ECLI:NL:GHSHE:2014:783

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
k 13/0399
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering inzake niet vervolgen van beklaagde wegens poging tot doodslag

Op 18 maart 2014 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een zaak waarin klager een klacht indiende op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager, bijgestaan door zijn advocaat, was het niet eens met de beslissing van de officier van justitie om beklaagde niet strafrechtelijk te vervolgen voor poging tot doodslag. Dit volgde op een incident op 13 april 2012, waarbij klager door beklaagde in zijn been werd geschoten tijdens een politieoptreden. Klager stelde dat hij onterecht was beschoten terwijl hij zich niet bedreigend gedroeg en dat de omstandigheden geen rechtvaardiging boden voor het gebruik van het vuurwapen door beklaagde.

De rijksrecherche had een onderzoek ingesteld naar het schietincident en concludeerde dat beklaagde onrechtmatig had gehandeld. Het hof behandelde het klaagschrift in raadkamer, waarbij zowel klager als beklaagde en hun advocaten aanwezig waren. De advocaat-generaal adviseerde het hof om het beklag af te wijzen, maar het hof kwam tot de conclusie dat de strafrechter zich moest uitspreken over de zaak. Het hof oordeelde dat beklaagde had geschoten zonder dat er een reëel gevaar voor hem of anderen aanwezig was, en dat het niet duidelijk was of hij onder de gegeven omstandigheden zijn vuurwapen had mogen gebruiken.

Uiteindelijk verklaarde het hof het beklag gegrond en beval het de vervolging van beklaagde ter zake van het feit waarop het beklag betrekking had. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee raadsheren, waarbij één raadsheer buiten staat was om de beschikking mede te ondertekenen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling strafrecht
Klachtnummer: K13/0399
Beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 maart 2014 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:

[klager]

[woonplaats]
hierna te noemen: klager,
bijgestaan door [advocaat]
over de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch tot het niet vervolgen van:

[beklaagde]

[woonplaats]
hierna te noemen: beklaagde,
bijgestaan door [advocaat],
wegens poging tot doodslag.
De feitelijke gang van zaken.
Naar aanleiding van een door beklaagde op 13 april 2012 toegepaste geweldsaanwending jegens klager heeft de rijksrecherche een onderzoek ingesteld.
Op 11 december 2012 is aan de advocaat van klager bericht dat beklaagde niet strafrechtelijk zal worden vervolgd, omdat bestuurlijke of semi-bestuurlijke maatregelen tegen de verdachte volgen en dat deze maatregelen uit overwegingen van billijkheid en/of doelmatigheid voorrang krijgen boven strafvervolging.
Hierop heeft klager bij schrijven van 6 augustus 2013 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 6 augustus 2013, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 17 oktober 2013 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 3 december 2013 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager en zijn advocaat. De advocaat-generaal heeft in raadkamer gepersisteerd bij het schriftelijk verslag.
Bij brief van 13 februari 2014 heeft de advocaat van beklaagde enkele producties ingezonden.
Op 18 februari 2013 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van beklaagde en zijn advocaat.
De advocaat-generaal heeft in raadkamer gepersisteerd bij het schriftelijk verslag.
De beoordeling.
Klager stelt dat hij op 13 april 2012 door beklaagde, [naam] in zijn been is geschoten en dat deze verbalisant moet worden vervolgd ter zake poging tot doodslag.
Hij stelt dat hij samen met een vriend een meisje in [plaats] heeft afgezet.
Voordat hij en zijn vriend [naam]terug zouden rijden naar [plaats]stond klager bij een poortje te plassen. Hij zag de politie van alle kanten aankomen. Hij hoorde een agent nog roepen: ‘Stop politie’. Van schrik wilde hij over een schutting heen klimmen. Hij hoorde de agent nog een keer roepen: ‘Stop politie’ en toen werd hij, terwijl hij half over de schutting hing, in zijn been geschoten.
Op 13 april 2012 werd een aantal verbalisanten, waaronder beklaagde, door de meldkamer naar een woning in [plaats] gezonden. Buren hadden de politie hebben gewaarschuwd dat er op dat moment een inbraak plaats zou vinden. De bewoners zelf waren met vakantie.
Beklaagde ging via een muur/afdak de tuin in en zag op een afstand van tussen de vijf en tien meter een donker geklede man achter bosschages wegvluchten in de richting van de schutting. Beklaagde riep: ‘Blijf staan politie’ en ‘stop of ik schiet’. Beklaagde heeft, toen klager daar geen gehoor aan gaf, opnieuw geroepen: ‘stop of ik schiet’ en vervolgens, toen klager over de schutting hing, van een afstand van 5 tot 7 meter gericht in zijn been geschoten. Klager is vervolgens aangehouden.
In het rapport van het onderzoek door de rijksrecherche is geconcludeerd dat beklaagde onrechtmatig heeft gehandeld.
Om een vuurwapen te mogen gebruiken tegen een persoon die zich wil onttrekken aan de aanhouding moet sprake zijn van een misdrijf:
1.
waarop naar de wettelijke omschrijving meer dan vier jaar gevangenisstraf is gesteld;
2.
dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer;
3.
dat door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving kan zijn.
De rijksrecherche verwoordt dat, nu de bewoners niet thuis waren, er geen sprake was van een ernstige aantasting van de persoonlijke levenssfeer en dat – nu het een woninginbraak betrof - ook geen sprake was van bedreiging voor de samenleving. Voorts wordt in dat rapport verwoord dat er sprake is van een gericht schot op de bovenbenen en dat beklaagde zware mishandeling met voorbedachten rade zou kunnen worden verweten.
Op 17 december 2012 is door de hoofdofficier van justitie [naam] besloten dat beklaagde noch een disciplinaire, noch een strafrechtelijke straf behoeft te ondergaan omdat hij zich met succes zal kunnen beroepen op dwaling.
Beklaagde heeft in raadkamer verklaard dat hij op het moment van schieten ervan overtuigd was dat hij volgens de Ambtsinstructie handelde, maar dat hij er achteraf achter kwam dat hij niet had mogen schieten. Beklaagde stelt dat hij weliswaar wist dat de bewoners ten tijde van het incident niet thuis waren, maar dat hij deze informatie niet als zodanig paraat had op het moment van het schietincident. Beklaagde erkent op dit punt een misstap te hebben begaan.
Het hof overweegt als volgt.
Aan het dossier ontleent het hof dat beklaagde heeft geschoten teneinde de vluchtende klager aan te houden zonder dat er gevaar voor hem of derden aanwezig was en dat het niet zonder meer duidelijk was dat beklaagde onder die omstandigheden zijn vuurwapen had mogen gebruiken. Onder die omstandigheden is het aangewezen dat de strafrechter zich uitspreekt over deze zaak.
Gelet op het vorenstaande zal het hof het beklag gegrond verklaren en de vervolging van beklaagde bevelen ter zake van het feit waarop het beklag betrekking heeft.
De beslissing.
Het hof verklaart het beklag gegrond en beveelt de vervolging van beklaagde ter zake van het feit/de feiten waarop het beklag betrekking heeft.
Aldus gegeven door
mr. M. van Zinnen, voorzitter,
mr. J.P.F. Rijken en mr. J.G. Sillevis Smitt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mw. M. Karsdorp, griffier,
op 18 maart 2014.
Mr. J.G. Sillevis Smitt is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.