ECLI:NL:GHSHE:2014:784

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
Wr 209-01-2014
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot vermeende vervalsing van handtekening

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 maart 2014 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van de verzoeker, die zich in een artikel 12 Sv-procedure bevond. De verzoeker, die in deze procedure werd bijgestaan door zijn advocaat-generaal mr. R.L.H. van Tooren, verzocht om wraking van de raadsheren A.M.G. Smit, E.F.G.M. Gelderman en F.L. Muskens. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 7 februari 2014, tijdens de behandeling van de beklagzaak van de verzoeker. De verzoeker stelde dat de oudste raadsheer, mr. E.F.G.M. Gelderman, hem had beschuldigd van het namaken van de handtekening van zijn dochter, en dat de andere raadsheren niet hadden ingegrepen. Dit leidde tot het verlies van vertrouwen van de verzoeker in de onpartijdigheid van de beklagkamer.

De wrakingskamer heeft het verzoek op 27 februari 2014 behandeld, waarbij de gewraakte raadsheren niet aanwezig waren. De advocaat-generaal concludeerde tot afwijzing van het verzoek. De wrakingskamer overwoog dat de verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van onpartijdigheid van de raadsheren. Het hof benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer oordeelde dat de kritische vragen die door de raadsheren aan de verzoeker waren gesteld, niet konden worden aangemerkt als een blijk van vooringenomenheid.

Uiteindelijk heeft het hof het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de hoofdzaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

Meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek
Registratienummer: 209-01-2014
Datum uitspraak: 13 maart 2014
BESLISSING
op het verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak met beklagnummer K 13/0522, van de klager:
[verzoeker],
wonende te ([postcode]) [woonplaats], aan de [adres],
hierna te noemen: “de verzoeker”,
strekkende tot wraking van mrs. A.M.G. Smit, E.F.G.M. Gelderman en F.L. Muskens, raadsheren in de afdeling strafrecht van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
1Het procesverloop
1.1
Het verzoek tot wraking is op 7 februari 2014 in raadkamer gedaan, toen de beklagzaak van de verzoeker - een zogenaamde artikel 12 Sv-procedure - door de beklagkamer van dit hof werd behandeld.
1.2
Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek bij brief van 18 februari 2014 aan de wrakingskamer nader toegelicht. Bij brief met dezelfde datum aan de griffier van de beklagkamer heeft verzoeker opmerkingen gemaakt over het proces-verbaal van de beklagzitting.
1.3
Niet gebleken is dat de raadsheren tot wie het wrakingsverzoek is gericht, in de wraking hebben berust.
1.4
De wrakingskamer heeft het verzoek op 27 februari 2014 in raadkamer behandeld, in aanwezigheid van de verzoeker en de advocaat-generaal, mr. R.L.H. van Tooren. De gewraakte raadsheren waren bij de behandeling niet aanwezig.
1.5
De advocaat-generaal heeft mondeling geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

2.Wettelijk kader

2.1
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan wraking van een rechter worden verzocht op grond van feiten en omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2
Bij de beoordeling van het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

3.Beoordeling van het wrakingsverzoek

3.1
De verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek aangevoerd dat de oudste raadsheer, mr. E.F.G.M. Gelderman, hem heeft beschuldigd van het namaken van de handtekening van zijn dochter en dat de andere twee raadsheren niet hebben ingegrepen. De verzoeker heeft er daarom geen vertrouwen meer in dat de beklagkamer nog onbevooroordeeld een oordeel kan vellen.
3.2
De wrakingskamer overweegt als volgt.
Het openbaar ministerie heeft reeds voorafgaande aan de behandeling van de beklagzaak in zijn ambtsbericht schriftelijk de ontvankelijkheid van de verzoeker aan de orde gesteld omdat de beklagzaak betrekking heeft op een personenauto die ten onrechte als gestolen zou zijn geregistreerd, terwijl niet verzoeker maar zijn dochter eigenaar is van de desbetreffende personenauto. De wrakingskamer acht het begrijpelijk dat, nu er gerede twijfel bestond ten aanzien van de vraag of de verzoeker wel als belanghebbende als bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering is aan te merken, door de beklagkamer op dit punt kritische vragen aan de verzoeker zijn gesteld.
In dit verband heeft de oudste raadsheer - blijkens het proces-verbaal van de beklagzitting - ook vraagtekens gezet bij de authenticiteit van de handtekening onder (een aantal) aan de beklagkamer toegezonden stukken en opgemerkt dat “thans niet met zekerheid is vast te stellen dat de handtekening waar klager op doelt en die hij het hof toont, ook daadwerkelijk de handtekening van zijn dochter is.” De wrakingskamer volgt niet het standpunt van verzoeker dat het proces-verbaal op dit punt onjuist is. Uitgangspunt dient immers te zijn dat het proces-verbaal van de zitting een correcte weergave bevat van hetgeen ter zitting is voorgevallen, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn dat dit anders is. Naar het oordeel van de wrakingskamer zijn dergelijke aanwijzingen er niet.
De wrakingskamer is van oordeel dat het op kritische wijze stellen van vragen als hiervoor bedoeld niet kan worden aangemerkt als een blijk van vooringenomenheid jegens de verzoeker. Bijkomende feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, zijn niet gebleken.
3.3
Dat betekent dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.
BESLISSING:
Het hof:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de verzoeker, de advocaat-generaal en de raadsheren mrs. A.M.G. Smit, E.F.G.M. Gelderman en F.L. Muskens.
Aldus gedaan in raadkamer door:
mr. N.J.M. van Etten, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. J. Swinkels, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2014.