeld. Gelet hierop komt het hof niet toe aan de vordering van [appellant] tot veroordeling van Inbev in de werkelijke kosten van de procedure.
Op vordering van Inbev wordt de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De uitspraak

Het hof:
5.1.
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn subsidiaire vordering voor zover hij daar vordert de offerteovereenkomst van 4 februari 2009 op grond van dwaling te vernietigen, alsmede Inbev te veroordelen tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 3.650,= aan buitengerechtelijke kosten;
5.2.
bekrachtigt de bestreden vonnissen;
5.3.
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van Inbev tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 1.862,= aan verschotten en € 3.474,= aan salaris advocaat en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, J.R. Sijmonsma en J.M.H. Evers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 maart 2014.