ECLI:NL:GHSHE:2014:797

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
13-00784
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen en bijtelling auto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heer [belanghebbende] tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 16 december 2010, waarin een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen is opgelegd. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 1 januari 2009 tot en met 12 mei 2009, waarin belanghebbende een auto van zijn werkgever ter beschikking had. In het eerste deel van het jaar heeft hij een Seat Altea gehad, die hij niet voor privédoeleinden heeft gebruikt, en in het tweede deel van het jaar kreeg hij een BMW, die hij wel voor privédoeleinden ging gebruiken. De Inspecteur heeft de bijtelling voor beide auto’s opgelegd, wat door belanghebbende werd betwist.

De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep heeft ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. Dit hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de naheffingsaanslag opgeheven. De Staatssecretaris van Financiën heeft echter cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, die de zaak heeft verwezen naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch voor verdere behandeling.

Tijdens de zitting op 7 februari 2014 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende stelde dat hij over de periode van 1 januari 2009 tot en met 12 mei 2009 geen voordeel heeft genoten, omdat hij de Seat Altea niet voor privédoeleinden heeft gebruikt. Het Hof oordeelde dat de bijtelling over beide auto’s terecht was opgelegd, omdat de kilometergrens van 500 kilometer op jaarbasis geldt, ongeacht het aantal auto’s dat ter beschikking is gesteld. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De beslissing van het Hof houdt in dat belanghebbende de naheffingsaanslag moet betalen en dat er geen redenen zijn om het griffierecht te vergoeden. De uitspraak is op 21 maart 2014 gedaan en kan binnen zes weken na de verzenddatum worden aangevochten bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00784
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende],wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 16 december 2010, nummer AWB 09/4366, in het geding tussen
belanghebbende
en
de Inspecteur van de Belastingdienst/Oost/Landelijk Coördinatiepunt Privégebruik Auto,hierna: de Inspecteur
betreffende na te noemen naheffingsaanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 12 mei 2009 een
naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna LB/PVV) opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2.
De Rechtbank heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. Het Gerechtshof te Arnhem heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur alsmede de naheffingsaanslag vernietigd.
1.3.
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 14 juni 2013, nr. 12/02697 (hierna: het arrest) het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest. Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het arrest geen schriftelijke conclusie ingediend. De Inspecteur heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, bij op 3 oktober 2013 ter griffie van het Hof ontvangen brief op het arrest gereageerd door te verwijzen naar zijn bij het Gerechtshof te Arnhem ingediende verweerschrift.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 7 februari 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [inspecteur 1] en [inspecteur 2].
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Op 27 oktober 2006 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht om afgifte van een “Verklaring geen privé-gebruik auto” (hierna: de Verklaring). De Verklaring is op 31 oktober 2006 aan belanghebbende verstrekt. In de Verklaring staat onder andere vermeld:
“(…)
Als blijkt dat u op kalenderjaarbasis niet meer dan 500 kilometer privé rijdt, wordt het voordeel gesteld op nihil. U heeft aangegeven dat u op kalenderjaarbasis niet meer dan 500 kilometer privé rijdt.
(…)
De verklaring blijft geldig als de ter beschikking gestelde auto wordt vervangen of als u bij een andere werkgever gaat werken.
(…)
Wijziging van de feiten en omstandigheden doorgeven
Ik heb deze verklaring afgegeven op basis van de feiten en omstandigheden die in uw aanvraag zijn vermeld. Als deze feiten en omstandigheden wijzigen, moet u dat zo spoedig mogelijk schriftelijk melden aan de Belastingdienst, bijvoorbeeld als u de ter beschikking gestelde auto voor meer dan 500 kilometer in het kalenderjaar voor privé gaat gebruiken. Voor de melding kunt u gebruik maken van het Mutatieformulier verklaring geen PrivéGebruik Auto. (…)
Als u op het mutatieformulier aangeeft dat u in een kalenderjaar meer dan 500 kilometer privé gaat rijden dan wordt de Verklaring (…) ingetrokken.
(…)
Als de verklaring met terugwerkende kracht wordt ingetrokken dan legt de Belastingdienst u een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet op over de verstreken tijdvakken. (…)”
2.2.
Belanghebbende heeft van 1 januari 2009 tot en met 12 mei 2009 van zijn werkgever een Seat Altea ter beschikking gehad met een cataloguswaarde van € 29.345; deze auto stond hem ook in 2008 ter beschikking. Op 8 december 2008 is de Seat Altea blijkens belanghebbendes rittenadministratie, die tot de stukken van het geding behoort,
“geslipt, in de sloot beland in [woonplaats], vervangende auto meekregen”
en op 5 januari 2009 bij een schadeherstelbedrijf in [A] opgehaald.
2.3.
Belanghebbende heeft over de periode 5 januari 2009 tot en met 12 mei 2009 een sluitende kilometeradministratie bijgehouden, blijkens welke administratie hij met de Seat Altea 149 privé kilometers heeft gereden.
2.4.
In de periode 13 mei 2009 tot 10 juli 2009 heeft belanghebbende geen auto ter beschikking gehad van zijn werkgever.
2.5.
Met ingang van 10 juli 2009 kreeg belanghebbende een BMW ter beschikking van zijn werkgever, met een cataloguswaarde van € 26.200. Op 17 juli 2009 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht de Verklaring met ingang van 10 juli 2009 in te trekken, omdat hij voornemens was de BMW wel voor privédoeleinden te gebruiken.
2.6.
