Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 247811/HAZA 12-505)
2.Het geding in hoger beroep
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
“We understand that timing is of the essence so the earlier we could start detailed engineering and gathering of the equipment, the sooner the leg sections and derrick top will be removed.”Op 20 september 2011 heeft FG een offerte uitgebracht aan GSP, waarop partijen een mondeling akkoord hebben bereikt.
“met een maximum van € 2 miljoen,beschikken over 60% van het totaalbedrag van de voor bevoorschotting in aanmerking komende aan de bank verpande vorderingen niet ouder dan 100 dagen na factuurdatum.”
primairten grondslag dat [geïntimeerde] als directeur van FG op het moment dat de overeenkomst met GSP werd gesloten, althans
subsidiairop het moment dat de (voorschot)facturen aan GSP werden gezonden, de financieel zwakke positie van FG kende, althans behoorde te kennen en behoorde te weten dat de blokkering van de kredietovereenkomst tussen FG en de Rabo door de Rabo aanstaande was. Ondanks die wetenschap heeft [geïntimeerde] die overeenkomst gesloten en die voorschotfacturen verzonden, terwijl [geïntimeerde] behoorde te weten dat FG de overeengekomen werkzaamheden niet zou verrichten en (naar het hof begrijpt:) geen verhaal zou bieden voor de door GSP dientengevolge te lijden schade.
primairegrondslag van de vordering is dat een bestuurder van een vennootschap die namens de rechtspersoon een verplichting aangaat waarvan hij weet of behoort te begrijpen dat de vennootschap deze niet zal (kunnen) nakomen alsmede dat de vennootschap geen verhaal zal bieden voor de daardoor aan de wederpartij veroorzaakte schade, onrechtmatig handelt en daarom persoonlijk jegens de wederpartij aansprakelijk is voor die schade.
“de blokkering van de kredietovereenkomst zijdens de Rabobank aanstaande was”, zoals GSP bij inleidende dagvaarding sub 17 stelt, is niet juist. De Rabo heeft slechts de kredietruimte van FG ingeperkt en wel (pas) in november 2011. Bovendien heeft GSP niet voldoende gemotiveerd betwist dat de Rabo nimmer vóór het faillissement van FG de kredietovereenkomst heeft opgezegd en dat FG tot haar faillissement van haar rekening bij de Rabo gebruik heeft gemaakt.
Voor zover dit oordeel al onjuist zou zijn kan zulks naar het oordeel van het hof, gelet op de hiervoor in 4.5.3. genoemde omstandigheden, niet leiden tot de conclusie dat [geïntimeerde] op dat moment onrechtmatig handelde door desondanks de overeenkomst met GSP te sluiten. Hierbij betrekt het hof mede dat in beginsel minder snel van bestuurdersaansprakelijkheid sprake is wanneer het handelen van de bestuurder, zoals in dit geval, bestaat in het sluiten van een overeenkomst waarbij de rechtspersoon zich verbindt tot het verrichten van werkzaamheden die tot haar normale bedrijfsuitoefening behoren. Tegen het in essentie gelijkluidende oordeel van de rechtbank op dit punt heeft GSP ook niet gegriefd.
subsidiairegrondslag van de vordering, inhoudende dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door op 24 september en 10 oktober 2011 facturen aan GSP te sturen, omdat [geïntimeerde] toen wist c.q. moest weten dat FG, kort gezegd, niet (verder) haar verplichtingen jegens GSP uit de gesloten overeenkomst zou kunnen nakomen, overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat GSP onvoldoende duidelijk heeft gesteld dat het in dit geval gaat om voorschotfacturen. Dit oordeel wordt allereerst gegrond op het feit dat GSP niet heeft betwist dat FG reeds vóór het ondertekenen van de overeenkomst door partijen op 24 september 2011 werkzaamheden heeft verricht waarmee kosten gepaard gingen (hetgeen volgens [geïntimeerde] nodig was in verband met het tempo waarin GSP wenste dat FG werkte) en dat partijen in verband daarmee zijn overeengekomen dat 35% van de totaalprijs na het tekenen van de overeenkomst door GSP zou worden voldaan. Het hof gaat er daarom van uit dat de factuur van 24 september 2011 een factuur voor reeds verrichte werkzaamheden betreft.
“after completions of removal of derrick/legs”.[geïntimeerde] heeft onweersproken gesteld dat FG op 4 oktober 2011 reeds “
de top van de boortoren” had verwijderd (conclusie van antwoord sub 20). Aldus was naar het oordeel van het hof fase 2 (“
Part2”) van de overeengekomen werkzaamheden door FG uitgevoerd en betrof ook deze factuur een betalingsverzoek voor reeds verrichte werkzaamheden. Het hof verwijst naar de weergave van de overeenkomst onder 4.1.b. hiervoor. Dit geldt temeer nu uit de overeenkomst volgt, en GSP niet heeft weersproken, dat GSP wenste dat FG de overeengekomen werkzaamheden zo spoedig mogelijk verrichtte. Voor zover dit al anders zou zijn had het op de weg van GSP gelegen haar standpunt dat sprake was van een voorschotfactuur nader te onderbouwen door concreet te stellen welke overeengekomen werkzaamheden FG al dan niet reeds had verricht. Dit heeft GSP evenwel nagelaten. Bovendien heeft GSP niet gemotiveerd weersproken dat de reeds door FG verrichte werkzaamheden (zoals [geïntimeerde] ter comparitie in eerste aanleg verklaarde) een hogere waarde vertegenwoordigden dan het door [geïntimeerde] in de e-mail van 16 maart 2012 (productie 10 bij inleidende dagvaarding) genoemde bedrag van € 185.000,--.