Met dagtekening 8 oktober 2009 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 12 mei 2009 van
€ 1.127. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag met dagtekening 6 oktober 2009, bij de Inspecteur ingekomen op 9 oktober 2009, gemotiveerd bezwaar ingediend. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
2.7.
Nadat de Rechtbank het tegen de uitspraak op bezwaar gerichte beroep ongegrond heeft verklaard, heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. Dat Gerechtshof heeft belanghebbendes hoger beroep gegrond verklaard overwegende, dat het niet heeft kunnen vaststellen dat de Inspecteur bevoegd was tot vaststelling van de naheffingsaanslag, en heeft de naheffingsaanslag daarom vernietigd.
2.8.
De Hoge Raad heeft bij het arrest het beroep van de Staatssecretaris gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem vernietigd en het geding verwezen naar dit Hof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord.
De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de Inspecteur, en naar het Hof begrijpt, primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag, subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag voor de periode 1 januari 2009 tot 5 januari 2009.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt, dat hij over de periode 1 januari 2009 tot en met 12 mei 2009 geen voordeel heeft genoten, omdat hij de Seat Altea gedurende die periode niet voor privédoeleinden heeft gebruikt.
4.2.
Volgens artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964, tekst 2009, waarnaar ook de Rechtbank in haar uitspraak verwijst, moet voor de heffing van de loonbelasting de 500-kilometergrens op kalenderjaarbasis worden berekend. De Hoge Raad heeft in het arrest van 17 december 1997, nr. 33 005, gepubliceerd onder meer op www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:HR:1997:AA3332, beslist dat als aan een belastingplichtige gedurende een kalenderjaar meer dan één auto ter beschikking is gesteld, de kilometergrens niettemin op jaarbasis geldt, dus niet per auto. Als een belastingplichtige dus, zoals het geval is bij belanghebbende in het onderhavige jaar, met de ene auto minder dan 500 kilometer rijdt (in belanghebbendes geval 149 kilometer met de Seat Altea) en met de andere auto (BMW) meer dan 500 kilometer, moet de bijtelling ook voor de eerstbedoelde auto plaatsvinden. Dit heeft te gelden, zelfs als vast zou staan, dat - anders dan het geval is bij belanghebbende - met de eerstbedoelde auto in het geheel geen privékilometers zijn gereden. Een andere uitkomst zou overigens onrechtvaardig zijn jegens degene, die met één auto bijvoorbeeld het eerste deel van het jaar geen privé kilometers heeft gereden en in het tweede deel van het jaar met dezelfde auto meer dan 500 kilometer. Ook voor deze belastingplichtige geldt immers dat de bijtelling over het gehele jaar wordt berekend.
4.3.
De Rechtbank heeft derhalve juist geoordeeld dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
4.4.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de Inspecteur hem nooit gewezen heeft op de nadelige gevolgen van het halverwege het jaar wijzigen van het gebruik van de auto. De grief faalt gelet op hetgeen was vermeld in de Verklaring (zie hierboven onder 2.1):
“(…) Als deze feiten en omstandigheden wijzigen, moet u dat zo spoedig mogelijk schriftelijk melden aan de Belastingdienst, bijvoorbeeld als u de ter beschikking gestelde auto voor meer dan 500 kilometer in het kalenderjaar voor privé gaat gebruiken.
(…)
Als u op het mutatieformulier aangeeft dat u in een kalenderjaar meer dan 500 kilometer privé gaat rijden dan wordt de Verklaring (…) ingetrokken.
(…)
Als de verklaring met terugwerkende kracht wordt ingetrokken dan legt de Belastingdienst u een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet op over de verstreken tijdvakken. (…)”
Voorts heeft belanghebbende desgevraagd ter zitting van het Hof bevestigd, dat hij de vraag vooraf niet aan de Inspecteur heeft voorgelegd. Van schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur is derhalve geen sprake.
4.5.
Voor zover belanghebbende klaagt over het feit dat de naheffingsaanslag niet gemotiveerd was en geen berekening bevatte van het nageheven bedrag, kan die grief hem niet baten. Uit het uitvoerig gemotiveerde bezwaarschrift van belanghebbende blijkt, dat het belanghebbende voldoende duidelijk was, waarom de naheffingsaanslag was opgelegd. Niet gebleken is dat belanghebbende door de gang van zaken is benadeeld. Het enkele feit dat de naheffingsaanslag geen exacte berekening van het na te heffen bedrag bevat, kan niet tot vernietiging van de naheffingsaanslag leiden (vgl. artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht).
4.6. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof voorts gesteld dat de Inspecteur ten onrechte heeft nageheven over de eerste 4 dagen van het jaar 2009, aangezien de Seat Altea pas op 5 januari 2009 is opgehaald bij het schadeherstelbedrijf in [A], waar de auto ter reparatie was naar aanleiding van het ongeluk in december 2008. De Inspecteur heeft daarentegen gemotiveerd gesteld dat gedurende de reparatie van de Seat Altea aan belanghebbende een vervangende auto ter beschikking is gesteld, zodat de bijtelling terecht ook gedurende de eerste 4 dagen van het onderhavige jaar in aanmerking is genomen. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof weliswaar betwist dat aan hem gedurende die dagen een vervangende auto ter beschikking is gesteld, doch het Hof acht die verklaring ongeloofwaardig, gelet op hetgeen belanghebbende in zijn rittenadministratie heeft vermeld (zie onder 2.2).
4.7.
Gelet op het hiervoor overwogene en het feit, dat belanghebbende de berekening van de naheffingsaanslag, welke ter zitting van het Hof door de Inspecteur uitvoerig is toegelicht, overigens niet heeft bestreden, is het hoger beroep ongegrond.
Slotsom
4.8. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.9.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.10.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 21 maart 2014 door J. Swinkels, voorzitter, P. Fortuin en H.J. Cosijn, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.